vrijdag 24 april 2015

C.O. Jellema: Essays (Recensie)

C.O. JELLEMA OVER POËZIE

De Groningse dichter C.O. Jellema (1936-2003) leidt een levendig postuum bestaan, in eigen provincie maar ook daarbuiten. Nadat Querido zijn verzamelde gedichten (2005), een keuze uit zijn essays (2005) en zijn dagboeken (2009) publiceerde, ging het bibliofiele circuit ruimhartig met hem verder. Deze rubriek signaleerde al door Jellema vertaalde gedichten van Georg Trakl. Zijn intrigerende Leopold Andrian-vertaling is nog leverbaar in een prachtige uitgave van de Avalon Pers: aristocratische fin de siècle gedichten vol kleine extases en door huisknechten en kamermeisjes verstoord geluk: ‘als een vrouw in avondrobe op een straathoek ’s morgens / staart vreemd ons aan het gister nog geleefde leven.’  De Groningse uitgeverij Kleine Uil kwam met de aanvullende essaybundel Een open plek (2009). Nu bundelt literair erfgenaam Gerben Wynia verspreid gepubliceerde en ongepubliceerde essays van Jellema in In beelden aanwezig. De uitgeverij Vliedorp van Dick Ronner, vooral gespecialiseerd in Groningana, gaf al eerder Jellema’s essay Over realisme in de beeldende kunst (2013) uit. In dit nieuwe boekje staan twaalf stukken die allemaal iets met de techniek van het schrijven van poëzie te maken hebben. Het gaat om gelegenheidswerk: lezingen en dankwoorden bij prijsuitreikingen.  De germanist Jellema put graag uit Gottfried Benn, Rilke en Goethe of uit bewonderde vaderlandse dichters als Dèr Mouw, Wilfred Smit en H.W.J.M. Keuls maar heeft het vooral over zichzelf, over zijn worsteling met de poëtische taal. In bedachtzaam proza probeert Jellema af te dalen naar de bronnen van zijn inspiratie. Met gevoelens heeft het ontstaan van poëzie volgens hem niet veel te maken, wel met ‘volstrekte eerlijkheid tegenover jezelf’. Zo weten we ook wanneer poëzie slecht is: ‘Als het niet waar blijkt te zijn. Elke imitatie is niet waar.’ Hoe we een imitatie herkennen, vertelt hij niet maar wel dat een gedicht vooral als gevolg van een soort leegte ontstaat: ‘En pas dankzij het gedicht ontdek ik wat ik voel […].’ De dichter moet ook vooral niet denken dat hij iets te vertellen heeft: ‘alles verhelderen, niets verklaren.’ Wie te veel reflecteert, is in deze optiek ook geen dichter. Het uiteindelijke doel reikt volgens Jellema verder dan het papier. Zijn belangrijkste stelling lijkt dan ook deze: ‘De dichter, als technicus, maakt met het gedicht tegelijk zichzelf.’

Jan Paul Hinrichs

C.O. Jellema, In beelden aanwezig. Over poëzie. Houwerzijl: Uitgeverij Vliedorp, 2014. 75 p. 250 ex. € 15,95 (Havenstraat 2, 9973 PL Houwerzijl mail@zolderman.nl)

Leopold Andrian, Zeven gedichten. Vertaling C.O. Jellema. Woubrugge: Avalon Pers, 2013. 29 p. 70 ex. € 40 (Leidse Slootweg 4, 2481 KH Woubrugge avalonpers@hetnet.nl)

| Eerder verschenen in De Parelduiker 19 (2014), nr. 3, pp. 71-72 (als onderdeel van de rubriek ‘Schoon & haaks’).