woensdag 25 november 2020

Schoon & haaks [afl. 32]

 

SCHOON & HAAKS [AFL. 32]

 In De Parelduiker staat vanaf nummer 2 van de jaargang 2014 de  rubriek ‘Schoon & haaks’ waarin ik publicaties van privédrukkers en marginale uitgevers bespreek. In de tweeëndertigste aflevering (2020, nr. 5) staan recensies van de volgende boeken:

·        Igor Cornelissen, Mijn opa rookte ook een pijp. Joodse wortels en ander (on)gemak. Meppel: Just Publishers, 2020.

·        Georges Rodenbach, Het dode Brugge. Vert. Jan H. Mysjkin. Amsterdam: De Wilde Tomaat, 2020.

·        Antonio Machado. Gedichten. Vert. Erik Coenen. Amsterdam: De Wilde Tomaat, 2020.

·        Joeri Kazakov, Ik huil en ik jammer. Vert. Monse Weijers. Amsterdam: De Wilde Tomaat, 2020.

·        Mordechai Gebirtig, Mijn liederen. Majne lider. Vert. David Omar Cohen. Amsterdam: HetMoet, 2020.

·        Bob den Uyl, Een trouwe vriend. Utrecht: De Bucheliuspers, 2020.

·        Thomas Rosenboom, Dank na dato. Groningen: Artistiek Bureau, 2020.

| Zie verder: Jan Paul Hinrichs, ‘Schoon & haaks’, De Parelduiker 25 (2020), nr. 5, pp. 70-75.

maandag 23 november 2020

Ramses Shaffy en zijn Leidse jaren (Recensie)

RAMSES SHAFFY EN ZIJN LEIDSE JAREN

Het is al decennia nauwelijks meer voor te stellen: aan de zeezijde van het Leidse station stonden ooit, grenzend aan het terrein van het oude Academische Ziekenhuis, de chique herenhuizen van het Terweepark die voor de sloop nog verloederden als studentenhuizen. Op nr. 5, waar nu de eetzaak van Lebkov & Sons zit, woonde het gastvrije en muzikale gezin van cardioloog en verzetsman Herman Snellen (1905-1998). Chansonnier Ramses Shaffy (1933-2009), geboren in Parijs als kind van een Egyptische diplomaat en Russisch-Poolse gravin, vindt er begin mei 1940 domicilie als pleegkind. In het lied ‘Eens in de honderd jaar’ memoreert hij zijn Leidse huis: ‘Eens in de honderd jaar vindt die zijn huis’. Op zijn achttiende vertrekt Ramses naar Amsterdam. Peter van der Geer toont in het gidsje Ramses Shaffy en zijn Leidse jaren de Leidse plaatsen uit zijn leven: de tijd dat hij opgroeit als Didi. Aanleiding is de onthulling in 2019 van een monument voor Ramses aan het fietspad van het station richting Rijnsburgerweg, vlak achter de plek waar het huis stond. Het vijf meter hoge beeld stelt twee armen voor die naar de hemel reiken. De boog die hen verbindt bevat de bekendste regel uit Ramses’ repertoire: ‘Hoog Sammy kijk omhoog Sammy’. Het blijkt een toespeling op een Joodse klasgenoot die gebogen liep. De indruk is overduidelijk: aan zijn Leidse pleegouders en ‘het huis waar het begon’ (‘Sneeuw voor Wendela’), met de Grotrian Steinweg vleugel die tot zijn beschikking kwam, heeft Ramses veel gehad. Hij koos voor de familie Snellen toen zijn biologische moeder hem ooit kwam opeisen. Niet voor niets liggen rond de twee pilaren, die de pleegouders symboliseren, stenen met Ramses’ uitspraak uit 1995: ‘Hier lag de schoonheid en de basis van mijn leven’. Dat neemt niet weg dat zijn verdere leven meer lijkt op het avontuurlijke bestaan van zijn moeder dan van zijn keurige, liberale Leidse pleegouders. In ‘Laat me’ zingt Ramses ook glashelder: ‘Ik ben gelukkig niet verankerd’.

Peter van der Geer, Ramses Shaffy en zijn Leidse jaren. Leiden: Ginkgo, 2019. 67 pp. € 9,95 (uitgeverijginkgo@xs4all.nl)

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker  24 (2019), nr. 5, p. 79. 

Linda Horn: Galinka Ehrenfest en El Pintor (Recensie)

GALINKA EHRENFEST EN EL PINTOR

In de Leidse Witte Rozenstraat staat een groot, on-Nederlands vrijstaand huis dat in zijn vervallenheid Hitchcock-achtig aandoet. Hier woonden de in Wenen geboren hoogleraar wiskunde Paul Ehrenfest en zijn gezin. Zijn Russische vrouw Tatjana Afanesjeva, ook wiskundige, was de ontwerpster van het huis. Dochter Galinka Ehrenfest (1910-1979) is de enige niet-bêta in het door drama’s geplaagde gezin: de vader pleegt zelfmoord na haar zwakzinnige broer gedood te hebben, een andere broer komt om op skivakantie in de Alpen. Van jongs af houdt Galina van tekenen, knutselen en theater maken en vooral van omgang met kinderen. Ze speelt op een viool die Albert Einstein, huisvriend en collega van Ehrenfest, voor haar had gekocht. Ze zwerft enige tijd door de Verenigde Staten. In 1935 schrijft ze zich in op de Nieuwe Kunstschool in Amsterdam. Paul Citroen is haar leermeester in deze Bauhaus-achtige instelling. Hier leert ze haar latere echtgenoot Jacob Kloot (1916-1943) kennen. Kloot nam het initiatief voor de op Keizersgracht 153 gevestigde handelsonderneming Corunda, die tijdens de bezetting onder de naam El Pintor een serie modernistische kinderboeken en -spellen uitbracht. Hij was de organisator, artistieke ideeën kwamen van haar. Het boek van Linda Horn Galinka Ehrenfest en El Pintor documenteert minutieus de zeventien El Pintor-uitgaven die inmiddels kostbare verzamelobjecten zijn. Godfried Bomans zien we onder de tekstschrijvers. Kom binnen in het huis van El Pintor waar je mag: klimmen, springen, zwemmen, snoepen, schilderen, schaatsen, knoeien, koken, glijden, vliegen, vissen, varen (1943) blijft de meest bekende en geliefde uitgave. De titel verwoordt Galinka’s missie: kinderen stimuleren hun fantasie te gebruiken en aanzetten dingen zelf te ontdekken. De boekjes tonen een verrassend vrolijke en stoute noot tijdens de oorlog. Enkele uitgaven verschenen zelfs in grote oplage in Duitse vertaling. De keerzijde was de arrestatie van Galinka’s Joodse echtgenoot en zijn dood in Sobibor. In 1946 komt nog een laatste El Pintor-deeltje uit. Daarna legt Galinka zich onder meer toe op het maken van meubels. Ze trekt zich terug in het Limburgse Gronsveld in een huis dat ze in het voetspoor van haar moeder zelf ontwerpt. Aan het einde van haar leven propageert ze nog de Ooievaarsregeling, een voorstel voor een volksverzekering voor vrouwen met kinderen: elk kind krijgt hier recht op een vrijgestelde verzorgster. Het concept blijft nog lang vrij bekend, maar de regeling komt er niet. Beroemd was en blijft El Pintor, haar unieke creatie. Dit fraai geïllustreerde boek ontrafelt veel van de geheimen achter een voor generaties kinderen van weleer nog altijd mythische naam.

Linda Horn, Galinka Ehrenfest en El Pintor. “Vraag Einstein of hij mijn viool meeneemt”. Amsterdam: De Buitenkant, 2019. 192 pp. € 45 (www.uitgeverijdebuitenkant.nl)

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', in De Parelduiker 24 (2019), nr. 5, pp. 78-79.

Max Nord: Onder voorbehoud (Recensie)

OORLOGSDAGBOEKEN VAN MAX NORD

Max Nord (1916-2008) was decennia een vertrouwde naam in de Nederlandse journalistiek en letteren. Hij begon in Den Haag bij Het Vaderland en vormde later met Wim van Norden en Simon Carmiggelt de kern van het illegale Parool, waar hij na de oorlog ging werken. Hij publiceerde dichtbundels, schreef boeken over Albert Helman en Alexander Cohen, vertaalde Luigi Pirandello, Cesare Pavese en Alain Fournier in het Nederlands. Gedurende de oorlogsjaren hield Nord een dagboek bij dat Madelon de Keizer uitgeeft onder de titel Onder voorbehoud. Volgens de verantwoording zijn beschouwingen over lectuur weggelaten. Gedeeltelijk staan die wel in Nords memoires Achterwaarts (1998), net als andere passages die hier ontbreken.  Ook mis ik in de verantwoording een verwijzing naar dit blad (2005, nr. 4-5), waarin Nord nog tijdens zijn leven dagboekaantekeningen over de door hem verafgode André Gide publiceerde. Gedeeltelijk staan die wel in dit boek.

De Duitse inval van 10 mei 1940 had Nord niet direct verwacht, want de dag daarvoor ging hij nog uit van een spoedig vertrek naar Indië, waarvan hij, met een kersvers contract van het Soerabayaasch Handelsblad op zak, een soort verlossing verwachtte: ‘Natuurlijk, het zal daar warm zijn en hard werken, ik zal er misschien nog (meer) prikkelbaar zijn, maar dat gevoel van op het randje van den afgrond te staan zal ik toch eindelijk – hoop ik – kwijt raken.’ Een paar dagen later, in de avond van 14 mei 1940, ziet hij op straat collega Menno ter Braak, vlak voordat deze zelfmoord pleegt. Eind 1943 verhuist Nord naar Amsterdam naar Reguliersgracht 109, het pand dat een hoofdkwartier wordt van het illegale Parool. Dramatisch hoogtepunt zijn berichten over het wegvoeren van zijn Joodse vriend Sally Noach en diens familie. Toch speelt de meeste strijd zich binnen Max Nord zelf af. Hij is voortdurend onzeker over zijn literaire identiteit. Nord lijkt te voorvoelen dat hij niet door eigen werk herinnerd zal worden: ‘dat ik nog niet persoonlijkheid genoeg heb, nog niet gevormd genoeg ben om mijn groote poëzie, of proza, te schrijven. En de angst: dat ik nooit zoover zal komen. Dat ik een niet onverdienstelijk dilettant blijf’ (7 januari 1941). Over anderen is Nord wel eens overdreven kritisch: ‘De onbeteekenende Clara Eggink heeft de Van der Hoogt-prijs gekregen. Heb haar vanmiddag bij Stols geïnterviewd. Zij heeft niets te zeggen wat iemand interesseeren kan’ (4 november 1940).

Schrijven en verzetswerk blijken voor Nord moeilijk te combineren en morele keuzes zijn nauwelijks bevredigend te maken: ‘actief handelende, voel ik dat ik per slot een buitenstaander blijf, wiens taak ergens anders ligt, niet op het gebied van het “actieve leven”… dat mij telkens weer overrompelt en in een dwangpositie brengt’ (24 februari 1944). Dit dagboek documenteert wrevel daarover, waarbij ook omstandigheden wel eens de schuld krijgen: ‘Het gemis aan een werkkamer, waar ik geheel tot mijzelf kan komen, m.a.w. het voortdurend in gezelschap zijn, verhindert me te schrijven’ (4 september 1942). Het dagboek wordt juist boeiender als Max Nord zichzelf even vergeet en het over vrienden heeft.  ‘Juist toen ik wilde gaan schrijven over de staking, kwam Simon Carmiggelt. Waarschijnlijk had ik er ook niets van belang over kunnen zeggen’ (23 mei 1942).

Madelon de Keizer (ed.), Onder voorbehoud. De dagboekaantekeningen van Max Nord 1939-1945. Amsterdam: De Lairesse, 2019. 76 pp. € 12,50 / (madelondekeizer@zonnet.nl)

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks' in De Parelduiker 24 (2019),  nr. 5, pp. 76-78.

Lo van Driel: Niek Verhaagen (Recensie)

NIEK VERHAAGEN, 'SCHRIJVER TWEEDE KLAS'

De Delftse dichter Niek Verhaagen (1915-1948) is nauwelijks bekend. Lo van Driel (1944) heeft zijn korte leven en werk ter harte genomen, zoals hij dat eerder deed met twee andere vergeten auteurs die met Verhaagen in contact stonden: Leo van Breen (zie deze rubriek 2019, nr. 1) en Jan H. Eekhout (2016, nr. 2). ‘De ziel bloeit slechts één zomer’ is een privéuitgave in minieme oplage, ondergebracht bij een fictieve uitgeverij die ook al rond Van Breen actief was. Verhaagen opereert aanvankelijk in het christelijke milieu, waarin neerlandicus Klaas Heeroma alias Muus Jacobse een hoofdrol speelt als dichtersmentor. Zijn gedichten komen in bladen als Het Korenland en Opwaartsche Wegen. In het begin van de oorlog leert hij ten huize van Heeroma in Oegstgeest de Groningse schrijver Ab Visser kennen, die spoedig een sleutelfiguur in zijn leven wordt.  Tijdens verblijven in Groningen raakt hij ook bevriend met romanschrijver Ferdinand Langen (2019, nr. 2). In Verhaagens Delftse entourage komen we, naast Van Breen, acteur Ton Lutz tegen. Hij maakt zich van de christelijke bekentenispoëzie los en introduceert erotiek en zelfironie in zijn verzen. Dankzij Koos Schuur raakt hij  betrokken bij De Bezige Bij, sluit zich aan bij de coöperatie, maar zit vast aan contracten die hij tijdens de oorlog met andere uitgevers heeft gesloten. Verhaagen is auteur van de antiquarisch moeilijk vindbare roman Zonruiter, schrijver tweede klas (1945), geïnspireerd op zijn klerkenbestaan op een Delfts belastingkantoor. In zijn leven gebeurt ogenschijnlijk weinig opmerkelijks, tot hij in 1945, direct na de bevrijding, ontslag neemt en voor de vrijheid kiest. Hij werkt voor Van Breens tijdschriften De Prinsestad en Die Constghesellen. In 1948 gaat hij alleen op reis: zijn vrouw en twee kinderen blijven in Delft achter. Hij is van plan een rondreis door Italië te maken, maar een eervolle Tod in Venedig blijft hem onthouden: de stad haalt hij niet meer. Nauwelijks aangekomen wordt hij na een avondje stappen ziek en sterft een paar dagen later in Turijn, in een land waar hij tot dan toe schijnbaar weinig mee had.

Van Driel drukt als bijlage een facsimile van de onuitgegeven dichtbundel De middelmaat (1942) van Verhaagen af. Op een herontdekking van zijn dichterschap stuurt hij niet aan. Verhaagen uit zich ook nogal mat over eigen verzen: ‘’t Is soms een vreugde, soms lijkt het een straf; / maar enkle critici zijn toch tevreden.’ Als echtgenoot valt hij zichzelf af: ‘Mijn vrouw versombert: zie, zij eist van mij, / dat ik haar zeg en herzeg: ik bemin.’ In het titelgedicht ‘De middelmaat’ classificeert hij zichzelf: ‘Verhaagen […], leuk, maar niet erg.’ Ook in zijn laatste bundel, Stukwerk (1946), blijft hij aarzelend overkomen: ‘Dit is een avond om een vers te schrijven, / maar wie zal zeggen wat ik er bij win?’ Er blijft een sfeer van vergeefsheid hangen rond deze figuur die ook Klaas Heeroma in een herdenkingsartikel aanduidt met verwijzing naar Verhaagens alter ego, de kantoorklerk en romanfiguur Zonruiter: ‘Maar het fnuikende voor Zonruiter, voor Niek Verhaagen, is het weten dat hij zich banaal voordoet […] als maatschappelijk mens, als gezelligheidsmens, als man en vader, en doordat hij dit alles weet, wordt hij geremd in de ontwikkeling van zijn dichterschap. Hij is gedoemd niet alleen op het kantoor, maar ook als dichter klein, “schrijver tweede klas”, te blijven.’ Ook in het verzet zagen we hem niet. De Italiaanse reis doet zich achteraf voor als een fatale poging uit de sfeer van het banale te ontsnappen. Verhaagen zal het met deze verrassende biografie moeten doen. De waarde van dit rijk gedocumenteerde boek ligt verder in het blootleggen van protestantse, Groningse en Delftse artistieke milieus rond de Tweede Wereldoorlog. Daarin kunnen we nu naast Van Breen, Heeroma, Visser en Langen ook Niek Verhaagen een plaats geven. Zijn graf in Turijn is in 2000 geruimd.

Lo van Driel, ʻDe ziel bloeit slechts één zomer‘. Het korte leven van Niek Verhaagen. Sint Kruis: Erven Eikenhout, 2019. 321 pp. 40 ex. € 19,90 (lovandriel@zeelandnet.nl)

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 24 (2019), nr. 5, pp. 75-76.