Frans Erens spreekt in het boven besproken Spanje-boek
over het ‘gedistingeerde sentiment en wazige zilverte’ van de prozastijl van de
Franse auteur Théophile Gautier (1811-1872). Het eerste wat opvalt in Mijn eigen dierentuin, de door De Wilde
Tomaat uitgegeven vertaling van Ménagerie
intime (1869), is wel de uitmuntende stijl die ook in vertaling tot haar
recht komt. Gautier houdt onpretentieuze, onderhoudende en vaak ontroerende causerieën
over dieren uit zijn leven: honden en katten, maar ook kameleons, eksters en
paarden. Het draait hier steeds om verstandhouding: wat mogelijk is als mens en
dier elkaar vertrouwen. Vooral honden en katten tonen dan goede manieren en
verantwoordelijkheidsgevoel: een hond vlucht weg van huis en verdwijnt als hij
beseft ziek te zijn, omdat hij bang is zijn baasjes te gaan bijten. Gautier
benadert dieren vooral als verstandige wezens: een kat zal ‘nooit iets voor u
willen doen wat hij onredelijk vindt.’ Dramatisch is het verhaal van een tamme
rattenfamilie die bij hem thuis omkwam door een bliksemschicht: ‘Hun ijzeren
kooi was hen noodlottig geworden. Zo stierven de tweeëndertig Noorse ratten
zoals ze hadden geleefd. Samen. Een benijdenswaardige dood die ons door het lot
zelden deelachtig wordt.’
Théophile Gautier, Mijn
eigen dierentuin. Vert. Antonia Bolweg. Amsterdam: De Wilde Tomaat, 2017. 67
pp. € 12,50 (Overtoom 387-hs, 1054 JN Amsterdam dewildetomaat@ziggo.nl)
| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 22 (2017), nr. 5, p. 75.