zaterdag 27 februari 2021

Schoon & haaks [afl. 33]

SCHOON & HAAKS [AFL. 33]

 In De Parelduiker staat vanaf nummer 2 van de jaargang 2014 de  rubriek ‘Schoon & haaks’ waarin ik publicaties van privédrukkers en marginale uitgevers bespreek. In de drieëndertigste aflevering (2021, nr. 1) staan recensies van de volgende boeken:

·        Diederik Gerlach, Caspar Postmaa, Onder den vrijen hemel. Den Haag: Eindeloos, 2016.

·        Cornelis Jan Aarts, Boekenjacht. Verhalen uit de boekenwereld. Leiden: Fragment, 2020.

·        Toespraken bij de begrafenis van J.M.A. Biesheuvel. Woubrugge: Avalon Pers, 2020.

·        J.M.A. Biesheuvel, Verhaal van de oude man. Woubrugge: Avalon Pers, 2020.

·        Geerten Meijsing, Brief aan Joost Zwagerman. Woubrugge: Avalon Pers, 2020.

·        Geerten Meijsing,  Brief aan mijn moeder. Woubrugge: Avalon Pers, 2020.

·        Louis Ferron, Achter het front. Verspreide gedichten. Nijmegen: Flanor, 2020.

| Zie verder: Jan Paul Hinrichs, ‘Schoon & haaks’, De Parelduiker 26 (2021), nr. 1, pp. 72-76.

vrijdag 26 februari 2021

J. van Oudshoorn en Hanns Bastanier (artikel verschenen)

 J. VAN OUDSHOORN EN HANNS BASTANIER

In het eerste nummer van deze jaargang van De Parelduiker staat het artikel 'J. van Oudshoorn en het raadsel van de etser Bastardier'. Hierin verdedig ik de stelling dat de etsen die in Van Oudshoons korte roman Laatste dagen (1927) zijn toegeschreven aan een etser Bastardier teruggaan op werk van de Duitse graficus Hanns Bastanier (1885-1966). Voor de neef van deze etser die volgens de roman in de Charité werkt, zal Dr. Ernst Bastanier (1870-1953) model hebben gestaan.

| Zie verder: Jan Paul Hinrichs, 'J. van Oudshoorn en het raadsel van de etser Bastardier', De Parelduiker 26 (2021), nr. 1, pp. 38-40.

vrijdag 12 februari 2021

F.C. Terborgh: Jeugd (boek verschenen)

F.C. TERBORGH: JEUGD (VERSCHENEN)

Vandaag verscheen bij de Statenhofpers  Jeugd, een onuitgegeven werk van F.C. Terborgh. De oplage bedraagt 100 genummerde exemplaren.


Uit de aanbiedingstekst van de uitgever:

"F.C. Terborgh (1902-1981), pseudoniem van diplomaat Reijnier Flaes, is al decennia van het literaire toneel verdwenen. In het najaar van 2020 verscheen bij onze pers Aan de grens, een bundel nagelaten vertalingen van Chinese poëzie. Met het prozastuk Jeugd verschijnt nu voor de tweede keer in korte tijd een onuitgegeven werk van deze fenomenale auteur. Terborgh gaat hier terug naar zijn vroegste jeugd in een huis aan de Haagse Van Oldenbarneveltlaan en naar de tijd dat hij met zijn ouders in Dresden en Hamburg woonde: een vrij onbekende episode in zijn leven die door de Eerste Wereldoorlog werd afgebroken. Het bevat onder andere herinneringen aan zijn ouders, wandelingen met zijn vader door de Scheveningse Bosjes en een verloren jeugdvriend. Dit alles beschreven in de schitterende van Terborgh bekende stijl. Terborgh lijkt in Jeugd iets te willen zeggen over zijn neiging tot afzondering die zijn leven en werk kenmerkt, maar ook over de tijd die hem voorbereidde op een levenslang verblijf in het buitenland. Zijn abrupte vertrek van een school uit Duitsland als gevolg van oorlogsomstandigheden doet denken aan zijn ervaringen in Spanje tijdens de burgeroorlog en China tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het resultaat is een uiterst kalme, genuanceerde poging tot autobiografie die we in het oeuvre van Terborgh nog niet kenden."

Zie verder | F.C. Terborgh, Jeugd. Bezorgd en van een nawoord voorzien door Jan Paul Hinrichs. ’s-Gravenhage: Statenhofpers, 2021 (Saldencahiers; 3). 

dinsdag 2 februari 2021

A.L. Snijders: De Nescio leesclub (Recensie)

A.L. SNIJDERS: LEZING OP HET LAND

Ook verhalenschrijver A.L. Snijders (1937) is cult onder margedrukkers- en uitgevers:  bij uitgeverijtjes als Korenmaat, Artistiek Bureau, Het Huis met de Drie Gedichten (deze rubriek 2017/2-3) en Vliedorp verschenen de afgelopen jaren allerlei uitgaafjes. Zijn korte verhalen lenen zich daar uitstekend voor. Uitgeverij Fragment van Frank van den Ingh komt nu met De Nescio Leesclub. De rij tijdens de signeersessie in de Leidse Pieterskerk op 10 november 2019 was zo groot dat een ongesigneerd exemplaar antiquarisch inmiddels bijzonderder zal zijn. Het genoeglijke boekje heeft een ondefinieerbare vorm: het opent met een brief aan de vrouw van de leesclubvoorzitter, waarna drie verslagen van dezelfde avond volgen. Na afloop sliep Snijders in de Kennemerduinen in zijn caravan, omdat hij niet bij de voorzitter wilde logeren: ‘Ik slaap slecht in onbekende huizen, en als ik ’s nachts moet plassen en trillerig op een onbekende gang loop, op zoek naar de wc, en ik kom een vreemde tegen, ook in nachtkleding, of misschien wel naakt, dan weet ik niet wat ik moet zeggen. Over zulke dingen lees ik graag in boeken.’ Ook wordt een oud-collega, kennelijk uit de schoolwereld, opgevoerd die niet weet wie Bekker en Bavink zijn: ‘En dat weet die lul allemaal niet, hij speelt mooi weer van mijn belastingcenten.’ Hier komt Nescio toch even kijken, zodat de verzamelaar niet alleen door de titel op kosten wordt gejaagd. De lezing ging schijnbaar over verhalenschrijver John Cheever, hoewel de voorzitter ‘lul maar wat’ had gezegd. Het speelt allemaal in 1995. Een beeld blijft hangen van een ouderwets kneuterige cultuur, door Gerard Reve ooit in ‘Een lezing op het land’ vastgelegd, die misschien nog altijd bestaat: ‘een soort roei- en tennisclub uit Amsterdam-Zuid in de jaren vijftig’.

A.L. Snijders, De Nescio Leesclub. Leiden: Fragment, 2019. 19 pp. 125 ex. € 20,00 (uitgeverijfragment@gmail.com)

| Eerder verschenen in De Parelduker 25 (2020), nr. 1, p. 92.


Joris-Karl Huysmans: De pensionering van meneer Bougran (Recensie)

JORIS HUYSMANS EN DE PENSIOENSTRESS

Uitgeverij De Wilde Tomaat van Joan Ter Maten pikt pareltjes op die grote uitgevers laten liggen. We zagen het met het verhaal Teddy van Joeri Kazakov (deze rubriek 2018/5) dat in stapels bij de AKO kan liggen. Nu verschijnt De pensionering van meneer Bougran (1888; eerste publicatie 1964) van de Franse auteur Joris-Karl Huysmans (1848-1907). Decennia werkte deze op het ministerie van Binnenlandse Zaken en schreef onder werktijd romans op officieel briefpapier. Dit verhaal begint met een gezonde klerk Bougran, die van zijn bureauchef te horen krijgt: ‘u bent met ingang van volgende maand gepensioneerd wegens gezondheidsklachten opgelopen bij de uitoefening van uw functie’. Bougran, vrijgezel zonder vrienden, ziet de leegte al aankomen: ‘Waarom zou je afleiding zoeken voor een beroep dat in je bloed zit en je volledig in beslag neemt?’ Lezen, wandelen, parken, musea – het helpt niet. Schokkend ontmoedigend komt Bougrans eenmalige bezoek aan zijn oud-collega’s over: ‘hij werd door hen begroet als iemand die er niet meer bij hoort – killetjes. Men informeerde ongeïnteresseerd naar zijn gezondheid; sommigen veinsden jaloezie en bezongen de vrijheid die hij genoot en de wandelingen die hij vast graag maakte.’ De oplossing is: zijn oude kantoor thuis nabouwen en fictief werk verrichten, ‘maar het ontbrak aan de geluiden, de gesprekken, het komen en gaan van collega’s’. Hij huurt een oude bediende in om zijn ambiance te verlevendigen, maar sterft nadat deze met zijn huishoudster in conflict komt. Ondertussen noemt Huysmans nergens Bougrans voornaam: zo anoniem en onbetekenend blijft zijn held. Deze meesterlijke parabel over fatale identificatie met een functie lijkt het onvermijdelijke cadeau voor elke 60-plusser die vervroegde pensionering nastreeft. Huysmans geeft een onverwacht voorproefje van twintigste-eeuws, kafkaësk proza over vervreemding en moordende bureaucratie.

Joris-Karl Huysmans, De pensionering van meneer Bougran. Vert. Walter van der Star. Amsterdam: De Wilde Tomaat, 2019. 38 pp. € 7,90 (dewildetomaat@ziggo.nl)

| Eerder verschenen in De Parelduiker 25 (2020), pp. 91-92. 

Mirjam Rotenstreicher en Sam Drukker (Recensie)

MIRJAM ROTENSTREICHER EN SAM DRUKKER

Mirjam Rotenstreich (1959) bundelt in Natan herinneringen aan haar vader Natan Rotenstreich (1912-2014), geboren in een dorp in de Habsburgse monarchie dat nu in Oekraïne ligt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verloor hij zijn Joodse familie. Dienst in het Rode Leger redde zijn eigen leven. Hij zag kans via Berlijn Nederland te bereiken. Natan Rotenstreich stierf een paar dagen na het neerhalen van MH17, maar deze tragedie die Nederland en Oekraïne voor altijd verbindt, raakte hem al niet meer: ‘Was jij dit, de man van de talloze ingezonden brieven waar het de Sovjet-Unie, Polen en de Oekraïne betrof? […] Je had al afscheid genomen van het leven dat je vier dagen later, op 24 juli, definitief zou verlaten. Alleen wilde ik dat nog niet zien.’ Mirjam Rotenstreich herinnert zich haar vader via de geur van vakanties (‘het zoete en zilte bouquet van het vakantiemeer’), sjoel, het naaiatelier dat hij had opgezet, maar vooral door het gevoel van veiligheid: ‘Door de behoedzaamheid waarmee je een losse melktand uit mijn mond trok, zonder dat ik er iets van voelde.’ In het verzorgingshuis Beth Shalom weigerde hij ten slotte de gebeden voor sjabbes uit te spreken. Op de vraag van zijn dochter waarom ze dan vroeger thuis aan alle Joodse feestdagen deden, komt het antwoord: ‘Lieve maid, ik kwam hier als vreemdeling, als wees, ik kende niemand. Ik zocht aansluiting.’ Tradities zorgden dus voor veiligheid en houvast. De melancholie van verlies – ook over enig kleinkind Tonio – ligt over dit boekje dat geïnspireerd is door een als frontispice gereproduceerd olieverfportret van Natan Rotenstreich door Sam Drukker (1957). Toch blijft het beeld ook hoopgevend: ‘het schilderij weerspiegelt ook de ziel van een sterke geest die niet kapot te krijgen is.’ Uiteindelijk, aldus Mirjam Rotenstreich, doorgrondde ze haar vader, met al zijn tragiek, pas na zijn dood, via het portret. Zo gaan mensen op hun eigen portret lijken. Acht andere portrettekeningen van Sam Drukker illustreren het in heellinnen gebonden boekje. Jaap Schipper van de Statenhofpers liet het toepasselijk zetten in de elegante Elisabeth (1938) van de Joodse ontwerpster Elisabeth Friedlander (1903-1984).

Mirjam Rotenstreich, Sam Drukker, Natan. ’s-Gravenhage: Statenhofpers, 2019. 75 ex. € 75,00 (info@statenhofpers.nl)

| Eerder verschenen in De Parelduiker 1 (2020), nr. 1, pp. 90-91.

Hans Faverey: Verdwijningen (Recensie)

VERDWENEN HANS FAVEREY

De Avalon Pers van Jan Keijser maakt de claim op haar website van een ‘hoge en zeer diverse productie’ nog altijd waar. Die website kan de eigen productie al jaren niet meer bijbenen. Van C.O. Jellema (1936-2003) verschijnen twee ongepubliceerde vertalingen van de Duitse dichter Gottfried Benn (1886-1956), waaronder zes antwoorden op de gedichttitel ‘Wat erg is’: ‘Heel erg: uitgenodigd zijn / wanneer de kamers thuis stiller, / de koffie beter / en geen amusement nodig is.’ Taalvirtuoos Paul Claes (1943) vertaalt het sonnet van J.A. dèr Mouw (1863-1919)  met de bekende openingsregel ‘’K ben Brahman. Maar we zitten zonder meid’ in het Frans, Engels, Duits, Spaans en Latijn en kan in het Guinness Book of Records. Van Menno Wigman (1966-2018), net als Jellema stamgast van margedrukkers, bundelt de Avalon Pers een prozatekst en gedichten die in 2006 in De Revisor stonden. Wigman citeert hier wijze woorden van zanger en gitarist Spinvis alias Erik de Jong aan wie hij een tekst had gestuurd die deze niet kon zingen: ‘Als ik goed en overtuigend wil zingen […] moet ik een personage kunnen uitbeelden. Jouw tekst gaat over alles en nog wat […]. In een gedicht kun je alles nog eens rustig overlezen, maar een liedje hoor je maar één keer.’ 

De meest bijzondere recente uitgave, Verdwijningen, bevat zes ongepubliceerde gedichten van Hans Faverey (1933-1990). Samenstelster Marita Mathijsen vond ze in Triëst tussen de nagelaten papieren van Faverey’s Kroatische levensgezellin Lela Zečković (1936-2018) van wie de Avalon Pers onlangs boekjes met hoogwaardig ongebundelde poëzie en proza uitgaf (zie deze rubriek 2019/2). Dit werk ontbrak in Gedichten 1962-1990 (De Bezige Bij, 2010), waarin Mathijsen reeds zo’n tweehonderd ongepubliceerde gedichten van Faverey uitgaf. De titel Verdwijningen staat in een van de manuscripten, aldus Mathijsen, ‘alsof hij die titel wilde gebruiken voor een reeks. Het lijkt me een prachtige titel voor deze zes gedichten die jarenlang verdwenen waren.’ De gedichten zijn meteen herkenbaar als afgekloven taalconstructies van Faverey wiens niet meer verkrijgbare verzameld werk onlangs compleet in Franse vertaling verscheen: ‘Weer is het vandaag. // En het vacuum is volstrekt. / Ik maak halt en keer terug.’

Hans Faverey, Verdwijningen. 2019. 13 pp. 98 ex. € 15 | Gottfried Benn, Zwei Gedichte. C.O. Jellema, Twee gedichten, 2019. 9 pp. 70 ex. € 10 | J.A. dèr Mouw, Het prisma van Brahman. 2019. 11 pp. 70 ex. € 12,50 | Menno Wigman, Invullen – maar met ziel. 2019. 11 pp. 70 ex. € 10 (Uitgaven van de Avalon Pers, Woubrugge avalonpers@hetnet.nl)

| Eerder verschenen in De Parelduiker 25 (2020), nr. 1, pp. 89-90.

Terras: themanummer over theater (Recensie)

TERRAS: THEMANUMMER OVER THEATER

Literair tijdschrift Terras positioneert zich sinds 2011 als opvolger van kwartaalschrift Raster (1967-2008): de naam is een geslaagd anagram. De dubbeldikke, halfjaarlijkse themanummers waarmee het blad opereert, zijn sober en verzorgd vormgegeven, met herkenbare letteromslagen in rood en zwart, zonder reclame en vrijwel zonder illustraties. Taal, tekst en avant-gardistische sferen staan centraal in de geest van Raster-voorman Jacq Vogelaar: biografische petites histoires en archiefvondsten ontbreken. Heel zichtbaar is Terras niet: in Leiden is het alleen verkrijgbaar bij een afgelegen sigarenmagazijn. Het online platform dat Terras ondersteunt, is hyperactief maar zo priegelig dat menigeen meteen afhaakt. Maar wie had ooit kunnen vermoeden dat de schijnbaar op en top gedateerde Vogelaar, inmiddels zelfs onderwerp van een biografie, en het uitgebluste Raster nog eens alleszins serieuze Nachwuchs zouden krijgen?

    Terras nr. 17, waarmee oprichter Erik Lindner afscheid van de redactie neemt, gaat over theater in ruime zin, aldus het voorwoord: ‘Lyrische monologen, vlammende manifesten, absurde dialogen, het theater van het geheugen, brieven aan dode dichters, diep met zichzelf in gesprek zijnde essays: iedere tekst heeft iets theatraals, iedere tekst zou een ander soort acteur vereisen om uitgevoerd te worden.’ Het zoekproces is nadrukkelijk onderdeel van de inhoud: ‘Wij richten onze blik graag op gebieden die nog maar ten dele in kaart zijn gebracht, waar we tastenderwijs onze eigen weg zoeken.’ Redacteur Fyke Goorden bijt het spits af met het stuk ‘Waar is Reza Abdoh?’ over een Irans-Amerikaanse theatermaker en cultfiguur die in 1995 stierf aan aids. Hij komt Abdoh op het spoor via een studieboek Postdramatisches Theater én het bericht dat deze onderwerp van een lezing was geweest op een conferentie over ‘New Narrative’ in San Francisco. Zo’n werkwijze lijkt typerend voor Terras: internationale academische context die voor inspiratie zorgt, alsof de redacteuren off-stage aan een postmodernistisch getint proefschrift werken. In die sfeer past ook de vertaling van het artikel ‘De kracht van de klassieke tragedie’ van semioticus Roland Barthes. Het verbaast me dat Walter Benjamin ontbreekt.  Een omvangrijke, heel nuttige vertaling geldt een andere linkse icoon: ‘Manifest voor een nieuw theater’ van Pier Paolo Pasolini volgens wie ‘het theater zou moeten zijn wat het theater niet is’. Ook oudere, minder voorspelbare zaken duiken op: het verhaal ‘Bloeddinsdag’ (1903) van de Noor Sigurd Mathiesen die volgens Anna Eble ‘te vroeg [kwam] met zijn modernistische aanpak’. Maar ook zijn hedendaagse landgenoot Johan Harstad wordt vertaald, zodat dit nummer een verrassend Noors accent krijgt.

Terras profileert zich uitgesproken internationaal, maar bevat ook nieuwe Nederlandse bijdragen, onder meer van Frans Strijards,  Bruno Mistiaen en Dounia Mohammed. Anne Vegters experimentele proza (poëzie?) vol typografische grappen kon tien pagina’s korter. Hoogtepunt is een fragment uit Edward Gordon Craigs On the art of the theatre (1911) dat de behartigenswaardige moraal van het Stanislavski-theater in Moskou schildert: ‘Ja, hun theater is hun school. Ze zijn van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat in het theater, het gehele jaar door behalve een paar weken vakantie in de zomer. […] en als er een repetitie is, dan zijn de studenten aanwezig om te kijken; en ze giechelen niet en stellen zich niet aan, maar volgen elke beweging, luisteren naar elk woord.’ Terras getuigt vaak van aanstekelijke speurzin en inzet, waarbij gretigheid niet ten koste gaat van zorgvuldigheid. Proefschriftjargon als ‘postdramatisch theatraliteitsbegrip’ en ‘secundaire mediarealiteit’ (sekundäre Medienrealität?) leren de geëngageerde redacteuren nog wel eens af.

 Kim Andringa, Tommy van Avermaete, Herman van Bostelen, Anna Eble, Fyke Goorden, Erik Lindner, Lisa Thunnissen (red.), Terras nr. 17, 2019. 224 pp. € 15,00 (redactie@tijdschriftterras.nl)

| Eerder verschenen in De Parelduiker 25 (2020), nr. 1., pp. 88-89