EEN VERKENNING IN DE LETSE LITERATUUR
‘Voor de oorlog leerden Nederlandse schoolkinderen tijdens de aardrijkskundeles: Estland, Letland, Litouwen.’ Een zin als deze had ik als opening in gedachten voor een beschouwing over Letse literatuur, maar ik ontdekte bijtijds dat een recent Nederlands werk over de Baltische landen reeds zo begint.[1] Het ligt blijkbaar voor de hand om bij dit onderwerp aan een schoolkaart van vroeger te denken. In de jaren 1918-1940 waren de drie Oostzeestaatjes onafhankelijk, een feit waaraan je lange tijd behalve door middel van een oude Bos-atlas of door sporadische verwijzingen in de literatuur, zoals die in Slauerhoffs verhaal ‘Such is life in China’ waarin Talman ‘honorair consul van Letland’ is, nauwelijks meer herinnerd werd.
Riga, september 1990. Foto / Copyright © Jan Paul Hinrichs |
Sinds kort staan Estland, Letland en Litouwen sterk in de belangstelling. Dit komt niet omdat het Westen, na decennia lang deze staten vergeten te zijn, ineens ontdekt heeft dat er nog altijd een deel van Europa bestaat dat letterlijk ‘bezet’ is, maar omdat de oorspronkelijke bevolking zelf er massaal opkomt voor een grotere onafhankelijkheid binnen de Sovjet-Unie. Na de korte periode van zelfstandigheid tussen de twee wereldoorlogen werden de Baltische staten in 1940 gedwongen tot Stalins rijk toe te treden. Dit was het gevolg van de geheime clausules van het beruchte Molotov-Ribbentrop-pact dat nu vijftig jaar geleden, op 23 augustus 1939, werd ondertekend.
Afgaande op wat kranten berichten krijgt men tot dusverre de indruk dat in Letland de roep om onafhankelijkheid minder hard klinkt dan in de twee andere republieken. Maar de Letten staan ook zwak: in tegenstelling tot de Esten en Litouwers, die in eigen land duidelijk een meerderheid zijn, maken zij volgens de meest recente gegevens nog maar 48% van de bevolking uit in wat nu de Socialistische Sovjetrepubliek Letland heet. De russificatie van dit gebied is zo ver gegaan dat in de hoofdstad Riga het Lets weinig meer te horen is. Vergelijk ook S. Montag in NRC Handelsblad van 14 januari 1989 die beschrijft hoe hij in hotel Latvija te Riga dineert en in zijn buurt gasten van het volgende, onmiskenbare slag ontwaart: ‘Een vrouw van een jaar of 35 die opvalt door haar geprononceerd achterwerk en twee mannen van dezelfde generatie die eruit zien alsof ze in hun jasje hebben geslapen. Het gezelschap heeft een beetje te veel gedronken. Ze spreken geen Lets, dat net een paar Scandinavische klanken heeft, maar Russisch.’
Het Lets, een taal die door ongeveer anderhalf miljoen mensen wordt gesproken, behoort met het Litouws en het rond 1700 uitgestorven Oud-Pruisisch tot de Baltische tak van de Indo-Europese taalfamilie. De enorme Slavische, met name Russische aanwezigheid in Letland vormt voor het voortbestaan van de Letse taal, literatuur en wetenschap een regelrechte bedreiging. Een van de gevolgen hiervan is dat behalve veel Letten in Letland zelf ook Letse emigranten in het Westen zich aanzienlijke inspanningen getroosten om het eigen erfgoed te bewaren. Een van de middelen hiertoe is het in stand houden van het Lettisches Gymnasium te Münster, de enige instelling van deze aard buiten Letland, en de plaats waar deze verkenning in de Letse literatuur begon.
Wat ik, toen ik onlangs in de gelegenheid was Münster te bezoeken, op de Salzmannstrasse 152 aantrof, was niet de oude groezelige school die ik verwacht had maar een licht, smaakvol ingericht modern gebouw dat behalve als gymnasium ook dienst doet als internaat voor ongeveer zestig scholieren die er vanuit alle delen van de wereld door hun ouders naar toe gestuurd worden om een opleiding in het Lets te krijgen. De overige leerlingen wonen rond Münster zelf. Bovendien bevat het gebouw de ruimten waarin verschillende emigrantenorganisaties kantoor houden en waar de redactie van het weekblad Brīvā Latvija (Het vrije Letland) werkt.
Van enorm belang is de bibliotheek van het gymnasium die een vrijwel complete collectie bezit van Letse uitgaven die na 1945 in het Westen gedrukt zijn. Blijkens het zojuist verschenen vierde deel van deze ‘exil’-literatuur, die al meer dan achtduizend separate titels telt (een miraculeus hoog aantal wanneer men bedenkt dat de Letse emigratie uit de jaren 1944-1945 ongeveer 125.000 personen omvatte), bestaat er evenwel een nóg betere bibliotheek op dit gebied: de Latvian Library te Elwood in de Australische staat Victoria.[2] Men stelle zich voor dat na een voortdurende Duitse bezetting de belangrijkste Nederlandse bibliotheek op Tasmanië gevestigd was! Maar wat voor inspanning zou van ons Nederlanders te verwachten zijn geweest waar het de verdediging van eigen cultuur betreft? Zijn onze landgenoten in den vreemde zich behalve van Sinterklaas van ‘eigen cultuur’ bewust?
De keldergewelven van het gymnasium hadden een verrassing in petto: een complex van drie kamertjes dat dienst doet als literair museum. In de hal die toegang tot de kamertjes geeft, was een tentoonstelling ingericht over Rūdolfs Blaumanis (1863-1908), de vader van het Letse ‘realisme’, met de dichteres Aspāzija (1868-1943) een van de weinige Letse auteurs aan wie een in een westerse taal geschreven monografie gewijd is.[3] Een van de drie kamertjes is aan verschillende auteurs gewijd, en de overige bevatten de studeerkamers, met bibliotheek, van Zenta Mauriņa en Jānis Jaunsudrabiņš in de toestand zoals deze die bij hun dood achterlieten. Het gaat hier niet om willekeurige personen van wie men toevallig de spullen te pakken heeft kunnen krijgen, maar om auteurs die toonaangevend waren in de Letse literatuur van deze eeuw.
Zenta Mauriņa (1897-1978) is met de romantisch-filosofische dichter Jānis Rainis (1865-1929) een zeldzaam voorbeeld van een Lets schrijver die ooit een zekere internationale roem heeft genoten. Als gevolg van kinderverlamming heeft zij zich vrijwel haar hele leven in een rolstoel moeten voortbewegen. In 1938 was zij de eerste vrouw die een doctorstitel behaalde aan de universiteit van Riga. Wellicht heeft deze omstandigheid haar levenshouding, die getuigde van een niet geringe zelfingenomenheid, beïnvloed. Zij schreef proza en cultuurhistorische essays. Vooral met werk in de laatste categorie oogstte ze succes, met name in Duitsland, waarheen ze vanuit haar ballingsoord in Zweden grote voordrachttournees maakte. Mosaik des Herzens, waarvan de eerste Letse en Duitse uitgaven in 1947 verschenen, is haar bekendste werk; het werd vele malen herdrukt.
Het gaat hier om van een filantropische gezindheid getuigende verhandelingen die nu alleen nog interessant zijn als voorbeeld van een soort zweverige literatuur die in de jaren zestig aansloeg. Daar hadden de zich aan de rook van hun ruïnes ontworstelende Duitsers blijkbaar behoefte aan: een pathetisch, zalvend essay als ‘Vom Sinn des Schmerzes und der Freude’ waarvan de toon in de eerste zin aldus gezet wordt: ‘Ik heb door veel landen gereisd, en alle hadden hun grenzen, maar nu ben ik gedwongen door een land te reizen dat geen grenzen kent – door het rijk der pijnen.’[4]
Een curieus geschrift van Mauriņa is Begegnung mit Elly Ney (1958), waarin ze vertelt over haar omgang met de legendarische Duitse pianiste Elly Ney (1882-1968) die aan haar ‘zeer persoonlijke’ Beethoven-vertolkingen een priesterachtig imago heeft overgehouden. Men krijgt sterk de indruk dat Mauriņa door over Ney te schrijven een portret van zichzelf heeft willen schetsen: zoals ze was of zoals ze had willen zijn. Het is kostelijk om te lezen hoe ze Ney als een soort halfgod portretteert, waaraan werkelijk alles interessant is, zelfs de manier waarop deze fanatieke vegetariër eet: ‘[…] zo komt men, wanneer men toekijkt hoe ze de olie en de kruiden mengt, met wat voor kennersblik zij een rijpe ananas verorbert, op de gedachte dat er een metafysica van het eten bestaat.’[5] Mauriņa stelt dat Ney niet probeert zich van de wereld af te wenden, maar op zoek is naar ‘een levensstijl die het haar mogelijk maakt tegelijkertijd in de wereld en bij God te zijn.’[6] Het meest sprekende in het boekje is een foto waarop Ney in een wit avondkleed dat uit de garderobe van de paus afkomstig kon zijn zittend een hand op de schouder krijgt van de even asblonde maar op haar beurt geheel in donker fluweel geklede en schuin voor haar staande Mauriņa. Men zou kunnen denken dat het hier om een beminnelijk schouderklopje gaat, maar omdat Mauriņa moeilijk staan kon, zocht ze waarschijnlijk steun bij Ney. Ik kan me niet herinneren ooit een foto te hebben gezien waarin vrouwen op meer geslaagde wijze als vertegenwoordigers van ‘een hogere orde’ poseren.
Van Mauriņa heb ik één Lets boek onder ogen gehad, In het begin was er vreugde. Kerstverhalen en overdenkingen (1965). Het gaat hier om vriendelijke stukjes met een traditioneel christelijke beeldspraak. In het verhaal ‘De berg van het vaderland’(‘Eens leefde in het heilige land een eenzame man…’) beschrijft ze haar eigen bestaan als balling door middel van een in het hart gewonde vreemdeling die in een dorp woont waar niemand de taal begrijpt die hij van kinds af heeft gesproken. Het dorp bevindt zich bij een berg waarvan volgens de overlevering gezegd wordt: ‘[…] wie deze hoogte heeft beklommen, die ziet in de verte zijn vaderland.’[7] Op een gegeven moment wordt de wond hem te veel en beklimt hij de berg. Na een paar dagen gaan de verontruste dorpelingen hem zoeken en zij vinden hem, liggend op de kale rotsen van de berg. Voor het eerst zien zij hem lachen, want de wond in zijn hart is gesloten: […] en hij lachte zo, zoals alleen hij lacht die zijn vaderland heeft gezien, al is het slechts in een droom.’[8] En met deze zin eindigt het verhaal van Mauriņa die zelf Letland niet meer heeft teruggezien maar van wie uitgeverij Liesma in Riga voor 1989 een keuze uit haar werk heeft aangekondigd.
Ondanks deze postume erkenning uit de Sovjet-Unie lijkt Mauriņa’s werk te gedateerd om lezers nog lang te kunnen blijven boeien. Dit geldt zeker niet voor Jānis Jaunsudrabiņš (1877-1962) die in 1944, toen Letland op het punt stond door Sovjettroepen te worden ingenomen, naar Duitsland vluchtte. Hij is behalve een goed schilder wellicht dè klassieke verhalenverteller in het Lets, een taal waarin pas vanaf het einde der negentiende eeuw werk is geschreven dat tot literatuur in de moderne zin mag worden gerekend (heel oud is evenwel de zeer rijke traditie van anonieme volksliederen, de zogenaamde dainas[9]). Jaunsudrabiņš, die in een arm plattelandsgezin werd geboren, is op zijn best wanneer hij over de natuur schrijft. Zijn meest geliefde tijdspassering was ook hele dagen doorbrengen aan het water. De Letse meren die hij miste, werden gecompenseerd door de Möhnesee in Sauerland, waaraan hij van 1948 tot aan zijn dood in het plaatsje Körbecke woonde. In zijn verhaal ‘De wateren’ uit 1921 stelt hij dat geen man of vrouw hem ooit zo’n duurzaam gevoel van welbehagen heeft kunnen geven als het water dat als leidend principe heeft dat het altijd herboren wordt en nieuw is: ‘Als ik op een onbekende plaats kom, ga ik allereerst op zoek naar een rivier of meer. Niet omdat ik wil doden. Nee. De vissen mogen bijten of niet, precies wat ze willen – ik ga door met vissen.’[10]
Het bekendste boek van Jaunsudrabiņš is Bālta grāmata (Het witte boek, 1914/1921), dat geïnspireerd is op herinneringen aan zijn jeugd in een dorp. Het zijn verhalen die imponeren door hun gevoel voor sfeer en beeldende kracht. In ‘De haring’, een van de bekendste verhalen uit dit boek, beschrijft Jaunsudrabiņš de sensatie van een jongen uit een arm gezin die na steeds met de staart van een haring genoegen te hebben genomen voor het eerst een hele haring mag eten. Altijd had hij gedacht dat hij er wel vijf achter elkaar op kon – haringen hadden ook reeds steelzucht bij hem opgewekt, maar nu merkt hij dat één meer dan voldoende is. Het verhaal eindigt met de woorden van zijn grootvader: ‘Zo moet het… Eet wat zout is en drink wat zuur is, dan verrot je niet onder de grond.’[11] Door de kloeke taal en simpele thema’s en niet in de laatste plaats door de pentekeningen van Jaunsudrabiņš zelf die de tekst verluchten, is Bālta grāmata evenzeer een jeugdboek als een klassiek werk voor ‘volwassenen’.
Jaunsudrabiņš is wellicht te vergelijken met de Russische auteur Ivan Boenin (1870-1953), ook een excellent natuurbeschrijver die ver van de politiek stond en als emigrant schijnbaar ongestoord zijn werk van voor de revolutie wist voort te zetten. Het gaat hierbij in beide gevallen om patriarchale figuren, met een groot overwicht op de mensen in hun directe omgeving; ook hadden zij beiden een literaire carrière die meer dan zestig jaar duurde. Ondanks alle bewondering voor Jaunsudrabiņš die er binnen de Letse gemeenschap in Duitsland bestaat, meende mijn gids in Münster dat het beter zou zijn als al het materiaal dat zich daar in het ‘museum’ bevond in Riga tentoongesteld werd. De nationale bibliotheek aldaar zou het tot dusverre uit ruimtegebrek niet hebben willen opnemen.
Mauriņa en Jaunsudrabiņš zijn gestalten uit het verleden. Wat heeft de huidige literatuur uit Letland te bieden? De eerste moeilijkheid die zich voordoet voor iemand die zich op Lets gebied wil oriënteren, is dat in Nederlandse bibliotheken weinig Lets materiaal voorhanden is. Dit is ook niet verwonderlijk want de studie van het Lets speelt op Nederlandse universiteiten een bescheiden rol: alleen in Leiden kan men, sinds 1913, Lets studeren als bijvak bij de studie Slavische taal- en letterkunde (met het Slavisch is het Baltisch binnen het Indo-Europees het meest verwant). Mede door het Legaat Prof. Dr. N. van Wijk (1941) bezit de Leidse Universiteitsbibliotheek een nuttige collectie op taalkundig gebied maar letterkundige werken, met name uit de moderne tijd, zijn ook daar beperkt aanwezig.
Voor wat de Letse literatuurgeschiedenis betreft, geldt nog altijd de uitspraak van Wihgrabs in zijn kleine inleiding uit 1924, dat dit ‘een schepping is van de Letten zelf.’[12] Men is aangewezen op bronnen in het Lets of op door Letten in andere talen gepubliceerd werk. Beperkt men zich tot de grote westerse talen, dan vindt men enkel in het Engels[13] en het Italiaans[14] overzichten van de Letse letterkunde die van enige omvang zijn, al gaat het hier om boeken die meer dan dertig jaar oud zijn. Het hoofdstuk aan het Lets gewijd in Rubulis’ Baltic literature (1970)[15] is meer een potpourri van vertalingen waar uit de losse hand wat omheen geschreven is dan een systematisch overzicht. In het Engels bestaat een voortreffelijk boek dat de Letse Sovjetliteratuur behandelt[16], maar hierin vindt men niets over de oudere periode en over de emigrantenliteratuur. Een Duitse[17] en een Engelse[18] anthologie van Letse poëzie bevatten helaas geen Letse teksten en zijn zo karig in het geven van bronvermelding en aanvullende informatie over de auteurs dat ze weinig geschikt zijn om je ‘verder te helpen’. In het Nederlands ken ik geen enkele substantiële publicatie over Letse letterkunde, al mag niet onvermeld blijven dat in 1989 in twee slavistenblaadjes enige aandacht werd besteed aan Baltische literatuur in het algemeen, waarbij ook de Letse aan bod kwam.[19]
Wie gaat neuzen in de spaarzame – steevast door Letten geschreven – artikelen over hedendaagse Letse literatuur in de westerse vakbladen zal merken dat twee namen steeds opduiken: Ojārs Vācietis (letterlijk ‘Duitser’) en Imants Ziedonis (letterlijk ‘De bloeiende’). Ziedonis is bij mijn weten de enige levende dichter uit Letland van wie in een separate uitgave een westerse vertaling bestaat: Flowers of ice (Toronto, Exile Editions, 1987). Dit boek, dat de boekhandel in het Lettisches Gymnasium mij leverde met een handtekening van vertaler Barry Callaghan op de titelpagina, vormde het uitgangspunt bij een verdere verkenning in de Letse literatuur.
Imants Ziedonis is in 1933 geboren in een vissersfamilie te Ragaciems, in de streek Kurzeme, bij ons bekend als Koerland. Uit een lemma in een literaire encyclopedie kunnen we opmaken dat hij in de jaren 1953-1959 Letse taal- en letterkunde studeerde aan de universiteit te Riga en in die tijd achtereenvolgens werkte als ‘cultuurorganisator’ in een sanatorium voor tbc-patiënten, wegarbeider, leraar en bibliothecaris.[20] In de jaren 1962-1964 volgde hij een literaire opleiding aan het Gorki-instituut te Moskou, waarna hij na terugkeer in Riga in redacties van uitgeverijen en tijdschriften ging werken en optrad als secretaris van de Letse schrijversbond.[21] Ziedonis begon te publiceren in 1956, zijn eerste dichtbundel verscheen in 1961. Sindsdien volgde een dertigtal andere boeken met gedichten, reisreportages, sprookjes en filmscenario’s; hiervan heb ik er in onze bibliotheek geen enkele kunnen raadplegen. Momenteel woont Ziedonis in Riga. Dat op de flaptekst van Flowers of ice staat dat gedichten van hem in dertig talen vertaald zijn, zegt niet veel, want van een dichter met aanzien die in de Sovjet-Unie woont, wordt vrijwel automatisch werk in andere talen van dit land vertaald, tot aan het Georgisch, Karakalpaks en Turkmeens toe, waardoor zijn bibliografie al spoedig ‘indrukwekkend’ wordt.
Flowers of ice bleek een teleurstellend boek te zijn. De vertaler had, het Lets niet machtig zijnde, volgens de Amerikaanse gewoonte gebruik gemaakt van ruwe voorvertalingen en die tot poëzie omgevormd. Mij konden op ongeveer honderd pagina’s poëzie slechts een of twee prozagedichten boeien. Op grond van dit soort vrije vertalingen kan geen lezer zeggen wat voor dichter Ziedonis is, hoogstens wat voor dichter de vertaler is. Een vertaling van deze omvang uit het Lets is zo’n bijzonderheid dat opgave van bronnen onontbeerlijk is, wil het boek enige waarde hebben voor iemand die het specifiek met het oog op het Lets raadpleegt. We komen evenwel niet te weten uit welke bundels de originele afkomstig zijn en wat de formele kenmerken van Ziedonis’ gedichten zijn: zijn deze bij voorbeeld evenals de vertalingen onberijmd? Wel is een lijst opgenomen met publicaties van de dame die de vertaler bij zijn werk terzijde heeft gestaan.
Een beter inzicht in Ziedonis’ poëzie verschafte mij een in 1973 in Riga uitgegeven anthologie van hedendaagse Letse poëzie, waarin van hem zestien gedichten, waarvan de meeste geen rijm hebben, zijn opgenomen met een Engelse vertaling ernaast. Hier laat hij zich vaak kennen als een dichter met een fel taalgebruik en met een zekere bravoure: ‘Ik houd niet van feesttafels. / Daar zitten mensen aan / die elkaar niets / te vergeven zouden moeten hebben, / maar die elkaar zo veel vergeven. / Ik ben een lafaard, / ik scheld op dingen / terwijl de mensen schuldig zijn.’[22]
Begonnen als dichter van ‘sociale poëzie’, waarin hij mensen droog afschilderde tegenover hun omgeving, schijnt Ziedonis inmiddels minder agressief en meer verfijnd psychologisch en filosofisch werk te leveren waarin grote thema’s als liefde en dood domineren.[23] Zijn vorm heeft hij vooral gevonden in prozagedichten, waarvan een eerste selectie verscheen onder de titel Epifanies (Epifānias, 1971). In een van deze prozagedichten associeert hij het daglicht met de ervaringen die je deelt met andere mensen, terwijl de nacht toegang geeft tot je eigen ervaring, de eigen weg. Daarom houdt hij van de nacht en de nacht houdt van hem: ‘Als je jezelf wilt bevestigen, loop dan het duister in en neem niemand met je mee. Alles kan verloren gaan in het duister, maar jezelf kun je er vinden.’ In het artikel waarin dit gedicht gedeeltelijk in het Engels is vertaald, wordt het ‘ongelooflijk’ genoemd dat een dergelijke hymne aan het duister, die ook opgevat kan worden als een hymne aan de eigen creatieve persoonlijkheid, in 1971 in de Sovjet-Unie gepubliceerd kon worden.[24] In het huidige tijdperk der ‘glasnost’ heeft het politiek gezien niets bijzonders meer.
Ook een opmerkelijk vaderlands thema duikt bij Ziedonis op: dat door oorlogsverliezen, emigratie, deportatie en een lage bevolkingsgroei de Letse bevolking een minderheid in eigen land is geworden. In een gedicht, waarvan ik wederom alleen een Engelse vertaling ken, roept hij het volgende tot de zon: ‘Help zodat er een zoon geboren wordt / In plaats van honderd transistorradio’s. / Help je mensen, grote zon, / Help ons in deze zaak.’[25] Wat een wonderlijk thema in de moderne poëzie: een oproep voor meer kinderen. Maar in het Letse geval gaat het niet om de versterking en uitbreiding van het eigen land maar om het behoud ervan. En dat is alleen maar mogelijk door met een groot aantal uit Letse ouders geboren kinderen de Russische bezetters numeriek voor te blijven. Dit thema schijnt in de moderne Letse poëzie niet uitzonderlijk te zijn.[26]
Ziedonis’ werk bevat gedichten waarin hij onmiskenbaar opkomt voor persoonlijke vrijheid. Ook uitgesproken religieuze thema’s zijn hem niet vreemd. Bij gebrek aan materiaal kan ik niet geheel hoogte krijgen van de plaats die Ziedonis in de Letse literatuur van vandaag inneemt, maar dat hij een aanzienlijke autoriteit heeft mag zeker aangenomen worden.
Een van de treffendste Letse gedichten die ik las, is van Valda Dreimane. Hierin wordt het begrip ‘nostalgie’ gerelativeerd. Zij schrijft (de vertaling is nu uit het Duits): ‘Vaak lijkt het misschien beter, / in New York van Riga te dromen, / dan in Riga over New York te dichten. / Hebben we dan ooit geweten, / wat een berk is, / voor we een wolkenkrabber in een berk veranderden? Hebben we geweten wat Riga voor ons is / voor de vreemde “avenues” ons aan de oude straten herinnerden?’[27]
Ik weet niet of veel Letten in het buitenland deze gevoelens kunnen delen. In ieder geval viel me op dat de mensen die ik in de linguïstisch zo curieuze enclave in Münster sprak gematigd in hun nationalisme waren. In Münster was ook niets te merken van de onderlinge verdeeldheid die zo kenmerkend is voor de Russische emigrantenwereld. De Letten hebben in ieder geval ook één groot gemeenschappelijk doel: zelfbehoud in de meest letterlijke zin. De scheiding tussen emigranten en niet-emigranten is bij Letten nooit zo groot geweest en in deze periode van ‘glasnost’ nog verder vervaagd. Tijdens de lunch in het gymnasium zat tegenover me de tenniskampioen van Letland die gewoon op bezoek in Münster was en zeker niet overwoog er te blijven. Een filmregisseur uit Riga liep met zijn videocamera door hetzelfde gebouw rond, waarin de redactie van Brīvā Latvija het nieuws uit ‘bezet Letland’, zoals het blad het land consequent noemt, analyseerde. Dit soort bezoeken zouden er enkele jaren geleden ondenkbaar zijn geweest.
Ondenkbaar was ook tot voor kort geweest wat in mei 1989 in Amsterdam, Leiden en Antwerpen kon worden gehouden: een ‘Baltisch-Vlaams-Nederlands Poëzie Festival’, met deelneming van dichters uit de drie Baltische staten, Vlaanderen en Nederland. Ik bezocht de avond die op 10 mei gehouden werd in een stampvol broeierig zaaltje in het gebouw van de studentenvereniging SSR, Hogewoerd 108, Leiden. Uit Letland waren de dichters Knuts Skujenieks (1936), die vele jaren vanwege politiek afwijkende meningen in gevangenschap heeft doorgebracht, en Uldis Bērziņš (1944) aanwezig. In een tweetalig, in een oplage van tweehonderd exemplaren gedrukt bundeltje dat ter gelegenheid van het festival werd uitgegeven, zijn ze beiden met één gedicht vertegenwoordigd.[28]
Waar de indruk van het werk van deze dichters zelf beperkt moest blijven, maakte de avond wel duidelijk dat poëzie in Letland veel betekent: op een lezerspubliek van ongeveer één miljoen mensen worden, zo vertelden de dichters, poëziebundels gedrukt in oplagen van tussen de tien- en twintigduizend exemplaren; vaak raken ze direct uitverkocht. Dit ontlokte bij de tolk van de Letten de vraag: ‘Zijn de Nederlandse dichters daar niet jaloers op?’
Het moet afgewacht worden of de grotere journalistieke aandacht die tegenwoordig in het Westen voor de Baltische staten bestaat ook een grotere belangstelling voor de cultuur en literatuur van Letland ten gevolge zal hebben. Enige nieuwsgierigheid om in dit perifere, onontsloten gebied dieper door te dringen dan bij een eerste verkenning mogelijk is, lijkt evenwel zeer op haar plaats, al was het alleen maar vanwege de volharding waarmee deze Letten in stilte al decennia lang hun bedreigde waarden verdedigen. Zonder dat het Westen, dat zich liever aan het werk van ‘dissidenten’ onder hun Russische bezetters vergaapte of de blik exclusief richtte op onderdrukte naties in tropische regionen, daarvan ooit iets heeft willen merken.
Jan Paul Hinrichs
[1] Martin van den Heuvel, Speelbal der grote mogendheden. De Baltische staten vroeger en nu, ’s-Gravenhage, Staatsuitgeverij, 1986 (Clingendael-reeks; 11), p. 7.
[2] B. Jēgers, Bibliography of Latvian publications published outside Latvia 1971-1980, Stockholm, Daugava, 1988, p. 12.
[3] Arvids Ziedonis Jr., A study of Rūdolfs Blaumanis, Hamburg, Helmut Buske Verlag, 1979 (Hamburger Philologische Studien; 48); Astrida B. Stahnke, Aspazija, her life and her drama, Lanham, University Press of America, 1984.
[4] Zenta Maurina, Mosaik des Herzens. Essays, Memmingen, Maximilian Dietrich Verlag, 19564, p. 49.
[5] Zenta Maurina, Begegnung mit Elly Ney. Eine Danksagung, Memmingen: Maximilian Dietrich Verlag, 1956, pp. 38-39.
[6] Zie noot 5, p. 48.
[7] Zenta Mauriņa, Sākumā bija prieks. Ziemsvētku stāsti un apceres, [Brooklyn] Grāmatu draugs, 1965, p. 63.
[8] Zie noot 7, p. 64.
[9] Zie voor een recente vertaling van een aantal dainas: Welta Ehlert (ed.), Hab fúnf Truhen voller Lieder. Lettische Dainas (vert. Annemarie Bostroem), Berlin, Rütten & Loening, 1985.
[10] Aleksis Rubulis (ed.), Latvian literature, Toronto, Daugavas Vanags Publishers, 1964, p. 88.
[11] Jānis Jaunsudrabiņš, Baltā grāmata, Rīga, Latvijas valts izdevniecība, 1957, p. 126. Voor de inzage in dit boek en vele andere informatie over de Letse letteren betuig ik mijn dank aan Inga Schouten-Kalniņš te Noordwijkerhout.
[12] Georg Wihgrabs, Das lettische Schrifttum, Riga, Verlags-Akt.-Ges. ‘Rigna’, 1924 (Lettland-Bücherei; 2), p. 37.
[13] Jānis Andrups & Vitauts Kalve, Latvian literature, Stockholm, Zelta Ābele, 1954.
[14] Ernests Blese, ‘Storia della letteratura lettone’, in: Giacomo Devoto (ed.), Storia delle letterature baltiche, Milano, Nuovo Academia Editrice, 1957, pp. 73-297.
[15] Aleksis Rubulis, Baltic literature. Survey of Finnish, Estonian, Latvian, and Lithuanian literatures, Notre Dame, University of Notre Dame Press, 1970.
[16] Rolfs Ekmanis, Latvian literature under the Soviets 1940-1975, Belmont, Nordland Publishing Company, 1978.
[17] Edith Zuzena-Metuzala, Lettische Lyrik, Memmingen, Maximilian Dittrich Verlag, 1983.
[18] W.K. Matthews, A century of Latvian poetry, London, John Calder, 1957.
[19] Zie Theo van Lint, ‘Baltische literatuur’, Slavische berichten 1 (1989), No. 2, pp. 10-15; in het Baltische themanummer van Ščipčiki. Periodiek voor Leidse slavisten en Ruslandkundigen 3 (1989), No. 10, staan op pp. 48-49 twee Letse gedichten van de in Keulen woonachtige Irma Bērziņa (1911); ze gaan vergezeld van Duitse vertalingen van de dichteres zelf.
[20] Latviešu literatūras darbinieki. Biogrāfiska vārdnīca, Rīga, Zinātne, 1965, pp. 333-334.
[21] Istorija latysjkoj literatury v dvoech tomach, 2, Riga, Zinatne, 1971, p. 569.
[22] Let us get acquainted. Nine Soviet Latvian poets, Rīga, Zvaigzne, 1973, p. 229.
[23] Leons Briedis, ‘Gesprächspartner aus vielen Jahrhunderten’, Baltisches Jahrbuch 5 (1988), p. 221.
[24] Gunārs Saliņš, ‘Epiphanies, old and new, in Latvian letters’, in: Arvids Ziedonis Jr. e.a. (eds.), Baltic literature and linguistics, Columbus, Association for the Advancement of Baltic studies, Inc., 1973 (Publications of the association for the advancement of Baltic studies; 4), p. 39.
[25] Zie noot 16, pp. 339-340.
[26] Zie Valters Nollendorfs, ‘The rite of life: a theme and its variations in the poetry of Soviet Latvia’, Mosaic 6 (1973), No. 4, pp. 199-208.
[27] Zie noot 17, p. 5.
[28] Festival. Negen gedichten maal twee. Oorspronkelijke teksten van dichters uit Estland, Letland, Litouwen, Vlaanderen, Nederland voor het eerst in één bundel bijeen, Amsterdam, Daina [1989], pp. 6-7, 18-19.
| Eerder verschenen in Het Oog in ’t Zeil 6 (1989), No. 6, pp. 29-34, met de ondertitel ‘Bij de vijftigste verjaardag van het Molotov-Ribbentrop-pact’.