J. van Oudshoorn (1876-1951) scheidde zijn schrijverschap
strikt van zijn privépersoon, de onkreukbare Haagse rijksambtenaar en ridder in
de orde van Oranje-Nassau Jan Koos Feijlbrief. Hij deed alsof het twee personen
waren en schreef als Feijlbrief over Van Oudshoorn in de derde persoon. Toen
hij op 12 februari 1946 wegens vermeende collaboratie als Feijlbrief en niet
als Van Oudshoorn, zoals hij gewild had, voor de Ereraad voor Letterkunde verscheen,
verklaarde hij volgens het verslag dat hij ‘altijd geweigerd heeft die beide
namen met elkaar in verband te brengen. Hij heeft ze altijd streng gescheiden
gehouden om zijn totaal onbesmette naam Feijlbrief buiten elk literair geding
te houden.’ Hij verklaarde zelfs dat hij zich als Van Oudshoorn voor de
Kultuurkamer had willen melden, ‘wat helaas niet ging omdat men voor Van
Oudshoorn natuurlijk moeilijk het ariërformulier kon gaan invullen.’ Het is
nogal curieus dat de al jaren gepensioneerde Feijlbrief in 1947 als Van
Oudshoorn solliciteerde naar een baantje bij de Volkstelling. Vermoedde hij dat
de tot een kort publicatieverbod veroordeelde Feijlbrief bij het ministerie van
Binnenlandse Zaken op een zwarte lijst stond? In het derde cahier van zijn
dagboek, waarin aantekeningen in alfabetische volgorde in de vorm van lemma’s
staan, maakte hij van deze sollicitatie het nagekomen lemma ‘Oudshoorn ( J. van
–)’. Hierbij staat als enige tekst in potlood: ‘zie bijliggende briefkaart vh
Ministerie van Binnenl. Zaken’. De ware tekst zit in een voorgedrukt
afwijzingskaartje, gericht aan ‘J. van Oudshoorn, v. Imhoffplein 17’, door Van
Oudshoorn zelf gedateerd 13 augustus 1947, dat met een paperclip is bijgevoegd.
De personeelsdienst van het Ministerie meldt: ‘Naar aanleiding van Uw
sollicitatie naar een functie bij de Volkstelling deel ik U mede, dat U tot
mijn spijt hiervoor niet in aanmerking kunt worden gebracht. De Directeur van
de Centrale Personeelsdienst, D.W. Walkate’. Van Oudshoorn schreef er met
potlood onder, blijkbaar ten gerieve van een latere onderzoeker: ‘van Oudshoorn had om wat gewoon
schrijfwerk verzocht’. Maar klerkenwerk
was iets voor oud-kanselier Feijlbrief, niet voor auteur Van Oudshoorn! Het
kaartje vol wrange ironie, dat Wam de Moor in bezit had, maar in zijn Van
Oudshoorn-biografie (1982) onvermeld laat, is facsimile los bijgevoegd bij Dagboek 1934-1943 (met ook enkele
fragmenten van na 1943, vandaar dit kaartje) dat zojuist verscheen bij de
Statenhofpers. In de tekst van het boek ontbreekt dit unieke lemma dat hier
alsnog verschijnt.
J. van Oudshoorn, Dagboek
1934-1943. ’s-Gravenhage: Statenhofpers, 2017. 132 pp. 75 ex. € 90 (Frederik Hendriklaan 6, 2582 BB Den Haag info@statenhofpers.nl)
| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 22 (2017), nr. 5, pp. 72-73.