'IK ZOU BEST WILLEN WERKEN': BIOGRAFIE VAN LOUIS LEHMANN
Was Louis Lehmann
(1920-2012) al lang vergeten als hij niet zo oud was geworden of tot op hoge
leeftijd muziekprogramma’s voor de VPRO-microfoon had gepresenteerd? Bij leven
wist hij gaandeweg een mythe om zich heen te scheppen. Voortdurend bleef de
vraag hangen wie hij eigenlijk was. Een eeuwige student uit de Leidse
corpsballensfeer van Hôpital Wallon die aan de vroege dood van collega-dichters
Gerard Goudriaan en Pim Scheltema had weten te ontsnappen of een begenadigd
poseur die zijn tragiek verbijt? Een marginale dichter of een onderschatte
grootheid? Of eigenlijk een wetenschapper zonder baan? De rijk geïllustreerde
biografie De dichter die het niet wilde zijn van Beat
Generation-specialist Jaap van der Bent (1948) geeft geen direct antwoord op
deze vragen, maar biedt de lezer genoeg aanknopingspunten om zelf conclusies te
trekken.
Een
Freudiaanse insteek ligt meteen voor de hand. Lehmann, geboren in Rotterdam, is
in zijn jeugd sterk gebonden aan zijn moeder die hem zo veel mogelijk bij zich houdt
en van anderen afschermt. Toch fietst hij al jong naar Frankrijk en Zweden.
Later, in zijn studententijd en erna, geeft zijn leven een omgekeerd beeld: hij
kan zich zelf moeilijk binden. De oorlogstijd komt vooral aan de orde via twee
Joodse vriendinnen die later worden vermoord. Hij studeert laat af in de
rechten, pas in 1952. Hij krijgt een baan bij Lintas, het reclamebureau van
Unilever waarbij ook Willem Duys, Dimitri Frenkel Frank en Heinz Polzer (Drs.
P.) werken, maar hij moet al na drie maanden weg. Een echte baan heeft hij
verder nooit. De lezer verdrinkt in een stroom van halve vriendinnen, reizen,
kamerbewoningen, congressen, optredens en projecten. Veel loopt mis: voor zijn
rijexamen zakt hij minstens twaalf keer en als hij duiklessen neemt, krijgt hij
het advies dat vooral niet te doen. Hij verdoet ogenschijnlijk veel tijd. Tien
jaar lang, de hele jaren zestig, is hij vijf keer per week in psychoanalyse bij
Mario Montessori jr. Uiteindelijk komen beiden tot de conclusie dat het allemaal
niet helpt. Op Montessori’s advies heeft Lehmann dan al heel wat relaties
verbroken. Duizenden guldens raakt hij aan de therapeut kwijt. De lezer veert
verbijsterd op: had hij als jurist niet beter een baantje kunnen zoeken? Uit Het
Bureau van Voskuil weten we dat in de jaren zestig ook de meest klunzige
figuren bij de overheid aan de bak komen. Kennelijk draagt Lehmann een
‘blokkering’ in zich die zich tegen elke vastigheid verzet, hoe zeer hij die ook
wenst.
Lehmann
die zich na rechten op een archeologiestudie stort, is wel eens versleten voor
homo universalis. In deze biografie zien we vooral iemand die van de hak op de
tak springt. De indruk ontstaat dat Lehmann dat vooral doet, omdat hij in geen
van de disciplines die hij naast het dichterschap beoefent – dans, muziek,
zang, tekenen, theater – een ster is. Hij blijft vooral een amateur in wie
sommige professionals schik hebben. Ook zijn nieuwe studie verloopt moeizaam,
al weet hij uiteindelijk op hoge leeftijd bij Fik Meijer als scheepsarcheoloog
te promoveren. Dus toch een wetenschapper? De buitenwereld houdt Lehmann voor
een dichter, hoewel hij zich vanaf 1966 van eigen werk distantieert. Zijn
VPRO-contactman Wim Noordhoek mag het daar ook niet over hebben. Met de
smaakvol uitgegeven bloemlezing Gij zult niet bloemlezen breekt Erik
Bindervoet een lans voor Lehmanns dichterschap. Ludieke, studentikoze tonen
doen wel eens gedateerd aan. Het mooist blijven parlando-achtige traditionele
verzen, waarin hij recht uit het hart spreekt: titels als ‘Er gaat een vloed
tot aan de sterren’ en ‘Oud zeer’ (zijn meesterwerk?). Het biografisch meest
interessante gedicht is ‘Blues’. Het duidt glashelder een patstelling aan die
Lehmann niet kan doorbreken, kennelijk het hoofdthema van zijn leven: ‘Ze
noemen me dichter, / daar is niet veel aan. / Het is net lang studeren / zonder
kans op een baan.’ Een baan noemt hij hier, net als een vrouw, ‘onbereikbaar, /
hoewel ik ’t vaak wou.’ Lehmann, bekend om zijn eeuwige das en jasje als
symbolen van de werkende man, zou ook ‘best willen werken, / zoals op een
kantoor. / Zulk werk is als slapen / en ’t salaris gaat door.’
Ondertussen prikt Van der Bents verhaal
Lehmanns poses door: schijnbare speelsheid en surrealistische aanvechtingen verbergen
opgepropte agressie en een diepgewortelde rancune over het niet-hebben van een
baan, dus over gebrek aan maatschappelijk succes. Erg geloofwaardig komt zijn
negatieve houding tegenover eigen dichterschap niet over. Hij heeft daarnaast een groot
talent voor langdurige vriendschap, zoals met fotograaf Emiel van Moerkerken,
maar ook voor het zoeken van onnodige conflicten. Bekend is zijn breuk met
uitgever Geert van Oorschot. Met zijn oude vriend en godsdiensthistoricus Theo
van Baaren breekt Lehmann in 1971, omdat hij door het ‘professorenestablishment’,
waartoe deze inmiddels behoort, ‘op de meest vernederende en vaak vlegelachtige
manier’ is behandeld. Thuis voelt hij zich in de kunstenaarscommune Ruigoord,
waar status er minder toe doet. Onverschilligheid tegenover eigen lot, het
kenmerk van de ware bohémien, bezit Lehmann zeker niet. Dood wil hij ook niet.
Op het einde van zijn leven eist hij zelfs dat hij wordt gereanimeerd, mocht
hij in coma belanden: ‘Ik wil niet de bioscoop uit voordat de film is
afgelopen.’
In dit boeiende en zorgvuldig verantwoorde boek ontbreekt helaas een complete bibliografie van de separaat verschenen publicaties van Lehmann. Daarin horen ook de tientallen boekjes in minieme oplage die zijn langdurige levensgezellin Alida Beekhuis uitgaf bij haar huiskameruitgeverij De Gouden Reaal (deze rubriek 2014/4-5). Dit soort knutselachtige samizdat raakt wel de kern van Lehmanns eigenzinnige private wereld. Het herinnert ook aan de oorlogsjaren, wanneer hij bijdraagt aan het Utrechtse tijdschrift in één exemplaar De Schone Zakdoek. De mythe van dit tijdschrift is altijd aan Lehmann blijven hangen, net als een lovende recensie van Ter Braak van zijn vroegste werk. En waar hij binnen de Nederlandse letteren staat? Is Lehmann de belangrijke dichter die hij niet wilde zijn? De biografie houdt zich wijselijk op de vlakte. Lehmann krijgt het laatste woord: ‘Van mij kan men zeggen / dat ik mij verlies / in kleinigheden. / Maar ook / dat ik mij erin vind.’
Jaap van der Bent,
De dichter die het niet wilde zijn. Leven en werk van Louis Lehmann.
2021. 479 pp. € 45 | Erik Bindervoet, Gij zult niet bloemlezen. Een keuze
uit de poëzie van Louis Lehmann. 256 pp. € 25 (uitgaven van AFdH,
Enschede, www.afdh.nl)
| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', in De Parelduiker 27 (2022), nr. 1, pp. 71-73.