F.B. HOTZ, J. VAN
OUDSHOORN EN EEN SPOOR IN OEGSTGEEST
F.B. Hotz (1922-2000)
publiceerde vrijwel uitsluitend fictie. Zijn oeuvre bevat, naast een stuk over
grammofoonplaten van Mondriaan en een uitweiding over foto’s, wel een
opvallende uitzondering: de korte beschouwing ‘Over Tobias’ die is opgenomen in
de bundel De vertegenwoordigers
(1996). Zo’n uitzondering kan geen toeval zijn.
Hotz maakt er een statement
mee: over J. van Oudshoorn, pseudoniem van Jan Koos Feijlbrief (1876-1951) en
schrijver van zijn
lievelingsroman Tobias
en de dood (1925). Impliciet heeft Hotz het over zijn eigen plaats in de
literatuurgeschiedenis – in het kielzog van Van Oudshoorn -, en over het
criterium waarop hij zelf beoordeeld wenst te worden: stijl. Zo staat het
er: ‘Wat een schrijver tot schrijver
maakt is de kwaliteit van zijn verwoording, en niets anders. Niets. […] Er is
een soort magie die aan een gewoon woord in een kalme zin wurgkracht kan
geven.’
F.B. Hotz, Over J. van Oudshoorn ('s-Gravenhage: Statenhofpers, 2016) [Afgebeeld is de luxe-editie] |
Net als Van Oudshoorn leidde Hotz een teruggetrokken leven. Het verschil
was wel dat vrijwel niemand wist dat Feijlbrief de schrijver Van Oudshoorn was,
terwijl Hotz na zijn debuut een bekende persoon was die schijnbaar bewust voor
een soort raadselachtig leven koos waarin hij uiteindelijk steeds minder mensen
toeliet. Een verjaardagsfeestje zoals Van Oudshoorn zich nog kort voor zijn
dood door een paar bewonderaars liet opdringen, had Hotz waarschijnlijk
getorpedeerd. Beiden waren prozaschrijvers en publiceerden geen critisch proza.
Hotz schreef vooral verhalen, Van Oudshoorn naast verhalen ook romans en
toneelwerk. Overeenkomsten zitten in de
donkere sferen vol vergeefsheid die ze uitbeelden maar ook in de tijd
waarin hun werkt is gesitueerd: Van Oudshoorn beeldt vooral een wereld uit
waarin hij op dat moment leefde. Hotz concentreert zich in zijn proza op de
jaren zeventig toen hij debuteerde, zijn tijd als jazztrombonist die daarvoor
lag, een enkele keer op de negentiende eeuw maar vooral op de eerste helft van
de twintigste eeuw – Van Oudshoorns tijd -, die hij zelf alleen als kind en
jongeling heeft meegemaakt. Hotz – een man met een fanatieke verzamelpassie
voor allerlei voorwerpen - identificeert dingen en plaatsen nauwkeurig, noemt
merken, steden en straatnamen, terwijl Van Oudshoorn bijzonderheden meesterlijk
in het vage laat. De tijd waarin hij schreef, herkennen we bij hem eerder aan
zijn stijl dan aan het beschrevene.
Van Oudshoorn en Hotz waren beiden werkzaam in ondergeschikte posities,
zonder kans ooit hogerop te komen: Van Oudshoorn als kanselier op een
gezantschap, Hotz, na zijn jazzcarrière, als medewerker van een
blindenbibliotheek. Beiden debuteerden laat: Van Oudshoorn op z’n 37ste,
Hotz op z’n 52ste . Maar Van Oudshoorn deelt met Hotz niet zoiets
als een informeel leven in de muziekwereld, al was zijn eigen vrouw Marie
actief als zangeres. Beiden hadden het moeilijk met het huwelijk: Hotz beleefde
een dramatische scheiding, Van Oudshoorn zette een ‘hooger soort… vergissing’
tot het bittere einde voort. Hotz was sowieso radicaler en planmatiger: hij
koos voor een soort langzame versterving en liet zijn archief vernietigen,
terwijl Van Oudshoorn discreet met een schaartje enkele details uit zijn
dagboeken wegknipte.
Van Oudshoorn leefde steeds meer geïsoleerd van zijn familie. Ondanks de
scheiding van zijn eigen ouders en spanningen tussen grootouders had Hotz innige
verhoudingen met enkele familieleden: de laatste decennia van zijn leven woonde
hij samen met zijn zus Atie. Ook met andere familieleden had hij een goede
band: de briefwisseling met zijn oom Herman Kunst bewijst het. Een belangrijk
verschil tussen beiden was ook dat Hotz een zoon had en Van Oudshoorn
kinderloos bleef. De kaarten aan zijn jonge nichtje Mientje Themps laten
overigens zien dat hij alleszins tot vriendschap met kinderen in staat bleek.
Romans als Louteringen (1916) en Tobias en de dood vertonen een
opvallende voorkeur van de hoofdpersoon voor minderjarige meisjes.
De verzamelde werken van Van Oudshoorn en Hotz hebben een ongeveer gelijk,
bescheiden formaat: twee banden. Uiteindelijk waren ze ook geen
beroepsschrijvers. Ze konden het zich veroorloven niets te doen, al moest Van Oudshoorn
tijdens de Tweede Wereldoorlog om den brode vertalingen maken. Met het korte
stuk ‘Over Tobias’, het slotstuk uit zijn laatste bundel dat niet toevallig aan
het einde van het verzameld werk staat, lijkt Hotz een verantwoording voor zijn
oeuvre te geven. Hij beperkt zich tot
stilistische zaken en vertelt niets over de rol van Van Oudshoorn in zijn
leven. Daarover staat wel het nodige in de Hotz-biografie Geluk kun je alleen schilderen (2011) van Aleid Truijens. Het
blijkt dat Hotz al tijdens de bezetting romans van Van Oudshoorn verzamelde,
een boekenkastje uit de jaren twintig uitsluitend voor Van Oudshoorn-boeken
bestemde en, lang voor zijn debuut, een Van Oudshoorn-imitatie schreef die
ongepubliceerd bleef. Zijn schatplichtigheid aan Van Oudshoorn blijkt, behalve
uit de schets ‘Over Tobias’, expliciet uit drie verhalen waarin in
verschillende levensfasen een hoofdpersoon Thomas voorkomt die op Van Oudshoorns romancreatie
Tobias Termaete, uit de roman Tobias en
de dood, is geïnspireerd: ‘Zand en grind’, ‘Thomas en de scheppende
evolutie’ en ‘Thomas en de cycloop’.
Er is hier geen sprake van verdoezelde overeenkomsten maar van openlijk
inhaken op Tobias en de dood. De
openingszin van deze roman luidt ‘Tobias Termaete had de juffrouw weggezonden’,
terwijl Hotz ‘Zand en grind’ aldus opent: ‘Thomas had de juffrouw z’n
wandelkostuum in kleine ruit laten klaarleggen.’ Het kan bijna niet anders dan
dat de drankzuchtige en manipulerende bon-vivant Tobias, Van Oudshoorns meest
geslaagde romancreatie, Hotz aan zijn eigen vader, een glimlachende wijnagent,
heeft doen denken. In hun beider biografie zitten frappante overeenkomsten die
Hotz onmogelijk zullen zijn ontgaan. Net als Jaap Hotz zat Tobias in de wijn,
in zijn Franse jaren: ‘Door een toeval aanvankelijk agent voor een kleine
wijnzaak en de provincie bereizend […].’ Tobias’ vader stierf ‘bij zijne maîtresse
aan een beroerte’, net als opa Bernard Hotz in werkelijkheid.
Hotz woonde, met
uitzondering van zijn vroegste jeugd en de Haagse jazzperiode in de jaren
vijftig en zestig, vrijwel zijn hele leven op het adres Juffermansstraat 18 in
Oegstgeest. Lang moet hij niet geweten hebben dat zijn held Van Oudshoorn in
zijn vroege kinderjaren een cruciale vakantie in Oegstgeest heeft doorgebracht.
De weerslag hiervan bieden passages uit de romans Willem Mertens’ levensspiegel (1914) en Achter groene horren (1943) waarin, zonder dat een plaatsnaam wordt
genoemd, een landhuis voorkomt dat op een verblijf van de jonge Jan Koos in het
Oegstgeester huis De Olmen, nu het adres Geversstraat 49, is geïnspireerd. Wam de Moor (1936-2015), Van
Oudshoorns biograaf, moet Oegstgeest op het spoor zijn gekomen door passages
uit onuitgegeven dagboeken die hij, samen met veel ander materiaal, in zijn
bezit kreeg nadat de weduwe van Van Oudshoorn in een psychiatrische inrichting
was opgenomen. Ook wist hij wellicht dat
Jan Koos familie in Oegstgeest had. Wam de Moor en Hotz waren kennelijk via
Maarten ’t Hart, een ander verklaard Van Oudshoorn-liefhebber, met elkaar in
contact gekomen. Aleid Truijens vermeldt in haar Hotz-biografie dat ’t Hart, als geschenk van De Moor een pak fotokopieën met recensies
over het werk van Van Oudshoorn in Oegstgeest had bezorgd. In een brief van 16
februari 1977 aan De Moor haakt Hotz daar op in, want hij noemt dit
‘ongelooflijk boeiend’ en ‘iets waar ik
al jaren naar uitkeek.’
Uit deze brief blijkt dat De Moor aan Hotz inlichtingen heeft gevraagd over
een bakkerij in Oegstgeest, het genoemde huis op de Geversstraat, dat hij later
met Willem Mertens’ levensspiegel en Achter groene horren in verband bracht. De Moor hield, zo maakt
men uit de brief op, er in 1977 nog rekening mee dat juist het autobiografische
verhaal over een logeerperiode in een kinderrijk bakkersgezin waarmee de roman Louteringen begint op verblijven in
Oegstgeest is gebaseerd. Hotz doet in zijn eerste brief aan De Moor zijn
uiterste best gegevens uit de roman Louteringen
te verbinden met de bakkerij op Geversstraat 49. Later ontdekte De Moor, zoals
uit zijn dissertatie Van Oudshoorn.
Biografie van de ambtenaar-schrijver J.K. Feijlbrief 1876-1951 (1982)
blijkt, dat er sprake was van een
landhuis in Oegstgeest, waar de jonge Jan Koos bij zijn oom en tante Willem en
Anna van Hoogstraten-Rating logeerde, én
een bakkerij in de Leidse Houtstraat,
waar hij bij zijn oom en tante Johan en Catharina Rating-Oudshoorn verbleef.
Het Leidse huisnummer noemt De Moor niet. Dit moet nr. 1 zijn. In de roman Louteringen is ook sprake van uitzicht
vanuit de bakkerij op een museum. De Moor in zijn biografie en Hotz in zijn
brief gaan hieraan voorbij. Het gaat om het Rijksmuseum van Oudheden dat ook in
werkelijkheid tegenover Houtstraat nr. 1 ligt.
Hotz was kritisch genoeg om De Moor te waarschuwen voor een eventueel
dwaalspoor. Uiteindelijk had hij het met
zijn scepsis bij het rechte eind: de bakkerij lag in Leiden vlak bij het
‘grachtje’ Rapenburg. De aanvankelijke vergissing moet gelegen hebben in het
gegeven van de bakkerij. De Oegstgeester oom, bij wie Van Oudshoorn verbleef,
was namelijk een sigarenfabrikant. Een bakkerij verscheen op Geversstraat 49
pas later, waarschijnlijk pas in 1906, toen zich er de vader van de bakker
vestigde die Hotz in 1977 sprak. Uit gegevens van het Oegstgeester
gemeentearchief, dat De Moor en Hotz kennelijk niet raadpleegden, blijkt dat de
oom en tante in 1883 zijn uitgeschreven naar Den Haag, zodat Jan Koos dus
vermoedelijk voor zijn zevende levensjaar in Oegstgeest is geweest.
Voortbordurend op dit contact over de bakkerij heeft De Moor aan Hotz een
bijdrage gevraagd voor een bundel verhalen over puberteit. Hotz probeert het
maar maakt niets af. In zijn brief van 2 januari 1980 verklaart hij dat hij ook
nog nooit iets in opdracht heeft gemaakt. Het contact breekt hiermee niet af,
vooral omdat De Moor studie maakt van het werk van Hotz. Een brief van Hotz van
16 februari 1981 bevat een reactie op een omvangrijk stuk in De Tijd, waarin De Moor, volgens Hotz
als eerste criticus, een verband legt tussen zijn verhalen en het werk van Van
Oudshoorn.
De ware Van Oudshoorn-passie van Hotz blijkt uit zijn brief van 29 december
1982 die een hartelijke en enthousiaste reactie op De Moors Van
Oudshoorn-biografie bevat die enkele maanden eerder was verschenen. Hotz liet
zich, zoals blijkt uit de drie genoemde Thomas-verhalen, niet alleen
beïnvloeden door Van Oudshoorns werk maar ook door De Moors biografie. Dat
blijkt uit het einde van ‘Thomas en de cycloop’ (1985) waarin het geallieerde
bombardement op het Bezuidenhout van 3 maart 1945 wordt gememoreerd dat een
prominente rol speelt in het dagboek van Van Oudshoorn. Fragmenten hieruit zal
Hotz hebben gelezen in de biografie van De Moor. Zijn diepgaande belangstelling
voor Van Oudshoorn blijkt ook uit zijn plan grammofoonplaten van voor de Eerste
Wereldoorlog te zoeken waarop diens vrouw Marie zingt met een Duits orkestje.
Het valt wel op dat Hotz, met al zijn aandacht voor
details, aan één alles bepalend detail voorbijgaat: op de door hem,
vermoedelijk in fotokopie, aan De Moor geleverde foto van het pand Geversstraat
49 dat hij zelf alleen maar als bakkerswinkel kende, is geen winkeldeur, winkelruit,
firmanaam of reclame te zien. Het lijkt eerder een gewoon woonhuis, met
vensterluiken en een gietijzeren hek die later ten behoeve van de winkel zijn
weggehaald. Hotz dateert de foto op 1895.
Toen was het huis De Olmen duidelijk nog geen bakkerswinkel. De Moors
aanvankelijke veronderstelling dat dit pand de bakkerswinkel uit Louteringen herbergde, lijkt alleen al
op grond van de foto moeilijk waar te maken. De foto moet wel ongeveer de situatie
weergeven zoals de jonge Jan Koos Feijlbrief in ca. 1882 meemaakt, wanneer hij
bij zijn oom en tante logeert. Overigens dateert het Oegstgeester
gemeentearchief de foto op 1890: luttele jaren na de logeerpartij. Foto’s van
de bakkerswinkel uit 1915 tonen reclames voor Cacao Bensdorp en Chocolat Klaus
op de gevel die hier ontbreken.
J. van Oudshoorn heeft
het huis De Olmen in ieder geval nog één keer kunnen terugzien. Als hij op 3
mei 1939 een ritje met de tram van Leiden naar Noordwijk maakt, doorkruist hij
Oegstgeest via de Geversstraat. Zijn dagboekaantekening suggereert dat hij er
sinds zijn prille jeugd nooit meer is teruggeweest: ‘De herberg met houten open
veranda in Oe[g]stgeest bestaat nog.
Op heenweg gezien.’ Men zou meteen denken dat Van Oudshoorn het hier over de
veranda van het café Het Wapen van Oegstgeest heeft waarvan nog een stukje
links op de foto van Hotz te zien is. Het lag immers naast het huis van zijn
oom en tante. Maar op dat moment was dat café al afgebroken, zodat Van Oudshoorn
het zal hebben gehad over een ander café met veranda, namelijk Weltevreden,
dat, vlakbij het geboortehuis van Jan Wolkers en het villaatje van de opa van
Hotz, een stukje verderop op de Geversstraat lag. Ook dit café, dat later
Centraal heette, is inmiddels verdwenen.
Verbijstering over intens herbeleven van het verleden ligt aan veel werk
van Van Oudshoorn ten grondslag. Het prachtige eilandverhaal In memoriam (1930) ontleent hier een
hoofdmotief aan: ‘Deze werkelijkheid, na zoovele jaren, nog zoo goed als
onveranderd te mogen aantreffen, deed ook de meest levendige herinnering
krachteloos verbleeken.’ Het verleden bij Van Oudshoorn is vooral zijn eigen verleden. Hotz doet in zijn proza
alle moeite daaraan ook nog de esthetiek van een historisch tijdperk toe te
voegen.
© Jan Paul Hinrichs
Oegstgeest, 11 maart 2016
| Eerder gepubliceerd in: J. van Oudshoorn, Over J. van Oudshoorn. Vijf brieven aan Wam de Moor. Bezorgd en van een voorwoord voorzien door Jan Paul Hinrichs ('s-Gravenhage: Statenhofpers, 2106), pp. 7-9.
Zie voor deze uitgave en uitgaven van dagboeken van J. van Oudshoorn de website van de Statenhofpers.
Zie voor deze uitgave en uitgaven van dagboeken van J. van Oudshoorn de website van de Statenhofpers.