-------------------------------------------------------------------------------------------
Sinds eind vorig jaar staat in Oegstgeest een illuster rijksmonument leeg: kasteel Endegeest. De perfect gerestaureerde gevel met immense schuiframen, het beeld van de zeventiende-eeuwse huurder en filosoof René Descartes op het binnenplein, het zandstenen obeliskje voor de poort en de ijskelder aan de slotgracht verraden op geen enkele manier dat het kasteel ruim een eeuw een psychiatrische instelling was gevestigd. Volgens de vastgoedsite van de gemeente Leiden komt het kasteel met aanpalende paviljoens en 60.000 m2 grond binnenkort in de verkoop. Een oligarch kan het kopen, maar er niet wonen: het gebouw krijgt een kantoorbestemming, ‘afhankelijk van de bestemmingsplanprocedure’. Endegeest was veel meer dan een gesticht: het speelde een unieke rol in onze sociale geschiedenis door baanbrekende vernieuwing in de zorg voor psychiatrische patiënten. De aanwezigheid van talloze schrijvers zowel onder stafleden als tijdelijke bewoners leverde verhalen en gedichten op die Endegeest legendarisch maakten.
Kasteel Endegeest, Oegstgeest, 21 mei 2017 Foto © Jascha Hinrichs |
Klik voor een beschrijving van een wandeling door Endegeest hier.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------
Zie mijn boek De poëzie van een enclave (De Wilde Tomaat, tweede druk 2020) voor meer informatie over de rol van Endegeest in onze literatuur.-------------------------------------------------------------------------------------------
Sinds eind vorig jaar staat in Oegstgeest een illuster rijksmonument leeg: kasteel Endegeest. De perfect gerestaureerde gevel met immense schuiframen, het beeld van de zeventiende-eeuwse huurder en filosoof René Descartes op het binnenplein, het zandstenen obeliskje voor de poort en de ijskelder aan de slotgracht verraden op geen enkele manier dat het kasteel ruim een eeuw een psychiatrische instelling was gevestigd. Volgens de vastgoedsite van de gemeente Leiden komt het kasteel met aanpalende paviljoens en 60.000 m2 grond binnenkort in de verkoop. Een oligarch kan het kopen, maar er niet wonen: het gebouw krijgt een kantoorbestemming, ‘afhankelijk van de bestemmingsplanprocedure’. Endegeest was veel meer dan een gesticht: het speelde een unieke rol in onze sociale geschiedenis door baanbrekende vernieuwing in de zorg voor psychiatrische patiënten. De aanwezigheid van talloze schrijvers zowel onder stafleden als tijdelijke bewoners leverde verhalen en gedichten op die Endegeest legendarisch maakten.
Kasteel Endegeest, 19 mei 2017 Foto © Jan Paul Hinrichs |
De zorg voor
geesteszieken berustte aan het einde van de negentiende eeuw vrijwel uitsluitend
bij levensbeschouwelijke organisaties. De gemeente Leiden zag hier een taak voor
de overheid en kocht in 1895 de Oegstgeester landgoederen Endegeest en
Rhijngeest voor 75.000 gulden van particulieren voor de vestiging van een
‘instituut voor krankzinnigen’. Rond het kasteel verrezen paviljoens in
neorenaissancestijl, compleet met barak voor besmettelijke ziekten en
lijkenhuis. Begin 1897 werden de eerste Leidse patiënten uit Delft
overgebracht.* Ineens hadden patiënten, die vaak naar verre uithoeken tot in
België werden afgeschoven, familie op loopafstand.
De gemeente
trok van meet af aan op met de Leidse universiteit, een samenwerking zoals die
niet eerder in Nederland was vertoond. De benoeming in 1899 van Gerbrandus Jelgersma
tot eerste Leidse hoogleraar psychiatrie bestendigde de koppeling van zorg op Endegeest aan academisch onderzoek en
onderwijs. Deze trend versterkte zich in 1903 toen de gemeente vlakbij kasteel
Endegeest de in Zwitserse chaletstijl opgetrokken kliniek Rhijngeest opende, met
Jelgersma als geneesheer. Dit gebouw herbergde vooral de beter gesitueerde ‘zenuwlijders’.
Endegeest bleef een armeninstelling en krankzinnigengesticht. Vestiging op een
lommerrijke plaats met slingerpaden en vijvers had niets bijzonders, maar
Endegeest was het enige Nederlandse gesticht dat gesitueerd was rond een
kasteel.Het
personeel bestond aanvankelijk alleen uit vrouwen die eigen kamers hadden,
terwijl ze in andere inrichtingen op zalen tussen patiënten sliepen. Het
vermoeiendst voor de verpleegsters waren de badbehandelingen: patiënten werden
permanent in een warm bad gehouden om symptomen te bestrijden. De stookkosten
en duizenden liters duinwater per dag voor de vier baden maakten de therapie
uiterst kostbaar. Andere patiënten moesten in de begintijd continu het bed
houden. Het paviljoenstelsel onder een medische directie , afschaffing van gestichtskleding,
een centrale radio-installatie en bioscoopvoorstellingen droegen bij aan het
eigentijdse imago van Endegeest.
Het modernst
was dat de psychoanalyse als heersende onderzoeksmethode haar intrede deed. In 1914 zorgde Jelgersma voor opschudding
door in een rectorale rede niet alleen Freuds Traumdeutung te behandelen, maar ook eigen dromen te bespreken. Internationaal telde Jelgersma mee:
van Freuds Internationale Zeitschrift für
Psychoanalyse
kreeg hij in 1925 een feestnummer. Endegeest was de eerste Nederlandse
instelling waar psychoanalyse vaste voet aan de grond kreeg.
Bad-
en bedbehandelingen maakten geleidelijk plaats voor rigoureuze ingrepen die we
ons nauwelijks meer kunnen voorstellen: de malariakuur waarbij besmet bloed
werd ingespoten, de slaapkuur waarbij patiënten weken in slaap werden gesust én
de comakuur. Een mattenvlechterij voorzag in arbeidstherapie. Maar stil bleef
het niet. Volgens een gedicht van Redbad Fokkema waren in die autoluwe tijden patiënten
’s nachts tot in het dorp hoorbaar: ‘Zij liepen met spaden en wagens / dingen
te doen die niemand begreep. […] Terug in het dorp / hoorden wij hen ’s avonds
hard huilen.’
In
de Tweede Wereldoorlog waren Endegeest en Rhijngeest de enige psychiatrische
inrichtingen in de kuststreek die niet door de Duitsers werden ontruimd. Het
weerhield de bezetter er niet van op 13 mei 1943 tien joodse patiënten weg te
halen. In de oorlogstijd verwelkomde Rhijngeest ook zijn beroemdste patiënt:
dichter Gerrit Achterberg. Zijn brieven uit de kliniek gaan over literaire zaken,
niet over behandeling of oorlog. Na een verblijf op een waakzaal met vijf of zes andere
patiënten en een broeder op de gang mocht Achterberg verhuizen naar een kamer met
één andere patiënt. Hij vulde de tijd met gesprekken met psychiaters,
gymnastiek en blad harken. De dagelijkse houtzaagtherapie weigerde hij. Het
verblijf duurde langer dan gedacht maar de wegens moord opgenomen Achterberg liep
vrij naar J.B. Charles op de Rijnsburgerweg en tot in de Leidse binnenstad.
Jan Wolkers, om de hoek bij Rhijngeest
geboren, zag al als kind een standenmaatschappij in de Oegstgeester
psychiatrische zorg. De hekken van Rhijngeest stonden dag en nacht open, maar niet
bij Endegeest: ‘Even verderop aan de overkant achter een hoog hek dat van boven
afgezet was
met prikkeldraad, kreeg je wat gewoon het gekkenhuis werd genoemd,
waar de minder bedeelden zaten, en waarvan mijn vader zei, dat als je arm was
zeker anders gek was dan wanneer je rijk was.’
Uitzicht uit huis van Jan Wolkers, Deutzstraat 7, Oegstgeest, 29 september 2012 Foto © Jan Paul Hinrichs |
Na
1945 bleef Endegeest een ziekenhuis voor zware gevallen en Rhijngeest een psychotherapeutische
instelling. Nieuw
was dat patiënten zich ook zelf mochten aanmelden. Oegstgeestenaar F.B. Hotz, die na de
oorlog als bibliothecaris in Rhijngeest werkte, geeft in zijn verhaal ‘In naam
der wetenschap’ een precieze beschrijving van dit statige gebouw: ‘De kliniek
was ruim een halve eeuw oud en bood de aanblik van een art-nouveau berghotel
zonder bergen. Er waren loggia’s met houten stijlen als lianen en het totaal
van bos en gebouw zag er tegelijk idyllisch en nobel uit, alsof hier enkel
vriendelijke wetenschap bedreven werd.’
Een andere
illustere gast van de kliniek was, in het begin van de jaren vijftig, dichter,
verhalenschrijver en huisknecht Jan Arends. Over dit verblijf, later voortgezet
op Endegeest, is weinig bekend, al heeft Arends naar eigen zeggen ‘veel
geschreven’. Zijn meesterwerk
‘Vrijgezel op kamers’ stamt uit die periode. In een interview met de Nieuwe Revu verklaarde hij: ‘Ik schreef het toen om de psychiater
duidelijk te maken, hoe het met mij gesteld was. Maar het werd niet serieus
genomen. De psychiater zou zèlf wel uitmaken, wat de beste therapie voor mij
was.’ Later werkte
de dichter Hans Faverey lange tijd als staflid en psycholoog in wat de Jelgersmakliniek
ging heten. Maar in zijn hermetische poëzie lijkt geen regel aanwezig die
direct met de kliniek in verband kan worden gebracht.
Medici die
in Leiden studeerden kwamen automatisch voor stage op Endegeest terecht. Dit
moet al voor Vasalis gegolden hebben, wier studentenkamer in de Vogelwijk
uitkeek op het bos van Endegeest. Haar befaamde gedicht ‘De idioot in het bad’
gaat wellicht terug op impressies uit het gesticht. Onder de stafleden
treffen we later ook de jonge Willem Brakman aan. Zijn verhaal ‘Bedlam’ is
gebaseerd op ervaringen als coassistent in Endegeest. Het bevat beelden van
een parkomgeving en paviljoens die niet eenduidig te identificeren zijn, maar door
één passage weten we meteen waar we zijn: ‘Op een avond toen hij dienst had
liep Schenk nog een eindje om door het park en dacht aan Floris Verster, die zo
prachtig de tuin had getekend van het gesticht Endegeest. Een vreemde
ontroerende tekening vanwege de groenzwarte bomen, waarachter zo onhandig en
verdrietig een vlek oranje is gekrast. Bij de vijver trof hij Streckfusz, die
roerloos in het water stond te staren. “Waar denk je aan?” vroeg hij, toen
Schenk vlakbij was. “Aan Floris Verster,” zei deze.’
In
Endegeest kwam de elektroshock als veel gebruikte therapie op, tot in de jaren
vijftig voor de bestrijding van wanen en psychoses medicijnen als largactil en
tofranil in zwang kwamen. De trekkar met touwen waarmee patiënten door de tuinen
moesten lopen verdween, maar tuinploegen bleven: Endegeest functioneerde nog
lang zelfvoorzienend voor groente. Varkenstallen leverden het nodige vlees op. In
1966 begroette Endegeest een beroemde patiënt: J.M.A. Biesheuvel. Het verhaal ‘De heer
Mellenberg’ uit de debuutbundel In de
bovenkooi beschrijft een patiëntenuitstapje naar Marken: ‘Wij zaten pal
achter de chauffeur en die begon te schateren van het lachen. “Mooi stelletje
gekken heb je meegebracht,” ginnegapte hij tegen broeder Sollie. “Ach man”, zei
de laatste, “hou je bij je stuur. Dit is het neusje van de zalm van wat je op
Endegeest kunt aantreffen.”’
Sollie komt
terug in Biesheuvels verhaal ‘Paviljoen E’ dat de diepste afgronden van het
leven illustreert, zoals een angstpsychose bij een gedwongen badbeurt: ‘In dit
spierwit gekalkte vertrek zou ik worden geslacht, geofferd, gemarteld. De in de
vloer verzonken baden met het hete water kwamen me voor als werktuigen uit de
hel. De koperen buizen langs de muren, het schelle licht, de vele kranen, de
matglazen ruiten, de opzichter in het vertrek met zijn gespierde armen en de
felrode badhanddoek om zijn nek. Ik krijste als een varken in het abattoir.’
Biesheuvel brengt
ons bij een andere auteur uit Endegeest: verhalenschrijver A. Moonen, gezegend met
de reputatie van onze ‘meest vieze schrijver’. Hij zat in 1968 en 1970 in Endegeest: ‘Het kwam
doordat ik allerlei dingen veel te intens wilde beleven.’ Ooit waren ze door programmamaker
Wim Noordhoek uitgenodigd voor een VPRO-programma. Deze wist niet dat ze elkaar
uit Endegeest kenden: ‘Ontzet klampte Maarten me bij binnenkomst aan. “Die
man,” zei hij, wijzend op Moonen, “die man, die is gék.”’
Jelgersma’s
opvolger Eugène Carp, die met psychoanalyse minder op had, werd in 1964 afgelost
door Jan Bastiaans, bekend van lsd-behandelingen bij oorlogstrauma’s. Endegeest
ontsnapte niet aan de tijdgeest: voor grote opschudding zorgde eind jaren
zestig een dertigtal dienstweigeraars die als verplegers waren ingezet en eisen
gingen stellen rond medezeggenschap en rechtspositie. Naast de aloude alcoholisten
verschenen patiënten met drugspsychosen. De jaren zeventig kwamen eraan: het
ziekenhuis werd een ‘centrum’. Legendarisch blijft de Hobbitstee, een alternatieve
opnamekliniek met hippiesfeer waar behandelaars en patiënten gelijkwaardig heetten
te zijn.
De
jaren tachtig zagen reorganisaties en verbouwingen: oude paviljoens werden afgebroken
en vervangen door lage gebouwtjes met kamers in plaats van zalen. Groepsbehandeling
en kleinschaligheid waren nieuwe toverwoorden. In 1987 fuseerde de Jelgersmakliniek,
in de volksmond ‘De Oude Jel’ genoemd, met Endegeest en Huize Solglytt, een tehuis
voor ouderenpsychiatrie binnen Leiden . Onder de patiënten treffen we ook steeds
meer depressieve bejaarden aan en een nieuwe groep met specifieke problemen:
buitenlanders. De tijd van ‘vermaatschappelijkte’ zorg begon, waarbij ‘zorg op
maat’ werd geleverd en mensen door voorzieningen voor ‘beschermd wonen’ in de
stad bleven. Het gevolg was dat Endegeest veel minder patiënten kreeg.
Beëindiging
van huurcontracten werkte een nieuwe fusiegolf in de hand. Rond de
eeuwwisseling ging Endegeest op in de regionale Rijngeest-groep die enkele
jaren later, via een samengaan met de Robert-Fleury Stichting, GGZ Rivierduinen
ging heten. In de kasteelzalen met gobelins en eikenhouten cassettenplafonds resideerde
niet meer een geneesheer-directeur, maar de ‘raad van bestuur’ en concernstaf van
deze instelling: het laatste overblijfsel van het zorgkasteel dat in 1897 was
gestart en waaruit de patiënten al eerder waren verdwenen. In de opgeknapte Jelgersmakliniek
zat al sinds 1999 het Oegstgeester gemeentehuis. De Endegeest-paviljoentjes uit
de jaren tachtig gingen tegen de vlakte, net als hun meeste voorgangers uit
1897 waarvoor ze in de plaats waren gekomen. Een enorm gazon ligt nu rustgevend
voor de kasteelpoort, alsof er nooit iets anders is geweest.
Maar de patiënten
zijn niet weg, alleen wat verder naar de randen van het landgoed verplaatst. Al
langer zaten ze in autismecentrum Meander aan de bosrand, waar nieuwsgierige wandelaars
gewaarschuwd worden niet langs de gebouwen te lopen. Achter het kasteel is nu kantoorachtige
nieuwbouw in rode baksteen voltooid, die vanaf de Endegeesterstraatweg niet als
inrichting herkenbaar is.
Het gazon voor de kasteelpoort van Endegeest, 6 oktober 2017 Foto © Jan Paul Hinrichs |
Met
het vertrek van de Rivierduinen-staf uit het kasteel lijkt
het lijntje met het oorspronkelijke
Endegeest definitief verbroken, al functioneert de oude kwekerij nog voor
werktherapie.
De fietsenmakerij is onlangs gesloten. Wat een eeuw lang een bijzonder
gemeentelijk en universitair initiatief was, raakte ingebed in regionale
managementstructuren. In Oegstgeest
blijft het ondertussen een bekend fenomeen: groepjes patiënten die onder begeleiding
langzaam door het dorp lopen. Met de ervaren Albert Heijn-kassières in de De
Kempenaerstraat onderhouden ze een warme band. Mannelijke patiënten alleen komen budgetbier halen. Allerlei
concepten zijn op deze landgoedbewoners losgelaten: van badbehandeling in de oertijd
tot toediening van het antidepressivum
prozac vanaf eind jaren tachtig. Maar het bos van Endegeest blijft op ouderlijk advies
verboden terrein voor de Oegstgeester jeugd. De afstand tussen patiënt en
niet-patiënt bleef, net als bij Vasalis’ idioot bij zijn badbeurt: ‘elke week is hem
het lot beschoren / opnieuw een bange idioot te zijn gebleven’.
Voormalige fietsenmakerij van Endegeest, 6 oktober 2017 Foto © Jan Paul Hinrichs |
Kwekerij van Endegeest, 21 mei 2017 Foto © Jascha Hinrichs |
*Enkele
historische gegevens zijn ontleend aan Terug
naar Endegeest (SUN, 1998) van Gemma Blok en Joost Vijselaar.
| Eerder
gepubliceerd in Argus 1 (2017), nr.
8 (13 juni), pp. 6-7.
Het stuk verscheen daarna in twee afleveringen van De Praatvogel, juli 2017, pp. 16-18, en oktober 2017, pp. 22-24. Het gaat hier om het wijkblad van de Leidse Vogelwijk.
Zie mijn boek De poëzie van een enclave (De Wilde Tomaat, 2017) voor meer informatie over de rol van Endegeest in onze literatuur.
Het stuk verscheen daarna in twee afleveringen van De Praatvogel, juli 2017, pp. 16-18, en oktober 2017, pp. 22-24. Het gaat hier om het wijkblad van de Leidse Vogelwijk.
Zie mijn boek De poëzie van een enclave (De Wilde Tomaat, 2017) voor meer informatie over de rol van Endegeest in onze literatuur.