MICHAIL KOEZMIN: IK ZAG DE STAD TERUG WAAR IK BEN GEBOREN
Ik zag de stad terug waar ik ben geboren
en mijn verre jeugd doorbracht;
ik wist
dat ik daar geen familie en vrienden meer had,
ik wist
dat ook de herinnering aan mij daar was verdwenen,
maar de huizen, de hoeken van de straten,
de verre groene zee –
alles herinnerde me
aan het onveranderlijke –
de verre dagen van mijn jeugd
en de liefde die als rook was vervlogen.
Vreemd aan allen,
zonder geld
zonder te weten waar ik een onderkomen zou vinden,
kwam ik in een afgelegen wijk terecht,
waar door neergelaten vensterluiken lichten brandden
en zang en tamboerijnen
uit de binnenste kamers klonken.
Voor een deurgordijn
stond een aardige jongen met krulhaar,
en omdat ik vermoeid mijn passen inhield,
zei hij mij:
‘Abba,
het schijnt dat je de weg niet kent
en je bent zonder vrienden?
Treed binnen,
hier is alles
dat een buitenlander de eenzaamheid doet vergeten,
je kan hier vinden
een vrolijke, lichtzinnige vriendin,
rank van lichaam en met geurige vlechten.’
Ik draalde, had mijn gedachten elders,
en hij sprak lachend verder:
‘Als dat je niet aantrekt,
pelgrim,
zijn hier ook andere geneugten,
die een dapper en wijs hart niet ontvlucht’.
Over de drempel tredend, trapte ik mijn sandalen uit
om niet in een huis van plezier
het heilige zand van de woestijn te brengen.
Ik keek de portier aan
en zag
dat hij bijna naakt was –
en verder liepen we door de gang
waar ons uit de verte
de tamboerijnen tegemoet klonken.
Vertaling © Jan Paul Hinrichs
| Eerder gepubliceerd in: Michail Koezmin, Alexandrijnse gezangen. Vert. en nawoord Jan Paul Hinrichs. 's-Gravenhage: Statenhofpers, 2021 (Saldencahiers; 5), pp. 33-34.