MAX KIJZER EN KEES VERHEUL
Literatuurmuseumdirecteur
Aad Meinderts (1957) publiceert in ‘Uit geil en bloed bestaat dit rotte
leven!’ een solide, fraai geïllustreerde biografische schets van Max Kijzer
(1893-1944), een Joodse romanschrijver, dichter, criticus en organisator van
literaire salons van wie vrijwel niemand zal hebben gehoord. Kijzer, zoon van
een Amsterdamse sigarenfabrikant, had hopeloos veel ambities waarmee hij zijn
omgeving danig zal hebben vermoeid. Door tegenslagen liet hij zich niet
afschrikken. Hij publiceerde verzen in Stols’ tijdschrift Helikon en
werd vaste medewerker van Willem Kloos’ De Nieuwe Gids. Als motto
kreeg het boekje het intrigerende gedicht ‘Zelfportret’ uit 1935: ‘De zomersproeten
moet ge mij vergeven, / de spikkelappel is niet altoos rot, / de dubbeldikke
neus was ook het lot / van Socrates en die was zeer verheven.’ Kijzers romans
vol erotiek werden in de pers afgekraakt. Naar aanleiding van een brief aan
Kloos gewaagt Meinderts van ‘bijna pathologische nederigheid, waarachter een
persoonlijkheid schuilgaat die overtuigd is van eigen genialiteit’. Na een
relatiedrama vluchtte Kijzer in 1939 uit Amsterdam naar Rotterdam. Curieus is
dat hij nog in 1942 in eigen beheer de gestencilde beschouwing H. Marsman
(1899-1940) publiceerde. Een voorgevoel van eigen ondergang? Max Kijzer,
weggevoerd uit Westerbork, overleed ‘ergens’ in Midden-Europa in 1944,
eenenvijftig jaar oud. Een bescheiden plekje in de literatuurgeschiedenis heeft
hij nu alsnog gekregen.
De Flanor-reeks verrast met de
kleine essaybundel Herleefd vermogen van Kees Verheul (1940). Hiermee laat
deze eminente slavist, die ook in Rusland naam heeft, voor het eerst sinds
lange tijd van zich horen. Volgens het voorwoord had Verheul, die in 2007
ernstig ziek werd en na herstel mantelzorger werd voor zijn levenspartner die
in 2018 overleed, lange tijd ‘belangrijkere dingen aan mijn hoofd […] dan
schrijver te zijn. En als mijn handen soms jeukten om een zich aandienend idee
vorm te geven, dan ontbraken mij meestal zowel de gelegenheid als de moed.’ De
vier essays zijn autobiografisch getoonzet, maar verraden de interesses van de
slavist Verheul: Sint-Petersburg / Leningrad, Anna Achmatova, Osip Mandelstam
en Iosif Brodski. In het essay ‘’s Nachts dromend, op de tast’ analyseert
Verheul zijn droomleven, vooral zijn stadsdromen. Behartigenswaardig is zijn
uitgangspunt dat de stadsplattegronden van Sint-Petersburg, Moskou en andere
grote steden overeenkomsten vertonen met een lengtedoorsnede van een menselijk
lichaam: ‘Sinds de verruiming van mijn kijk op plattegronden ben ik geneigd me
dierbare steden voor te stellen als de binnenwereld van mensen.’ En kennelijk
moeten we daarbij niet alleen aan borstkassen en luchtpijpen denken maar ook
aan onze droomwereld.
Aad Meinderts, ‘Uit
geil en bloed bestaat dit rotte leven!’ Max Kijzer (1893-1944). 2021. 93 p.
€ 19,50 | Kees Verheul, Herleefd vermogen. 2021. 54 p. € 19,50 (uitgaven
van Flanor, Nijmegen, uitgeverijflanor@gmail.com)
|Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 27 (2022), nr. 2, pp. 70-72.