Vlak na de jaarwisseling creëerden de boekenbijlagen een hype
rond het brievenboek De kunst is mijn
slagveld van Nanne Tepper (1962-2012). Drukke correspondentie had deze met zijn
oudere collega Geerten Meijsing (1950). Een stevige positie in het marginale
circuit ziet Meijsing nu bekroond met Brieven
aan Nanne Tepper: een in heellinnen (halfperkament voor de verzamelaars)
gebonden deel waar menig bestsellerauteur jaloers op zal zijn. Uitgever Jaap
Schipper van de Statenhofpers besteedde bij een omvang van ruim 350 bladzijden de
productie uit. Jack van der Weide bezorgde de brieven met een inleiding, uitvoerige
aantekeningen en persoonsregister. De uitgave beslaat de jaren 1995-2000 (met
één incidentele brief uit 2011). Meijsing is dan nog auteur van uitgeverij de
Arbeiderspers en kijkt neer op ‘zo’n shittig zogenaamd bibliofiel reeksje’ waarvan
hij het tegenwoordig wel moet hebben. Openhartig deelt hij Tepper in zijn werkplannen,
depressies, psychiatrische opnames, drankgebruik enz. Hij is teruggekeerd uit
Italië maar wil in Amsterdam eigenlijk niet zijn: ‘Je hebt er geen idee van hoe
groot mijn afkeer en walging zijn van de schrijverswereld en de Ned. lit.’ We horen
van alles over zijn sigaren, drankmerken en een peperduur sjaaltje uit Lucca. Zijn
obsessie voor dure dingen krijgt iets D’Annunzio-achtigs. Het is geen wonder
dat deze Italiaan die van zijn leven een kunstwerk maakte (‘wat mij in het
geheel niet lukt, hoor’) voortdurend opduikt. Uit het hart komt Meijsings
liefdesverklaring aan de Citroën DS, zijn symbool van vrijheid en gelukzalige
onthechting: ‘mijn slakkenhuisje, mijn rugzakje, mijn mogelijkheid om te
vluchten en terug te komen – nooit ben ik zo gelukkig als wanneer ik, liefst in
mijn eentje, in de nacht, door West-Europa rijd.’ Gedachtewisseling laat zich
dit briefcontact nauwelijks noemen. Beleefdheidshalve reageert Meijsing, vaak
aan het slot van een brief, wel op Teppers uitlatingen maar meestal nogal oppervlakkig.
De adressant doet er uiteindelijk niet toe: overduidelijk schrijft Meijsing alleen
aan zichzelf. In ontmoetingen lijkt hij niet bijzonder geïnteresseerd. Plannen
daarvoor blijven vaak bij dagdromen: ‘De Camargue is echt iets voor jou.
Misschien kunnen we daar samen een restaurant beginnen’.
Erotische ontboezemingen slokken voorspelbaar veel ruimte
op. Een verhalende sfeer krijgen de brieven als ongeveer halverwege Layla ten
tonele verschijnt: een 18-jarige callgirl die Meijsing via een escortbureau
laat opdraven en vervolgens bij hem intrekt. Hier ligt dan niet voor niets de geboorte
van een roman, Dood meisje (2000).
Dat brengt ons tevens tot de kern van deze brieven: het lijken pepmiddelen voor
eigen werk, zo ook voor de roman Tussen
mes en keel (1997). Liefhebbers van deze boeken krijgen een massa
verhelderend materiaal. Nooit verwijst Meijsing naar de politiek of wat in de
wereld gebeurt. Kranten leest hij niet. De actualiteit blijft beperkt tot voor
buitenstaanders niet bijster relevante ontwikkelingen binnen de Arbeiderspers (Sontrop,
Dietz, Fagel). Ondertussen moet Meijsing de vernedering ondergaan dat de in
Noord-Europese literatuur gespecialiseerde Italiaanse uitgeverij Hyperborea wel
‘de grootste non-schrijver’ Eric de Kuyper en Nooteboom (‘reputatie kreeg die
man plotseling cadeau’) uitgeeft maar hem, onze man in Italië, niet. Lobbyen
leidt tot niets, ook niet als hij eigenhandig zijn roman Erwin in het Engels vertaalt. Meijsing komt tot een soort
zelfinzicht: ‘misschien is de voorwaarde voor geluk wel om de literatuur helemaal
vaarwel te zeggen.’ Literatuur dwingt Meijsing tot een niet te winnen strijd om
geld: ‘Spaarzaam leven kan ik niet. Altijd met de verkeerde mensen omgegaan,
die gewoon geld van hun eigen hadden.’ Maar of een smak geld - zeg van de P.C.
Hooftprijs die inmiddels aan flink wat auteurs met minder talent is vergeven -
hem duurzaam had geholpen? Dit boek gaat juist over het onvermogen een
burgerbestaan te leiden, regie in handen te houden en over de hellevaart die
aan een roman voorafgaat. Niet alles hadden we hoeven weten maar de brieven
bieden een exclusieve blik in een literaire werkplaats, vol overmoed en evenzeer
met messcherpe portretkunst: ‘Ik voel mij echt zo’n zichzelf overleefd hebbende
variétéartiest, morsig, aan de drank, die rondreist met een buiksprekerspop.’ Overigens
noemt hij, niet gecharmeerd van ‘tijdschriftjes’ (‘Ze willen allemaal iets van
je’), ons blad ‘Het Parelhoen, o.i.d.’
Onderhoudend blijft Meijsing wel.
Geerten Meijsing, Brieven
aan Nanne Tepper. Den Haag: Statenhofpers, 2015. 357 pp. 125 + 20 ex. € 95
/ halfperkament met schuifhoes € 325 (Frederik Hendriklaan 6, 2582 BB Den Haag duodecim@telfort.nl).
| Eerder gepubliceerd in de rubriek 'Schoon & haaks' in De Parelduiker 21 (2016), nr. 2, pp. 65-67.