vrijdag 24 april 2015

Huyck van Leeuwen: Notities (Recensie)

HUYCK VAN LEEUWEN: EEN 98-JARIGE DEBUTANT?

Sinds jaar en dag staat de pers van Ser J.L. Prop borg voor mooi gedrukte, klassiek vormgegeven edities van ongepubliceerd materiaal, ook nogal eens uit verrassende hoek. Zijn nieuwste uitgave, Verwaaide notities, verscheen volgens de uitgever ter gelegenheid van de 98-ste verjaardag van de auteur, Huyck van Leeuwen (1916): ‘Voor dit boekje maakten Thérèse Cornips en Carlos van Regteren Altena een keuze uit niet eerder gepubliceerde notities van Huyck van Leeuwen.’ Er staat niet bij dat het om een debuut gaat. Andere boekuitgaven van Van Leeuwen zijn mij evenwel niet bekend. Als W.F. van Leeuwen richtte hij met H.A. Gomperts het ‘tijdschrift voor vrienden’ Libertinage op. Hierin publiceerde hij in de jaren 1948-1953 een tiental bijdragen, vooral over buitenlandse literatuur en het existentialisme. Sindsdien lijkt zijn naam uit de tijdschriftenwereld verdwenen. Wel raakte hij betrokken bij Nederlandse uitgaven van psychologische vakboeken maar die waren door Freud en anderen geschreven. Kennelijk gingen zijn literaire ambities niet al te ver. De titel Verwaaide notities duidt ook al niet op planmatige bezigheden. Het boekje bevat 26 aforismen (‘Kleine knipoogjes van werkelijk inzicht’), invallen en korte stukjes waarin de zaken mild van afstand worden bekeken, soms schijnbaar uit het perspectief van een psychotherapeut: ‘Diepe menselijke behoefte: iets te betekenen, van belang te zijn, to matter in some way. Dit kan de grootste ellende geven en het vreemdste gedrag, of ook een eeuwig knagend manco.’ Geduld had misschien een oplossing kunnen brengen: ‘Je moet de tijd de tijd geven. Geen haasten naar later. Het ís al later.’

Jan Paul Hinrichs


Huyck van Leeuwen, Verwaaide notities. Terhorst: Ser J.L. Prop, 2014. [10 ongenummerde p.] 50 ex. € 24,90 (Terhorst 33, 6262 NA Banholt serjlprop@home.nl). 

| Eerder verschenen in De Parelduiker 19 (2014), nr. 3, p.  72 (als onderdeel van de rubriek ‘Schoon & haaks’).

C.O. Jellema: Essays (Recensie)

C.O. JELLEMA OVER POËZIE

De Groningse dichter C.O. Jellema (1936-2003) leidt een levendig postuum bestaan, in eigen provincie maar ook daarbuiten. Nadat Querido zijn verzamelde gedichten (2005), een keuze uit zijn essays (2005) en zijn dagboeken (2009) publiceerde, ging het bibliofiele circuit ruimhartig met hem verder. Deze rubriek signaleerde al door Jellema vertaalde gedichten van Georg Trakl. Zijn intrigerende Leopold Andrian-vertaling is nog leverbaar in een prachtige uitgave van de Avalon Pers: aristocratische fin de siècle gedichten vol kleine extases en door huisknechten en kamermeisjes verstoord geluk: ‘als een vrouw in avondrobe op een straathoek ’s morgens / staart vreemd ons aan het gister nog geleefde leven.’  De Groningse uitgeverij Kleine Uil kwam met de aanvullende essaybundel Een open plek (2009). Nu bundelt literair erfgenaam Gerben Wynia verspreid gepubliceerde en ongepubliceerde essays van Jellema in In beelden aanwezig. De uitgeverij Vliedorp van Dick Ronner, vooral gespecialiseerd in Groningana, gaf al eerder Jellema’s essay Over realisme in de beeldende kunst (2013) uit. In dit nieuwe boekje staan twaalf stukken die allemaal iets met de techniek van het schrijven van poëzie te maken hebben. Het gaat om gelegenheidswerk: lezingen en dankwoorden bij prijsuitreikingen.  De germanist Jellema put graag uit Gottfried Benn, Rilke en Goethe of uit bewonderde vaderlandse dichters als Dèr Mouw, Wilfred Smit en H.W.J.M. Keuls maar heeft het vooral over zichzelf, over zijn worsteling met de poëtische taal. In bedachtzaam proza probeert Jellema af te dalen naar de bronnen van zijn inspiratie. Met gevoelens heeft het ontstaan van poëzie volgens hem niet veel te maken, wel met ‘volstrekte eerlijkheid tegenover jezelf’. Zo weten we ook wanneer poëzie slecht is: ‘Als het niet waar blijkt te zijn. Elke imitatie is niet waar.’ Hoe we een imitatie herkennen, vertelt hij niet maar wel dat een gedicht vooral als gevolg van een soort leegte ontstaat: ‘En pas dankzij het gedicht ontdek ik wat ik voel […].’ De dichter moet ook vooral niet denken dat hij iets te vertellen heeft: ‘alles verhelderen, niets verklaren.’ Wie te veel reflecteert, is in deze optiek ook geen dichter. Het uiteindelijke doel reikt volgens Jellema verder dan het papier. Zijn belangrijkste stelling lijkt dan ook deze: ‘De dichter, als technicus, maakt met het gedicht tegelijk zichzelf.’

Jan Paul Hinrichs

C.O. Jellema, In beelden aanwezig. Over poëzie. Houwerzijl: Uitgeverij Vliedorp, 2014. 75 p. 250 ex. € 15,95 (Havenstraat 2, 9973 PL Houwerzijl mail@zolderman.nl)

Leopold Andrian, Zeven gedichten. Vertaling C.O. Jellema. Woubrugge: Avalon Pers, 2013. 29 p. 70 ex. € 40 (Leidse Slootweg 4, 2481 KH Woubrugge avalonpers@hetnet.nl)

| Eerder verschenen in De Parelduiker 19 (2014), nr. 3, pp. 71-72 (als onderdeel van de rubriek ‘Schoon & haaks’).


Paul Celan en Jaap Geraedts (Recensie)

PAUL CELAN EN JAAP GERAEDTS

Wat is meesterschap? Feilloos kwaliteit aanvoelen zodat geen tijd verloren gaat aan kansloze projecten. Zoiets lijkt de dichter Paul Celan (1920-1970) uit te stralen in zijn reactie op een toenaderingspoging van de Scheveningse componist en muziekcriticus Jaap Geraedts (1924-2003). In 1957 leest deze Celans gedicht ‘Todesfuge’ en vraagt de dichter, wiens ouders in een kamp in Transnistrië waren omgekomen, een tekst te leveren voor een oratorium over het lijden van het joodse volk tijdens het nazibewind. Hij schermt met een regeringssubsidie. Celan antwoordt niet onwelwillend. Maar op de drie volgende brieven van Geraedts antwoordt hij niet meer. Als Geraedts in maart 1958 Celan kort in Parijs ontmoet, hebben ze elkaar weinig te zeggen. De Nijmeegse germanist Paul Sars, die met ‘Alles is te zwaar, omdat alles te licht is’ (1999) een uitgave van de brieven van Paul Celan aan zijn Nederlandse vriendin Diet Kloos-Barendregt bezorgde, heeft de correspondentie Celan-Geraedts voorbeeldig uitgegeven en becommentarieerd. Hij behandelt beiden op voet van gelijkheid en laat een oordeel over dit contact aan Geraedts zelf over. In 1990 schreef Geraedts aan Sars over het oratoriumplan dat hij Celan had voorgelegd: ‘wanneer ik dit plan nu herlees schaam ik mij over de mateloze pretentie en het ontoereikende inzicht in de tragische essentie van het thema waaraan ik mij wilde wagen.’ Hij gewaagt van ‘de pretentieuze en voor een letterkundige toch rijkelijk dwangmatige opzet van mijn plannen.’ Celan had vermoedelijk weinig vertrouwen in hem: ‘Achteraf heb ik het vermoeden dat hij mijn artistieke en menselijke onrijpheid van destijds heeft aangevoeld en (terecht!) heeft vermoed dat ik tegen een opgave als het realiseren van een dergelijk werk niet opgewassen zou zijn.’ Het oratorium schreef hij ook niet. In het leven van Celan was Geraedts, wiens koorlied ‘Hemelsch Vader’ nog bij het huwelijk van Willem-Alexander en Maxima ten gehore is gebracht, niet meer dan een voetnoot. Postuum leverde die voetnoot wel een boek op. Uiteindelijk is dit het verhaal van twee mensen die door oorlogservaringen getekend waren en daar ieder op hun eigen manier een invulling aan gaven. Celan was er ook nog lang niet klaar mee: ‘für mich bleiben diese Dinge, auch heute noch, in ein Dunkel getaucht, tiefer als man es gemeinhin wahrhaben will’.

Jan Paul Hinrichs

Paul Celan, Jaap Geraedts, Keinerlei “Silberstreifen” am Horizont. Der Briefwechsel des Dichters mit dem Komponisten (ed. Paul Sars). Zürich-Münster: LIT Verlag, 2014. 221 p. € 29,90. ISBN 978-3-643-90431-7.

| Eerder verschenen in De Parelduiker 19 (2014), nr. 3, pp. 70-71 (als onderdeel van de rubriek ‘Schoon & haaks’).

Yves Bonnefoy: Gedichten (Recensie)

YVES BONNEFOY EN DE GEUR VAN MUNT

In mei 1986 zakte ik af naar Maastricht voor de presentatie in boekhandel De Tribune van Drie vaderlanden, een bundeltje met één gedicht van de Braziliaanse Rus Valeri Perelesjin dat in een oplage van 40 exemplaren verscheen bij uitgeverij Huis clos, toen nog de bibliofiele poot van uitgeverij Gerards & Schreurs. In de Heerlense studio van Piet Gerards trof ik de piepjonge graficus Marc Vleugels aan die op computergebied al als autoriteit gold. Op de laatste Beurs van Kleine Uitgevers in Paradiso zag ik hem na ruim een kwart eeuw gelouterd terug: na een lange vervolgcarrière aan de persen van drukkerij Rosbeek begon hij zijn eigen grafische ontwerpstudio en ontwikkelde zich als private presser. Hoewel Vleugels de klassieke opmaak soms niet schuwt, vielen op de Beurs de meeste van zijn uitgaven op door hun kleurige en speelse omslagen. De uitgeverij Studio 3005, gevestigd op een bedrijventerrein in Bleiswijk, blijkt al jaren mondjesmaat uit te geven maar sinds vorig jaar komt Vleugels op stoom. Inmiddels is hij een van de actiefste margedrukkers van Nederland. In 2013 verschenen zo’n tien boekjes, vooral met werk van vaderlandse dichters als Wim Brands, Anne Vegter en Pam Emmerik.  In 2014 verlegt Vleugels de koers naar vertaalwerk. Ter perse is Ooggetuigen zijn de gevaarlijkste vertellers,  een keuze uit het werk van de Russische aforismenspecialist uit Parijs Don-Aminado (1888-1958), een primeur in Nederland. Zojuist verscheen een vertaling van de Franse dichter Yves Bonnefoy (1923), een literaire éminence grise van ons continent: dichter, Shakespeare-vertaler en literatuurwetenschapper aan het Collège de France en al jaren stamgast op lijstjes van Nobelprijskandidaten. In ons taalgebied is Bonnefoy geen onbekende, want Jan H. Mysjkin heeft zich als vertaler lange tijd voor hem ingezet, laatstelijk nog met de bundel In het drogbeeld van de drempel (2002), een uitgave van het Gentse PöezieCentrum. Nu neemt Kiki Coumans het vertaalstokje over in de bundel Zomerregen. Deze volgens het colofon op ‘een naamloze proefpers uit de negentiende eeuw’ gedrukte bundel bevat zeven gedichten: rijpe natuurpoëzie, gematigd modern, vol lyrische momenten die door herinneringen en geuren zijn gedragen: ‘En het hele vertrek stroomde vol / Met de ondoorgrondelijke geur van munt.’ Bonnefoy neemt ons schijnbaar mee naar de wereld van een Frans buitenhuis waar het goed toeven is. Ervaringen en gevoelens worden steeds gedeeld: in deze poëzie van welbehagen is nooit sprake van ‘ik’, alleen van ‘wij’. Het geluk zit hier in het kleine, in geuren , in licht van de hemel: ‘Dat goud waar de alchemie / Zo naar zocht’.  

Jan Paul Hinrichs

Yves Bonnefoy, Zomerregen. Vertaling Kiki Coumans. Bleiswijk: Studio 3005, 2014. 16 p. 6o ex. €  24,50 (Van ’t Hoffstraat 27, 2665 JL Bleiswijk 3005@bart.nl). 

| Eerder verschenen in De Parelduiker 19 (2014), nr. 3, pp. 69-70 (als onderdeel van de rubriek ‘Schoon & haaks’).

Geerten Meijsing: Dagboek (Recensie)

GEERTEN MEIJSING OP BELEGEN NOTARISPAPIER

Het marginale circuit heeft zijn usual suspects: auteurs die bij allerlei persen kunnen aankloppen.  Geerten Meijsing (1950) heeft zo’n positie opgebouwd. Zijn roman Siciliaanse vespers verscheen in 2007 nog bij Balans. Sindsdien lijkt zijn werk uit de boekhandel verbannen en treffen we hem uitsluitend aan bij kleine uitgevers en private presses als Avalon Pers (vijf keer), Flanor (drie keer), Areopagus, De Carbolineum Pers en Bleeker Editie. In Haarlem heeft Meijsing met de Vrienden van de Vorm zelfs een eigen genootschap om zich heen dat autobiografisch werk van hem drukt. Boedelbeschrijving is een verzameling dagboeknotities uit de jaren 1996 tot 2001 die stammen uit Elba, Amsterdam, Bilthoven, Uzès en Syracuse. ‘Ze geven’, aldus de uitgever, ‘inzicht in de worsteling van de schrijver met zijn werk, depressies, drank en de liefde.’ Dat blijkt al uit de openingszinnen: ‘Het gaat goed slecht met me. Reeds dagenlang aan het razen, twee flessen whisky opgedronken, bril kwijtgeraakt. […] Mijn leven is totaal mislukt.’ Drank blijkt even later geen doel op zich: ‘Waarom moet er toch altijd gedronken worden bij literair gedoe?’ Het is niet alleen kommer en kwel want in Uzès beleeft Meijsing grootse momenten in de natuur, de heler van depressies: ‘euforisch opgestaan voor een nieuwe dag in het landschap. Zulke dagen, hier in de Provence, zijn stuk voor stuk een godsgeschenk’.  Ondertussen laat hij zijn eigen seksuele kwalificaties niet onderbelicht. Ook is Meijsing stomverbaasd over de kwaliteiten van zijn roman De ongeschreven leer (1995). Boedelbeschrijving is geen boekje maar een zwart doosje met twaalf losse velletjes die door de Avalon Pers en de Hof van Jan zijn gedrukt op de achterkant van notariële boedelinventarissen uit de eerste helft van de vorige eeuw. Moeten we hier een relativerende gedachte van de drukkers achter zoeken? Dat net als bij oude lijsten van woonhuizen, saldo’s en vorderingen (‘vordering ten laste van het Rijk wegens gevorderd paard en schadeloosstelling neergestort vliegtuig’) veel literatuur uiteindelijk verstoft? Maar Meijsing blijft aanstekelijk strijdbaar en ontvankelijk voor de mooie dingen van het leven. Dat is ook het geval als hij met ‘bijna racekak van angst’ Syracuse binnenrijdt en manmoedig een appartement zonder elektra of telefoon betrekt: ‘De kleur van het zeewater, als ik op mijn Spaanse balkonnetje sta, of liever de kleuren, de eindeloze kleurschakeringen, zijn ongelofelijk.’

Jan Paul Hinrichs

Geerten Meijsing, Boedelbeschrijving. Haarlem: De Vrienden van de Vorm, 2013. 12 bladen 150 ex. € 21 (de Hof van Jan, Postbus 3316, 2001 DH Haarlem info@hofvanjan.nl).

| Eerder verschenen in De Parelduiker 19 (2014), nr. 3, pp. 68-69 (als onderdeel van de rubriek ‘Schoon & haaks’).