ATANAS DALTSJEV - FRAGMENTEN
het
jaar 1944
Een bijzondere poëzie,
ironisch en onheilspellend, is met de vernielingen door de bombardementen ons leven binnen gedrongen. Vreemd, lelijk en fantastisch werden veel alledaagse
dingen:
- deuren die boven een afgrond opengaan
- aan kale eenzame muren opgehangen balkons die nu nog
alleen maar door vogels en engelen kunnen worden bezocht
- huizen waarin de eigenaars als rovers over het dak
binnenkomen
- vensters waardoor de hemel van binnenuit kijkt
- etages die mensen met houten ladders bereiken alsof ze
een boom inklimmen
- kelders vol sneeuw.
*
Als een onbekende in huis
komt, trekt mijn kleine dochter zich terug in een hoek van de kamer en
daarvandaan volgt ze hem zwijgend. Later, wanneer zij zich op de schoot van
haar moeder heeft gevlijd of de armen om mijn hals heeft, vraagt ze om zich
gerust te stellen: heeft deze meneer ook een kindje, een klein kindje zoals ik.
Hetzelfde vraagt zij over ‘god’, als ze het hoort donderen en in de donkere
vensters de grote vlammen van de bliksem ziet. En gelijk heeft ze: wie vader
is, is reeds voor het goede gewonnen, hij kan niet eng zijn.
*
de schrijver
Hij woont met zijn gezin van
zes zielen in één kamer en een keuken en voor zijn schrijverschap is geen
plaats. 's Avonds wacht hij tot de kinderen slapen, totdat zijn vrouw heeft
opgeruimd en dan gaat hij werken in de keuken. Hij doet de lamp aan, veegt met
zijn arm de kruimels van tafel, legt de vellen neer en gaat zitten om te
schrijven. De vliegen, wakker geworden door het licht, cirkelen boos om hem
heen. Boven zijn hoofd kruisen de waslijnen: hun schaduwen hangen aangedikt
over de muren en een paar enorme insecten kruipen er overheen. Maar hij merkt
ze niet op. Zijn ogen, gericht op de witte leegte van het papier, vangen andere
beelden.
*
Elke schrijver die succes
zoekt, schrijft niet wat hij wil maar wat de mensen van hem willen. En ten
onrechte ziet hij zijn succes als invloed: hij is hier de beïnvloede.
*
Ik vlucht niet van het succes
weg vanwege het succes zelf maar vanwege hen die het hebben. Ik schaam me op
hen te lijken.
*
de
bibliotheek
In Toulouse werkte ik overdag
in de openbare bibliotheek, maar ik hield ervan om ' s avonds naar de universiteitsbibliotheek
te gaan. ‘s Avonds was het daar mooier. De grote kroonluchters aan het plafond
brandden niet, de muren verdwenen in de zaal waardoor het er ruimer werd, er
ontstond een soort halfduister, waarin op de tafels hier en daar lampen met groene
glazen kappen brandden. En wie weet zag het er door het duister nog stiller
uit. Ik had niet het gevoel dat ik me in een afgesloten ruimte bevond. Het leek
of ik ergens buiten was, in de nacht, op het veld. De groene lampenkappen
riepen in mijn bewustzijn voorstellingen op van bladeren, bomen, lichtkevers en
maanlicht.
De bibliotheek werd bezocht door een klein aantal
studenten dat een gelukkige uitzondering vormde op hun collega’s, liefhebbers
van bioscopen, kroegen en andere etablissementen. Er kwamen ook een paar lange
negers die licht gekleurde kleren droegen. Hun gezichten vloeiden samen met de
duisternis. En het was een beetje angstaanjagend om, opgeschrikt door het
onvermoede kraken van het parket, je ogen die nog vol onwerkelijke beelden zijn
op te slaan van het boek en te zien hoe als in een nachtmerrie een gestalte
naar je toe zweefde, een leeg kostuum zonder hoofd en handen.
*
Met bekenden en vrienden
praat hij natuurlijk maar als hij zich tussen meer mensen bevindt of als hij
telefoneert, begint hij ineens te spreken met een zware en donderende,
duidelijk mannelijke stem. Deze vreemde, veranderde stem hoor ik ook in zijn
poëzie. Daarom bevalt die me niet.
*
Ze beschuldigen mij ervan dat
ik alleen mijn goede gedichten heb laten drukken en dat ik de slechte heb
verborgen. Nee, mijn slimheid is nog groter: ik schrijf alleen de goede.
*
Als je ouder wordt, keer je
terug naar je eerste jaren, herinner je je de gevoelens en indrukken van toen,
ontmoet je vrienden van weleer.
Het leven lijkt veel op een verblijf in een vreemde,
onbekende stad. Op een ochtend kom je aan op het station, je ziet het plein
ervoor, de auto’s die op de reizigers wachten, de menigte die altijd iets
eigenaardigs heeft op zo'n plaats, de kruiers, de spoorwegmensen. Dat zijn je
eerste indrukken. Later ga je in de stad wonen; je begint door andere straten
te lopen; andere plaatsen en andere dingen trekken je aandacht. Weken gaan
voorbij, maanden. En dan komt de dag van vertrek. Opnieuw ga je naar het
station, opnieuw zie je het plein met de auto’s in de rij dat je was vergeten.
Je ziet dezelfde mensen. Wat er in het begin was, herhaalt zich voor jou en je
begrijpt dat het einde is gekomen.
*
soms
in het park
Op wandelingen met mijn vrouw
ontmoet ik soms in het park oude mensen van wie ik denk dat ik ze nog als kind
heb gezien. Misschien waren dat toen hun ouders op wie ze met het ouder worden
zijn gaan lijken. En je hoeft je geenszins te verbazen als zij op hun beurt,
wanneer ze mijn vrouw en mij ontmoeten, ons voor mijn vader en moeder houden.
Het leven is een voortdurende herhaling.
*
de
levenden en de doden
Het valt in Frankrijk op dat
het nieuwe in gemeenschap met het oude
leeft, dat het heden het oude niet verstoot maar naast en met het verleden leeft.
En de mensen verbannen daar, zoals elders, hun doden niet naar een plaats
buiten de stad: de begraafplaatsen zijn midden in een gemeente.
Ik herinner me begraafplaatsen in Montparnasse waar het
laatste graf naast het eerste huis stond. De levende en de doden wonen bij
elkaar en als ze elkaar ontmoeten, zullen ze zeker als goede buren een gesprek
voeren.
*
Poëzie ontstaat niet wanneer
wij willen maar wanneer zij wil. Zij lijkt veelal op het vergeten woord dat ons
alleen over de lippen komt nadat we zijn opgehouden het te zoeken.
*
het
kon ook werkelijkheid worden
We praten in hun tuin. ‘Wacht’,
zeg ik. ‘ik heb het boek thuis. Ik zal het even halen.’ Ik open de deur en ga
de straat op.
In het begin merk ik het niet maar het gevoel dat iets is
veranderd, dringt onopvallend in mijn bewustzijn door. Mijn huis was dichtbij
en nu loop ik al langere tijd dan nodig was om er te komen. De kruidenierszaak
waarlangs ik altijd liep, is er niet meer; ik zie het kruispunt niet waar je
van oudsher moest afslaan. ‘Deze straat kruiste toch met die en die’, vraag ik
reeds verward aan een voorbijganger. ‘Ik
weet niet of er hier ooit zo'n straat is geweest’, antwoordt hij en haalt zijn
schouders op.
Nu zie ik dat de straat anders is, de gebouwen zijn
verschillend en de mensen die ik ontmoet zijn onbekenden. Hoe verder ik loop,
des te duidelijker wordt het me dat ik op een vreemde plaats ben
terechtgekomen, in een vreemde stad waar ik ondanks alles heb geleefd, en des
te sterker doet het gevoel van eenzaamheid mijn hart ineenkrimpen.
Ik word wakker. Dit is een droom maar als het menselijke
leven langer was, dan kon het ook werkelijkheid worden.
Uit het Bulgaars vertaald
door Jan Paul Hinrichs
aantekening van de vertaler
In Fragmenten (1967) bundelde
de Bulgaarse schrijver Atanas Daltsjev (1904-1978) prozastukken die moeilijk
bij één genre zijn onder te brengen. De titel dekt een mengeling van kritische
notities over kunst en literatuur, aforismen, reisimpressies, dagboekfragmenten
en gedichten in proza. Daltsjev publiceerde ook ongeveer vijfenzeventig
gedichten, enige essays, recensies en vertalingen, vooral uit de Franse en
Russische poëzie. Zijn gedichten kenmerken zich, evenals de ‘fragmenten’, door
een karig taalgebruik, een grote nuchterheid en een inhoud die, hoe filosofisch
ook, de sfeer van de persoonlijke ervaringen en waarnemingen niet ontstijgt.
Na 1944, toen in Bulgarije de communisten aan de macht
kwamen, weigerde Daltsjev zich te onderwerpen aan van bovenaf aan schrijvers
opgelegde ‘socialistische’ normen; hierdoor kon zijn werk lange tijd niet
worden gepubliceerd. In zijn principiële houding stond hij toen als schrijver tamelijk
alleen. Georgi Markov, de Bulgaarse schrijver die in 1978 wereldberoemd werd
als slachtoffer van de Londense paraplumoord, schreef kort voor zijn dood in zijn
essay ‘In memoriam Atanas Daltsjev’ : ‘Hij hield ervan zich met jonge dichters
en schrijvers te omgeven die in hem de karaktereigenschappen vonden die
misschien in het huidige Bulgarije wel het meest worden gemist: waardigheid en
wijsheid.’
Voor meer informatie over Daltsjev verwijs ik naar mijn
opstel ‘Een Bulgaars geweten’, in Tirade jrg. 30, nr. 302, januari/februari
1986. In enigszins gewijzigde en uitgebreide vorm verscheen dit ook in mijn
boekje Langs grenswegen. Over Bulgaarse poëzie van deze eeuw (De
Lantaarn, 1987).
| De
dertien prozagedichten van Atanas Daltsjev en de aantekening van de vertaler verschenen
eerder in 1995 bij de Arethusa Pers in Baarn onder de titel Fragmenten
(oplage: 100 genummerde ex.). Herdrukt werden ze in Atanas Daltjsev, Ontvolkte plaatsen, vert. Jan Paul
Hinrichs (Oegstgeest: Stichting De
Lantaarn, 2006), pp. 9-15.
| Trefwoorden: Атанас Далчев | Фрагменти