zaterdag 12 oktober 2019

F.B. Hotz: Over J. van Oudshoorn (Voorwoord)


F.B. HOTZ, J. VAN OUDSHOORN EN EEN SPOOR IN OEGSTGEEST

F.B. Hotz (1922-2000) publiceerde vrijwel uitsluitend fictie. Zijn oeuvre bevat, naast een stuk over grammofoonplaten van Mondriaan en een uitweiding over foto’s, wel een opvallende uitzondering: de korte beschouwing ‘Over Tobias’ die is opgenomen in de bundel De vertegenwoordigers (1996). Zo’n uitzondering kan geen toeval zijn.  Hotz maakt er een statement mee: over J. van Oudshoorn, pseudoniem van Jan Koos Feijlbrief (1876-1951) en schrijver van zijn
F.B. Hotz, Over J. van Oudshoorn
('s-Gravenhage: Statenhofpers, 2016)
[Afgebeeld is de luxe-editie]
lievelingsroman Tobias en de dood (1925). Impliciet heeft Hotz het over zijn eigen plaats in de literatuurgeschiedenis – in het kielzog van Van Oudshoorn -, en over het criterium waarop hij zelf beoordeeld wenst te worden: stijl. Zo staat het er:  ‘Wat een schrijver tot schrijver maakt is de kwaliteit van zijn verwoording, en niets anders. Niets. […] Er is een soort magie die aan een gewoon woord in een kalme zin wurgkracht kan geven.’
Net als Van Oudshoorn leidde Hotz een teruggetrokken leven. Het verschil was wel dat vrijwel niemand wist dat Feijlbrief de schrijver Van Oudshoorn was, terwijl Hotz na zijn debuut een bekende persoon was die schijnbaar bewust voor een soort raadselachtig leven koos waarin hij uiteindelijk steeds minder mensen toeliet. Een verjaardagsfeestje zoals Van Oudshoorn zich nog kort voor zijn dood door een paar bewonderaars liet opdringen, had Hotz waarschijnlijk getorpedeerd. Beiden waren prozaschrijvers en publiceerden geen critisch proza. Hotz schreef vooral verhalen, Van Oudshoorn naast verhalen ook romans en toneelwerk. Overeenkomsten zitten in de  donkere sferen vol vergeefsheid die ze uitbeelden maar ook in de tijd waarin hun werkt is gesitueerd: Van Oudshoorn beeldt vooral een wereld uit waarin hij op dat moment leefde. Hotz concentreert zich in zijn proza op de jaren zeventig toen hij debuteerde, zijn tijd als jazztrombonist die daarvoor lag, een enkele keer op de negentiende eeuw maar vooral op de eerste helft van de twintigste eeuw – Van Oudshoorns tijd -, die hij zelf alleen als kind en jongeling heeft meegemaakt. Hotz – een man met een fanatieke verzamelpassie voor allerlei voorwerpen - identificeert dingen en plaatsen nauwkeurig, noemt merken, steden en straatnamen, terwijl Van Oudshoorn bijzonderheden meesterlijk in het vage laat. De tijd waarin hij schreef, herkennen we bij hem eerder aan zijn stijl dan aan het beschrevene.
Van Oudshoorn en Hotz waren beiden werkzaam in ondergeschikte posities, zonder kans ooit hogerop te komen: Van Oudshoorn als kanselier op een gezantschap, Hotz, na zijn jazzcarrière, als medewerker van een blindenbibliotheek. Beiden debuteerden laat: Van Oudshoorn op z’n 37ste, Hotz op z’n 52ste . Maar Van Oudshoorn deelt met Hotz niet zoiets als een informeel leven in de muziekwereld, al was zijn eigen vrouw Marie actief als zangeres. Beiden hadden het moeilijk met het huwelijk: Hotz beleefde een dramatische scheiding, Van Oudshoorn zette een ‘hooger soort… vergissing’ tot het bittere einde voort. Hotz was sowieso radicaler en planmatiger: hij koos voor een soort langzame versterving en liet zijn archief vernietigen, terwijl Van Oudshoorn discreet met een schaartje enkele details uit zijn dagboeken wegknipte.
Van Oudshoorn leefde steeds meer geïsoleerd van zijn familie. Ondanks de scheiding van zijn eigen ouders en spanningen tussen grootouders had Hotz innige verhoudingen met enkele familieleden: de laatste decennia van zijn leven woonde hij samen met zijn zus Atie. Ook met andere familieleden had hij een goede band: de briefwisseling met zijn oom Herman Kunst bewijst het. Een belangrijk verschil tussen beiden was ook dat Hotz een zoon had en Van Oudshoorn kinderloos bleef. De kaarten aan zijn jonge nichtje Mientje Themps laten overigens zien dat hij alleszins tot vriendschap met kinderen in staat bleek. Romans als Louteringen (1916) en Tobias en de dood vertonen een opvallende voorkeur van de hoofdpersoon voor minderjarige meisjes.
De verzamelde werken van Van Oudshoorn en Hotz hebben een ongeveer gelijk, bescheiden formaat: twee banden. Uiteindelijk waren ze ook geen beroepsschrijvers. Ze konden het zich veroorloven niets te doen, al moest Van Oudshoorn tijdens de Tweede Wereldoorlog om den brode vertalingen maken. Met het korte stuk ‘Over Tobias’, het slotstuk uit zijn laatste bundel dat niet toevallig aan het einde van het verzameld werk staat, lijkt Hotz een verantwoording voor zijn oeuvre te geven.  Hij beperkt zich tot stilistische zaken en vertelt niets over de rol van Van Oudshoorn in zijn leven. Daarover staat wel het nodige in de Hotz-biografie Geluk kun je alleen schilderen (2011) van Aleid Truijens. Het blijkt dat Hotz al tijdens de bezetting romans van Van Oudshoorn verzamelde, een boekenkastje uit de jaren twintig uitsluitend voor Van Oudshoorn-boeken bestemde en, lang voor zijn debuut, een Van Oudshoorn-imitatie schreef die ongepubliceerd bleef. Zijn schatplichtigheid aan Van Oudshoorn blijkt, behalve uit de schets ‘Over Tobias’, expliciet uit drie verhalen waarin in verschillende levensfasen een hoofdpersoon Thomas  voorkomt die op Van Oudshoorns romancreatie Tobias Termaete, uit de roman Tobias en de dood, is geïnspireerd: ‘Zand en grind’, ‘Thomas en de scheppende evolutie’ en ‘Thomas en de cycloop’. 
Er is hier geen sprake van verdoezelde overeenkomsten maar van openlijk inhaken op Tobias en de dood. De openingszin van deze roman luidt ‘Tobias Termaete had de juffrouw weggezonden’, terwijl Hotz ‘Zand en grind’ aldus opent: ‘Thomas had de juffrouw z’n wandelkostuum in kleine ruit laten klaarleggen.’ Het kan bijna niet anders dan dat de drankzuchtige en manipulerende bon-vivant Tobias, Van Oudshoorns meest geslaagde romancreatie, Hotz aan zijn eigen vader, een glimlachende wijnagent, heeft doen denken. In hun beider biografie zitten frappante overeenkomsten die Hotz onmogelijk zullen zijn ontgaan. Net als Jaap Hotz zat Tobias in de wijn, in zijn Franse jaren: ‘Door een toeval aanvankelijk agent voor een kleine wijnzaak en de provincie bereizend […].’ Tobias’ vader stierf ‘bij zijne maîtresse aan een beroerte’, net als opa Bernard Hotz in werkelijkheid.

Hotz woonde, met uitzondering van zijn vroegste jeugd en de Haagse jazzperiode in de jaren vijftig en zestig, vrijwel zijn hele leven op het adres Juffermansstraat 18 in Oegstgeest. Lang moet hij niet geweten hebben dat zijn held Van Oudshoorn in zijn vroege kinderjaren een cruciale vakantie in Oegstgeest heeft doorgebracht. De weerslag hiervan bieden passages uit de romans Willem Mertens’ levensspiegel (1914) en Achter groene horren (1943) waarin, zonder dat een plaatsnaam wordt genoemd, een landhuis voorkomt dat op een verblijf van de jonge Jan Koos in het Oegstgeester huis De Olmen, nu het adres Geversstraat 49,  is geïnspireerd. Wam de Moor (1936-2015), Van Oudshoorns biograaf, moet Oegstgeest op het spoor zijn gekomen door passages uit onuitgegeven dagboeken die hij, samen met veel ander materiaal, in zijn bezit kreeg nadat de weduwe van Van Oudshoorn in een psychiatrische inrichting was opgenomen.  Ook wist hij wellicht dat Jan Koos familie in Oegstgeest had. Wam de Moor en Hotz waren kennelijk via Maarten ’t Hart, een ander verklaard Van Oudshoorn-liefhebber, met elkaar in contact gekomen. Aleid Truijens vermeldt in haar Hotz-biografie  dat ’t Hart, als geschenk van  De Moor een pak fotokopieën met recensies over het werk van Van Oudshoorn in Oegstgeest had bezorgd. In een brief van 16 februari 1977 aan De Moor haakt Hotz daar op in, want hij noemt dit ‘ongelooflijk boeiend’ en  ‘iets waar ik al jaren naar uitkeek.’
Uit deze brief blijkt dat De Moor aan Hotz inlichtingen heeft gevraagd over een bakkerij in Oegstgeest, het genoemde huis op de Geversstraat, dat hij later met Willem Mertens’ levensspiegel en Achter groene horren  in verband bracht. De Moor hield, zo maakt men uit de brief op, er in 1977 nog rekening mee dat juist het autobiografische verhaal over een logeerperiode in een kinderrijk bakkersgezin waarmee de roman Louteringen begint op verblijven in Oegstgeest is gebaseerd. Hotz doet in zijn eerste brief aan De Moor zijn uiterste best gegevens uit de roman Louteringen te verbinden met de bakkerij op Geversstraat 49. Later ontdekte De Moor, zoals uit zijn dissertatie Van Oudshoorn. Biografie van de ambtenaar-schrijver J.K. Feijlbrief 1876-1951 (1982) blijkt,  dat er sprake was van een landhuis in Oegstgeest, waar de jonge Jan Koos bij zijn oom en tante Willem en Anna van Hoogstraten-Rating logeerde,  én een bakkerij  in de Leidse Houtstraat, waar hij bij zijn oom en tante Johan en Catharina Rating-Oudshoorn verbleef. Het Leidse huisnummer noemt De Moor niet. Dit moet nr. 1 zijn. In de roman Louteringen is ook sprake van uitzicht vanuit de bakkerij op een museum. De Moor in zijn biografie en Hotz in zijn brief gaan hieraan voorbij. Het gaat om het Rijksmuseum van Oudheden dat ook in werkelijkheid tegenover Houtstraat nr. 1 ligt.
Hotz was kritisch genoeg om De Moor te waarschuwen voor een eventueel dwaalspoor. Uiteindelijk  had hij het met zijn scepsis bij het rechte eind: de bakkerij lag in Leiden vlak bij het ‘grachtje’ Rapenburg. De aanvankelijke vergissing moet gelegen hebben in het gegeven van de bakkerij. De Oegstgeester oom, bij wie Van Oudshoorn verbleef, was namelijk een sigarenfabrikant. Een bakkerij verscheen op Geversstraat 49 pas later, waarschijnlijk pas in 1906, toen zich er de vader van de bakker vestigde die Hotz in 1977 sprak. Uit gegevens van het Oegstgeester gemeentearchief, dat De Moor en Hotz kennelijk niet raadpleegden, blijkt dat de oom en tante in 1883 zijn uitgeschreven naar Den Haag, zodat Jan Koos dus vermoedelijk voor zijn zevende levensjaar in Oegstgeest is  geweest.
Voortbordurend op dit contact over de bakkerij heeft De Moor aan Hotz een bijdrage gevraagd voor een bundel verhalen over puberteit. Hotz probeert het maar maakt niets af. In zijn brief van 2 januari 1980 verklaart hij dat hij ook nog nooit iets in opdracht heeft gemaakt. Het contact breekt hiermee niet af, vooral omdat De Moor studie maakt van het werk van Hotz. Een brief van Hotz van 16 februari 1981 bevat een reactie op een omvangrijk stuk in De Tijd, waarin De Moor, volgens Hotz als eerste criticus, een verband legt tussen zijn verhalen en het werk van Van Oudshoorn.
De ware Van Oudshoorn-passie van Hotz blijkt uit zijn brief van 29 december 1982 die een hartelijke en enthousiaste reactie op De Moors Van Oudshoorn-biografie bevat die enkele maanden eerder was verschenen. Hotz liet zich, zoals blijkt uit de drie genoemde Thomas-verhalen, niet alleen beïnvloeden door Van Oudshoorns werk maar ook door De Moors biografie. Dat blijkt uit het einde van ‘Thomas en de cycloop’ (1985) waarin het geallieerde bombardement op het Bezuidenhout van 3 maart 1945 wordt gememoreerd dat een prominente rol speelt in het dagboek van Van Oudshoorn. Fragmenten hieruit zal Hotz hebben gelezen in de biografie van De Moor. Zijn diepgaande belangstelling voor Van Oudshoorn blijkt ook uit zijn plan grammofoonplaten van voor de Eerste Wereldoorlog te zoeken waarop diens vrouw Marie zingt met een Duits orkestje.
Het valt wel op dat Hotz, met al zijn aandacht voor details, aan één alles bepalend detail voorbijgaat: op de door hem, vermoedelijk in fotokopie, aan De Moor geleverde foto van het pand Geversstraat 49 dat hij zelf alleen maar als bakkerswinkel kende, is geen winkeldeur, winkelruit, firmanaam of reclame te zien. Het lijkt eerder een gewoon woonhuis, met vensterluiken en een gietijzeren hek die later ten behoeve van de winkel zijn weggehaald. Hotz dateert de foto op 1895.  Toen was het huis De Olmen duidelijk nog geen bakkerswinkel. De Moors aanvankelijke veronderstelling dat dit pand de bakkerswinkel uit Louteringen herbergde, lijkt alleen al op grond van de foto moeilijk waar te maken. De foto moet wel ongeveer de situatie weergeven zoals de jonge Jan Koos Feijlbrief in ca. 1882 meemaakt, wanneer hij bij zijn oom en tante logeert. Overigens dateert het Oegstgeester gemeentearchief de foto op 1890: luttele jaren na de logeerpartij. Foto’s van de bakkerswinkel uit 1915 tonen reclames voor Cacao Bensdorp en Chocolat Klaus op de gevel die hier ontbreken.

J. van Oudshoorn heeft het huis De Olmen in ieder geval nog één keer kunnen terugzien. Als hij op 3 mei 1939 een ritje met de tram van Leiden naar Noordwijk maakt, doorkruist hij Oegstgeest via de Geversstraat. Zijn dagboekaantekening suggereert dat hij er sinds zijn prille jeugd nooit meer is teruggeweest: ‘De herberg met houten open veranda in Oe[g]stgeest bestaat nog. Op heenweg gezien.’ Men zou meteen denken dat Van Oudshoorn het hier over de veranda van het café Het Wapen van Oegstgeest heeft waarvan nog een stukje links op de foto van Hotz te zien is. Het lag immers naast het huis van zijn oom en tante. Maar op dat moment was dat café al afgebroken, zodat Van Oudshoorn het zal hebben gehad over een ander café met veranda, namelijk Weltevreden, dat, vlakbij het geboortehuis van Jan Wolkers en het villaatje van de opa van Hotz, een stukje verderop op de Geversstraat lag. Ook dit café, dat later Centraal heette, is inmiddels verdwenen.
Verbijstering over intens herbeleven van het verleden ligt aan veel werk van Van Oudshoorn ten grondslag. Het prachtige eilandverhaal In memoriam (1930) ontleent hier een hoofdmotief aan: ‘Deze werkelijkheid, na zoovele jaren, nog zoo goed als onveranderd te mogen aantreffen, deed ook de meest levendige herinnering krachteloos verbleeken.’ Het verleden bij Van Oudshoorn is vooral zijn eigen verleden. Hotz doet in zijn proza alle moeite daaraan ook nog de esthetiek van een historisch tijdperk toe te voegen.

© Jan Paul Hinrichs

Oegstgeest, 11 maart 2016

| Eerder gepubliceerd in: J. van Oudshoorn, Over J. van Oudshoorn. Vijf brieven aan Wam de Moor. Bezorgd en van een voorwoord voorzien door Jan Paul Hinrichs ('s-Gravenhage: Statenhofpers, 2106), pp. 7-9.


Zie voor deze uitgave en uitgaven van dagboeken van J. van Oudshoorn de website van de Statenhofpers.