zondag 19 februari 2023

Jaap van der Bent: Leven en werk van Louis Lehmann (Recensie)

 'IK ZOU BEST WILLEN WERKEN': BIOGRAFIE VAN LOUIS LEHMANN

Was Louis Lehmann (1920-2012) al lang vergeten als hij niet zo oud was geworden of tot op hoge leeftijd muziekprogramma’s voor de VPRO-microfoon had gepresenteerd? Bij leven wist hij gaandeweg een mythe om zich heen te scheppen. Voortdurend bleef de vraag hangen wie hij eigenlijk was. Een eeuwige student uit de Leidse corpsballensfeer van Hôpital Wallon die aan de vroege dood van collega-dichters Gerard Goudriaan en Pim Scheltema had weten te ontsnappen of een begenadigd poseur die zijn tragiek verbijt? Een marginale dichter of een onderschatte grootheid? Of eigenlijk een wetenschapper zonder baan? De rijk geïllustreerde biografie De dichter die het niet wilde zijn van Beat Generation-specialist Jaap van der Bent (1948) geeft geen direct antwoord op deze vragen, maar biedt de lezer genoeg aanknopingspunten om zelf conclusies te trekken.

Een Freudiaanse insteek ligt meteen voor de hand. Lehmann, geboren in Rotterdam, is in zijn jeugd sterk gebonden aan zijn moeder die hem zo veel mogelijk bij zich houdt en van anderen afschermt. Toch fietst hij al jong naar Frankrijk en Zweden. Later, in zijn studententijd en erna, geeft zijn leven een omgekeerd beeld: hij kan zich zelf moeilijk binden. De oorlogstijd komt vooral aan de orde via twee Joodse vriendinnen die later worden vermoord. Hij studeert laat af in de rechten, pas in 1952. Hij krijgt een baan bij Lintas, het reclamebureau van Unilever waarbij ook Willem Duys, Dimitri Frenkel Frank en Heinz Polzer (Drs. P.) werken, maar hij moet al na drie maanden weg. Een echte baan heeft hij verder nooit. De lezer verdrinkt in een stroom van halve vriendinnen, reizen, kamerbewoningen, congressen, optredens en projecten. Veel loopt mis: voor zijn rijexamen zakt hij minstens twaalf keer en als hij duiklessen neemt, krijgt hij het advies dat vooral niet te doen. Hij verdoet ogenschijnlijk veel tijd. Tien jaar lang, de hele jaren zestig, is hij vijf keer per week in psychoanalyse bij Mario Montessori jr. Uiteindelijk komen beiden tot de conclusie dat het allemaal niet helpt. Op Montessori’s advies heeft Lehmann dan al heel wat relaties verbroken. Duizenden guldens raakt hij aan de therapeut kwijt. De lezer veert verbijsterd op: had hij als jurist niet beter een baantje kunnen zoeken? Uit Het Bureau van Voskuil weten we dat in de jaren zestig ook de meest klunzige figuren bij de overheid aan de bak komen. Kennelijk draagt Lehmann een ‘blokkering’ in zich die zich tegen elke vastigheid verzet, hoe zeer hij die ook wenst.

Lehmann die zich na rechten op een archeologiestudie stort, is wel eens versleten voor homo universalis. In deze biografie zien we vooral iemand die van de hak op de tak springt. De indruk ontstaat dat Lehmann dat vooral doet, omdat hij in geen van de disciplines die hij naast het dichterschap beoefent – dans, muziek, zang, tekenen, theater – een ster is. Hij blijft vooral een amateur in wie sommige professionals schik hebben. Ook zijn nieuwe studie verloopt moeizaam, al weet hij uiteindelijk op hoge leeftijd bij Fik Meijer als scheepsarcheoloog te promoveren. Dus toch een wetenschapper? De buitenwereld houdt Lehmann voor een dichter, hoewel hij zich vanaf 1966 van eigen werk distantieert. Zijn VPRO-contactman Wim Noordhoek mag het daar ook niet over hebben. Met de smaakvol uitgegeven bloemlezing Gij zult niet bloemlezen breekt Erik Bindervoet een lans voor Lehmanns dichterschap. Ludieke, studentikoze tonen doen wel eens gedateerd aan. Het mooist blijven parlando-achtige traditionele verzen, waarin hij recht uit het hart spreekt: titels als ‘Er gaat een vloed tot aan de sterren’ en ‘Oud zeer’ (zijn meesterwerk?). Het biografisch meest interessante gedicht is ‘Blues’. Het duidt glashelder een patstelling aan die Lehmann niet kan doorbreken, kennelijk het hoofdthema van zijn leven: ‘Ze noemen me dichter, / daar is niet veel aan. / Het is net lang studeren / zonder kans op een baan.’ Een baan noemt hij hier, net als een vrouw, ‘onbereikbaar, / hoewel ik ’t vaak wou.’ Lehmann, bekend om zijn eeuwige das en jasje als symbolen van de werkende man, zou ook ‘best willen werken, / zoals op een kantoor. / Zulk werk is als slapen / en ’t salaris gaat door.’

 Ondertussen prikt Van der Bents verhaal Lehmanns poses door: schijnbare speelsheid en surrealistische aanvechtingen verbergen opgepropte agressie en een diepgewortelde rancune over het niet-hebben van een baan, dus over gebrek aan maatschappelijk succes. Erg geloofwaardig komt zijn negatieve houding tegenover eigen dichterschap  niet over. Hij heeft daarnaast een groot talent voor langdurige vriendschap, zoals met fotograaf Emiel van Moerkerken, maar ook voor het zoeken van onnodige conflicten. Bekend is zijn breuk met uitgever Geert van Oorschot. Met zijn oude vriend en godsdiensthistoricus Theo van Baaren breekt Lehmann in 1971, omdat hij door het ‘professorenestablishment’, waartoe deze inmiddels behoort, ‘op de meest vernederende en vaak vlegelachtige manier’ is behandeld. Thuis voelt hij zich in de kunstenaarscommune Ruigoord, waar status er minder toe doet. Onverschilligheid tegenover eigen lot, het kenmerk van de ware bohémien, bezit Lehmann zeker niet. Dood wil hij ook niet. Op het einde van zijn leven eist hij zelfs dat hij wordt gereanimeerd, mocht hij in coma belanden: ‘Ik wil niet de bioscoop uit voordat de film is afgelopen.’

In dit boeiende en zorgvuldig verantwoorde boek ontbreekt helaas een complete bibliografie van de separaat verschenen publicaties van Lehmann. Daarin horen ook de tientallen boekjes in minieme oplage die zijn langdurige levensgezellin Alida Beekhuis uitgaf bij haar huiskameruitgeverij De Gouden Reaal (deze rubriek 2014/4-5). Dit soort knutselachtige samizdat raakt wel de kern van Lehmanns eigenzinnige private wereld. Het herinnert ook aan de oorlogsjaren, wanneer hij bijdraagt aan het Utrechtse tijdschrift in één exemplaar De Schone Zakdoek. De mythe van dit tijdschrift is altijd aan Lehmann blijven hangen, net als een lovende recensie van Ter Braak van zijn vroegste werk. En waar hij binnen de Nederlandse letteren staat? Is Lehmann de belangrijke dichter die hij niet wilde zijn? De biografie houdt zich wijselijk op de vlakte. Lehmann krijgt het laatste woord: ‘Van mij kan men zeggen / dat ik mij verlies / in kleinigheden. / Maar ook / dat ik mij erin vind.’

Jaap van der Bent, De dichter die het niet wilde zijn. Leven en werk van Louis Lehmann. 2021. 479 pp. € 45 | Erik Bindervoet, Gij zult niet bloemlezen. Een keuze uit de poëzie van Louis Lehmann. 256 pp. € 25 (uitgaven van AFdH, Enschede, www.afdh.nl)

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', in De Parelduiker 27 (2022), nr. 1, pp. 71-73.