Een van de weinige ons bekende feiten uit het leven van de grote landschapsschilder Jacob Isaacsz. van Ruisdael (1628/1629-1682) betreft de doop waarmee hij als volwassene werd opgenomen in de gereformeerde kerk. De gegevens hierover staan in Amsterdamse kerkenraadsprotocollen die melden dat hij op de vergadering van 14 juni 1657 het verzoek deed gedoopt te worden. Ruisdaels verzoek werd toegestaan met de kanttekening dat een dominee nader onderzoek zou doen.[1] Bezwaren zullen hierbij niet boven water zijn gekomen, want Ruisdael werd op 17 juni 1657 in Ankeveen gedoopt. Dit meldt de Amsterdamse scriba, ongetwijfeld op basis van een door Ruisdael aan de kerkenraad overlegd doopbriefje, na de volgende kerkenraadsvergadering van 21 juni 1657.[2]
Afgezien van dateringen op schilderijen die een reis in ca. 1650 naar Bentheim aannemelijk maken, vormen deze doopgegevens het eerste biografische document over Ruisdael sinds zijn inschrijving als lid van het Haarlemse St.-Lucasgilde in 1648. Ze zijn ook het eerste bewijs van zijn verhuizing van zijn geboortestad Haarlem naar Amsterdam. De vraag is: waarom ging Ruisdael vanuit Amsterdam juist naar Ankeveen om gedoopt te worden?
H.F. Wijnman, auteur van de uitvoerigste publicatie over Ruisdaels leven, oppert in 1932 in Oud Holland dat zijn keuze voor Ankeveen in verband kan staan met een vriendschapsband met de Ankeveense dominee Johannes Paschasius (1619-1670). Mogelijk was er volgens Wijnman ook sprake van invloed van zijn oom Jacob Jacobsz. van Ruysdael die zich als volwassene gereformeerd had laten dopen en in 1656 was overleden in het nabije Naarden, tevens de geboorteplaats van Ruisdaels vader.[3] Maar er zijn geen gegevens die deze suggesties ondersteunen.
Zouden archieven en inzichten over de gereformeerde dooppraktijk in de zeventiende eeuw enig licht op Ruisdaels doop en zijn opmerkelijke keuze voor Ankeveen kunnen werpen? Het oorspronkelijke doopboek in Ankeveen is niet bewaard. In 1711 heeft de Ankeveense dominee Arnoud Voet (1686-1753) de inschrijvingen in het doopboek van zijn voorgangers overgebracht in een nieuw doopboek. Hoe ongebruikelijk het was dat een jongeman van ca. achtentwintig jaar oud in Ankeveen gereformeerd werd gedoopt, blijkt uit de titel die Voet aan het register gaf: ‘Naam-register der kinderen gedoopt te Ankeveen beginnende met het Jaar 1643’. De door Wijnman ontcijferde inschrijving van Ruisdael is in dit register krachtig doorgehaald en tegenwoordig nauwelijks nog leesbaar.[4]
Een nieuw gegeven, dat tot dusverre in de literatuur over Ruisdael ontbrak, brengt het Ankeveense kerkarchief ook aan het licht. In het lidmatenboek van de Ankeveense kerk is in 1657 ingeschreven: ‘Jakob Ruis met attestatie van Amsterdam’.[5] Ook dit boek stamt niet uit de tijd van de doop. Blijkens zijn inleidende woorden heeft dominee Voet in 1744 in dit lidmatenboek gegevens overgebracht uit een quarto boekje dat hij in 1711 op basis van een ouder boek had aangelegd. Dit boekje uit 1711 is evenals zijn voorganger niet bewaard. Voet heeft Ruisdaels naam onvolledig overgeschreven: dat is vermoedelijk de reden dat zijn inschrijving als lidmaat van de Ankeveense kerk nooit eerder is ontdekt.
De Amersfoorter Paschasius diende in Ankeveen als dominee van 1643 tot aan zijn dood in 1670.[6] Het trouwregister van de kerk registreert op 1 oktober 1657, dus enkele maanden na de doop van Ruisdael, het huwelijk van Paschasius met de Amsterdamse Sophia van Groenestijn dat ook te Amsterdam was aangetekend.[7] Een Amsterdamse connectie van Paschasius blijkt ook uit het feit dat zijn Leidse proefschrift uit 1659 is opgedragen aan Gerard Schaep (ca. 1598-1666), heer van Kortenhoef.[8] Schaep, die een hofstede in het nabije ’s-Graveland had geërfd, was burgemeester van Amsterdam toen Ruisdael werd gedoopt. Het zou dus kunnen dat Ruisdael de Ankeveense dominee via diens Amsterdamse contacten kende. We kunnen er verder van uitgaan dat Ruisdael de omgeving van het nabije Naarden die meermaals in zijn schilderijen en tekeningen figureert, kende via familiebezoek.
Ruisdaels gang naar Ankeveen moet, los van eventuele persoonlijke contacten en familiaire herinneringen, ook bezien worden tegen de achtergrond van de dooppraktijk in de zeventiende eeuw. Doopsgezinden wezen de kinderdoop af maar het kwam geregeld voor dat in doopsgezinde kring opgegroeide kinderen op latere leeftijd tot de gereformeerde kerk wensten toe te treden. De gereformeerde dooppraktijk liet evenwel geen vrijblijvende keuze toe van de gemeente waar werd gedoopt. De doop moest in het openbaar plaatsvinden in een kerk in de gemeente waar men woonde. Alleen bij uitzondering werd toestemming voor een doop in een andere stad of dorp gegeven.[9] Documentenonderzoek heeft uitgewezen dat een belangrijke reden hiervoor kon zijn dat een volwassene zich schaamde om ten overstaan van de eigen gemeente gedoopt te worden en daarom vroeg om een doop in een gemeente waar men hem niet kende. De kerkenraad kon dit toestaan en een attestatie meegeven over zijn gedrag, waardoor de predikant die de doop verrichtte de zekerheid had dat zijn collega in de woonplaats van de dopeling toestemming had gegeven.[10]
Het is denkbaar dat een en ander in Ruisdaels geval heeft gespeeld. In ieder geval lijkt een dergelijk motief te passen bij de kunstenaar en vrijgezel, die, gelet op de zeer spaarzame gegevens die over zijn persoon bestaan, nauwelijks in de openbaarheid moet zijn opgetreden. De Amsterdamse attestatie die de aan het licht gekomen aantekening in het Ankeveense lidmatenboek vermeldt, zal in ieder geval op de benodigde toestemming betrekking hebben gehad, omdat anders Ruisdaels doop in het dorp niet mogelijk was geweest. De attestatie zelf is niet bewaard.
De doop moet hebben plaatsgevonden in de kleine middeleeuwse St.-Maartenskerk. In 1907 is deze kerk afgebroken maar de preekstoel uit de tijd van dominee Paschasius is bewaard. Aanvankelijk bevond deze zich in de nieuwe Ankeveense Hervormde Kerk die voor de St.-Maartenskerk in de plaats kwam. Na de sluiting van deze kerk is de preekstoel verkocht aan de hervormde gemeente te Lage Vuursche, waar die sinds 2009 dienst doet in de Stulpkerk. Zo wordt daar de herinnering levend gehouden aan de Ankeveense kerk waarvan Jacob van Ruisdael de beroemdste lidmaat was.
Jan Paul Hinrichs
NOTEN
[1]
Stadsarchief Amsterdam (SA), Archief van de Hervormde Gemeente, archiefnr.
376, inv.nr. 9, f. 207.
[2] SA (noot 1),
f. 208.
[3]H.F.
Wijnman, ‘Het leven der Ruysdaels’, Oud
Holland 49 (1932), p. 178.
[4] Streekarchief
voor het Gooi en de Vechtstreek, Hilversum (SAGV), archiefnr. SAGV156,
Collectie Doop-, trouw- en begraafboeken Ankeveen, inv.nr. 1, p. 4.
[5] SAGV,
archiefnr. SGAV036, Hervormde Gemeente Ankeveen 1643-1982, Lidmatenregister 1643-1924, inv.nr. 5, p. 7.
[6] F.A. van Lieburg, Repertorium van Nederlandse hervormde
predikanten tot 1816, dl. 1, Dordrecht 1996, p. 188.
[7] SAGV (noot
5), Trouwregister 1643-1982, inv.nr. 8, p. 7; SA, Archief van de Burgerlijke
Stand, archiefnr. 5001, inv.nr. DTB 477, p. 469.
[8] Joh. Paschasius¸ Disputatio theologica inauguralis, de Dei
providentia, Leiden 1659.
[9] H.J. Olthuis,
De doopspraktijk der gereformeerde kerken
in Nederland 1568-1816, Utrecht 1908, p. 120.
[10] Olthuis
1908 (noot 9), pp. 121-122.
|
Eerder verschenen in De historie van
Ankeveen – ’s-Graveland – Kortenhoef 30 (2014), nr. 1, pp. 22-25. In dit blad zijn de
noten weliswaar afgedrukt maar ontbreken de nummers van de noten in de tekst.