maandag 5 oktober 2015

Wolfgang Frommel en Herengracht 401

WOLFGANG FROMMEL EN HERENGRACHT 401
Stefan George (1868-1933) is in Nederland misschien nog het bekendst bij filmfans: Fassbinders sinistere komedie Satansbraten (1976) draait om schrijver in crisis Walter Kranz die zich met deze dichterssfinx identificeert. Gedichten van George worden vooral nog vanuit ‘Forschungsinteresse’ gelezen, maar óver hem leest men graag, althans in Duitsland. Dat blijkt uit het succes van twee boeken: de biografie Stefan George: Die Entdeckung des Charisma (2007) van Thomas Karlauf en Kreis ohne Meister: Stefan Georges Nachleben (2009) van Ulrich Raulff. In Nederland leidden deze publicaties niet tot recensies, hoewel daarvoor via Georges vriendschap met Verwey en de verwikkelingen rond de Amsterdamse George-sekte Castrum Peregrini alle aanleiding was. Uit de biografie weten we dat jonge ‘uitverkorenen’ in Georges ‘Kreis’ te maken kregen met pederastie. Het resultaat was onderwerping. Raulff vertelt wat na Georges dood met zijn aanhangers gebeurde. Weinig aandacht heeft hij voor de Amsterdamse kring rond de Duitse dichter Wolfgang Frommel (1902-1986) en het  tijdschrift ‘in het teken van Stefan George’ Castrum Peregrini (1951-2007). Frommel had George ook nooit ontmoet. Hij woonde sinds 1942 bij kunstenares Gisèle van Waterschoot van der Gracht (1912-2013) op Herengracht 401 en bood onderdak aan joodse onderduikers. Het verhaal is bekend, vooral uit memoires van Claus Victor Bock (Untergetaucht unter Freunden, 1985) en Friedrich W. Buri (Ich gab dir die Fackel im Sprunge, 2009). Castrum Peregrini kwam voort uit deze groep vol onderlinge verafgoding. Daarbuiten bleef de poëzie van Frommel en Nederlandse leerlingen als Vincent Weyand en Corrado Hoorweg onbekend. Hetzelfde gold voor de novicen van George zelf: vandaar de boektitel Kreis ohne Meister. Claus von Stauffenberg deed nog het meest van zich spreken: niet door poëzie maar de mislukte aanslag op Hitler. Een kijkje in de wereld van Castrum Peregrini geeft Entfernte Erinnerungen an W. van Joke Haverkorn van Rijsewijk (1935) die trouwde met een neef van Frommel. Via Gisèle kwam ze midden jaren vijftig als vakantiewerkster op Herengracht 401 waar ze een ondoorzichtige, onheilspellende sfeer aantrof die zowel angst als nieuwsgierigheid opriep. Prachtig beschrijft ze hoe spanning wordt opgebouwd rond het bezoek van Ernst Morwitz, een vriend van George die zijn meester zo onderworpen was dat hij, zoals Raulff vertelt, zijn as op diens Zwitserse grafsteen liet uitstrooien. Frommel ensceneerde het als een staatsbezoek aan zijn poëtisch rijk. Later ging Haverkorn van Rijsewijk als weefster samenwerken met Gisèle en richtte in 1956 weverij De Uil op. Ze had meer met Gisèle te maken dan met Frommel, maar kwam in zijn ban. Achteraf vraagt ze: ‘Was hij werkelijk een dichter, een kunstenaar?’ Haverkorn van Rijsewijk kreeg een functie in Frommels sekte: ze was niet Joke, maar Peregrina en moest voor Frommel een droom van een jong meisje, Liselotte, verwezenlijken. Dit joodse meisje was kort na de bevrijding met Frommel in zee gaan zwemmen en verdronken. Nu vormde haar nagedachtenis een hoeksteen in Frommels ‘droombeeld van een vriendengezelschap’, zoals George een doodscultus opbouwde rond de jong gestorven ‘Maximin’. Frommel opereerde als tovenaar: ‘Ik was, zonder het te merken, midden in zijn toverkring beland.’ Hij verstond de kunst ongemerkt en onverwacht te verschijnen en verdwijnen en omstanders in het ongewisse te laten over zijn plannen en bedoelingen. Over Frommel, die onder meerdere persoonlijkheden optrad en zijn kleding voortdurend wisselde,  zegt ze eigenlijk niets positiefs. Hij komt naar voren als een beklemmend opdringerige en pretentieuze figuur wiens talent meer in het overrompelen van anderen dan in eigen kunstenaarschap lag. Zijn vele reizen kriskras door Europa hadden niet alleen als doel kopij voor zijn tijdschrift te vergaren, maar ook om jongens naar zijn Amsterdamse sekte te lokken. Frommels drijfveer was ‘onstilbaar erotisch verlangen’. Ook had hij gastvrijheid nodig als middel van bestaan. Toch leest het boekje niet als afrekening: de schrijfster poogt vooral haar eigen reacties op Frommel te begrijpen. Haverkorn van Rijsewijk brak nooit definitief met Frommel, hoewel ze genoeg redenen noemt waarom ze dat wel had kunnen doen. Frommel bracht haar meermaals in gevaar en hielp niet als ze dat dringend vroeg: ‘Zijn amusement woog zwaarder dan mijn veiligheid.’ Dit staat niet op zich: in Frommels nabijheid zien we volgens haar jongeren verdrinken en zelfmoordpogingen doen. Het optreden van Frommel, die met zijn lange grijze haren net als George op een oude vrouw ging lijken, leek ondenkbaar zonder het comfortabele onderdak dat Gisèle hem levenslang gaf. Op mindere locatie was er niets van zijn sekte gekomen. Ook de Ommense bankiersweduwe Selina Pierson stopte geld in Frommels projecten. Een elitaire mannengemeenschap draaide op rijke vrouwen die afstand bewaarden en een oogje dichtknepen. Uiteindelijk gaat dit fascinerende boekje niet alleen over Frommel, maar over toetreding tot een sekte in het algemeen: je luist erin en komt er moeilijk heelhuids uit. Inmiddels baat stichting Castrum Peregrini Gisèles huis uit als ‘guesthouse’ en organiseert er manifestaties. Het tijdschrift is opgedoekt. Ooit werd de bureauredactie verzorgd door een als vijftienjarige door Frommel naar Amsterdam gelokte Duitser. Ouders zullen ingepompt hebben gekregen dat dit de grootste eer was die zo’n jongen ten deel kon vallen. Het was genoemde Thomas Karlauf die decennia later de George-biografie schreef. Uiteindelijk komt hij op grond van dit boek als enige ‘Meister’ uit Frommels ‘Kreis’ naar voren. Zo’n onverwachte nageboorte kenden Frommels reizen dus ook nog.

Joke Haverkorn van Rijsewijk, Entfernte Erinnerungen an W. Würzburg: Daniel Osthoff Verlag, 2013. 79 p. € 15 (Martinstr. 19, D-97070 Würzburg Antiquariat.Osthoff@t-online.de)

| Eerder verschenen in De Parelduiker 20 (2015), nr. 1, pp. 65-67 (als onderdeel van de rubriek 'Schoon & haaks').

Zie op deze blog ook mijn recensies van een bloemlezing van dichters uit de Castrum Peregrini-sfeer en van de memoires van Corrado Hoorweg (C.M. Stibbe) over Wolfgang Frommel.