vrijdag 29 november 2019

Schoon & haaks [afl. 27]


SCHOON& HAAKS [AFL. 27]

In De Parelduiker staat vanaf nummer 2 van de jaargang 2014 de  rubriek ‘Schoon & haaks’ waarin ik publicaties van privédrukkers en marginale uitgevers bespreek. In de zevenentwintigste aflevering (2019, nr. 5) staan recensies van de volgende boeken:
·    Lo van Driel, ʻDe ziel bloeit slechts één zomer‘. Het korte leven van Niek Verhaagen. Sint Kruis: Erven Eikenhout, 2019.
·    Madelon de Keizer (ed.), Onder voorbehoud. De dagboekaantekeningen van Max Nord 1939-1945. Amsterdam: De Lairesse, 2019.
·    Peter van der Geer, Ramses Shaffy en zijn Leidse jaren. Leiden: Ginkgo, 2019.

 | Zie verder: Jan Paul Hinrichs, ‘Schoon & haaks’, De Parelduiker 24 (2019), nr. 5, pp. 75-79.

woensdag 27 november 2019

Oegstgeest: wandelen over tien bruggetjes door De Geesten


WANDELEN OVER TIEN BRUGGETJES DOOR DE GEESTEN

Mijn tuinhekje gaat open en Kisa trippelt meteen naar rechts. In de verte doemen het weiland van Bremmer en de bosrand al op. We steken de nog stille Leidsestraatweg over en lopen langs de sloot met het meerkoetennest richting Villa Pomona, waar we rechtsaf slaan richting de Geesten. Een bord achter het stalen hek bij het weiland bevat een bezwering die toekomstige generaties vast niet meer begrijpen: ‘Pokémon NO GO!’
De koeien en schapen ver weg, achter het ooievaarsnest, hebben het eerste zonlicht opgezocht. Vlakbij grazen pelotons Canadese ganzen. Een reiger zweeft aan en posteert zich aan de rand van de kreek. Kauwen fladderen rond een pestbosje. Kisa weet de weg langs de nog slaperige huizen en dwarsstraten.
            Bij de speeltuinvereniging is het eerste bruggetje [1] 

Van Nachtegaallaan
naar Pad van Bremmer [1]
al, met stalen relingen en anderhalf dozijn planken overdwars. We slaan rechts af, naar het zigzag hekwerk en het Pad van Bremmer. Dorp en straatweg zijn hier ineens ver weg. We lopen over een schelpenpad langs manshoge bramenstruiken. De Pauluskerk slaat half zeven in de morgen.
Over een tweede kreek ligt een houten vlonder zonder reling [2]. Tegen de bosrand traceert Kisa konijnen op hun
Op het Pad van Bremmer [2]
 achterpootjes. Mistroostig grommend voegt ze zich op haar sneeuwwitte pootjes in het schelpenpad langs de uiterste percelen van de tuinvereniging. Appels, peren, pruimen en druiven rijpen hier. Over de sloot ligt een nog jonge boom, omgewaaid in de voorjaarstorm, met zijn takken in het water. De kruin op de oever is kaal gevreten door koeien en schapen, die het gras eromheen hebben vertrapt.
De kwekerij achter de volgende houten vlonder [3]
Van het Pad van Bremmer
              naar de kwekerij van Endegeest [3]
is omzoomd door hoge bomen. Rode beuken vlammen op. Het is hier meteen windstil en warmer. Kisa neemt het pad naar rechts, naar de kwekerijwinkel. Dauw ligt op sla, kool en prei. ‘Videotoezicht’ waarschuwt een bordje. Verderop in  een sloot met zwaar kroos ligt  een zwanenfamilie roerloos in het water. De vader sist waarschuwend naar Kisa.     
Ik volg Kisa naar links, over het pad langs een met varens begroeide oever van een kreek dat op een in het groen verborgen tennisbaan vastloopt. Aan een kastje de mededeling: ‘Alleen toegankelijk voor betalende personeelsleden van Rivierduinen’. We lopen terug naar het eerste stenen bruggetje [4] op onze route. 
Van de kwekerij naar het bos van Endegeest [4]

Vijftig meter verder is weer zo’n brug met gietijzeren reling [5], maar nu weer van planken. Tussen de bomen en

In het bos van Endegeest [5]
struiken schemeren de contouren van kasteel Endegeest en een houthakkershuisje met stapels boomstammen.
We verlaten het bos bij het theehuis en staan meteen aan de kasteelgracht. Achter een brede asfaltbrug [6]
Naar de ijskelder van Endegeest [6]
ligt een reusachtige molshoop aan het water: de ijskelder. De weg voert ons verder langs een zandstenen obelisk en verlaten paviljoens. Vliegtuigen die vanuit het westen aanvliegen, doorbreken de ochtendstilte. We slaan linksaf naar het modernistische recreatiegebouw met ronde stalen deuren, Escheriaanse buitentrappen en brede dakoverstekken aan de Rhijngeesterstraatweg en steken over. Voorbij de oude protestantse school en het gebouwtje van de kringloopwinkel wacht het donkere bos van Rhijngeest.
Achter de brug met relingen [7] en planken vol gaten
Naar het bos van Rhijngeest [7]
 ontvouwt zich rechts van ons een pad langs de boskreek. Eendjes schuifelen naarstig het water in als Kisa nadert. Wortels schieten midden op zijpaadjes omhoog. De Drakenbrug [8] met vier witte slangen overspant een
De Drakenbrug in het bos van Rhijngeest [8]
verscholen bosmeertje, de meest tijdloze plaats van ons dorp. In het water drijft een holle boomstam vol veren waarop eenden slapen, als vakantiegangers op de rand van een zwembad. Het is hier nog schemerig: de hoge bomen houden het zonlicht  tegen. Even verderop eindigt het bos en is de weg ineens van asfalt.

Voor de afslag naar links glanst een smeedijzeren toegangspoort van de witte villa met luiken die, met slagschaduwen, weelderig loof en fel spikkelend zonlicht, aan de residentswoning van Soerabaja doet denken. We lopen verder, langs de bostuin van een directeursvilla, omringd door bamboe, en langs gesloten zorgcomplexen. Het Gemeentehuis aan de rechterhand ligt aan een onbeheerd park met half uitgewiste paden en vervallen banken. De beukennootjes op het mos kraken weldadig onder mijn schoenen. 
De negende kreek, onder het hek van het Gemeentehuis, staat droog. De brug hier [9] is samengevloeid met de weg. 
Over de brug naar het Gemeentehuis [9]
We slaan rechts af. Bij het Witte Huis op de hoek lopen we de Endegeesterlaan in, langs majestueuze bomen, rododendronhagen en de achteringangen van de huizen aan het Wilhelminapark. Aan het einde denken we de verdwenen witte Paardenbrug [10], welbekend van oude ansichtkaarten,
Waar de Paardenbrug was [10]
over de Zandsloot die lang geleden is gedempt. Op de nog altijd stille straatweg, tussen de ijssalon en de makelaardij, waaiert broodgeur aan van de banketbakkerij in de winkelstraat. De Pauluskerk slaat zeven uur. In de straat knippert een taxi voor het hotel. Het dorp opent zich voor de wereld: Japanners in raafzwarte pakken kijken toe hoe hun koffers de achterbak ingaan. Kisa krijgt de keuze: de voordeur of achterom. Zij kiest resoluut voor het eerste: de kortste weg naar haar bak.

© Jan Paul Hinrichs (tekst en foto's, alle gen0men op 28 april 2019) 

| Eerder gepubliceerd in: Jan Paul Hinrichs, 'Wandelen over tien bruggetjes door 'De Geesten'', Oegstgeester Courant, jrg. 92 (27 november 2019), nr. 46, p. 13. 

Klik voor de online versie hier.

zaterdag 2 november 2019

Joeri Kazakov: Teddy (Recensie)


DIERENVERHALEN VAN JOERI KAZAKOV

Uitgeverij De Wilde Tomaat van Joan Ter Maten timmert aan een eigenzinnig Russisch fondsje. Na Poesjkins tragische tijdgenoot Wilhelm Küchelbecker, de prozaschrijvers uit de Sovjettijd Joeri Olesja en Sigizmund Krzizjanovski én de aforismenspecialist uit de Parijse emigratie Don-Aminado, is nu de beurt aan Joeri Kazakov (1927-1982). Net als bij Olesja gaat het hier om een herontdekking, want in de jaren zestig was Kazakov uitgegeven met Het stationnetje en andere verhalen (De Arbeiderspers, 1965) en 2 van Yury Kazakov, een bundeltje in de Avenue-reeks (1968). Kazakov komt uit Moskou, zijn vader verdween in de Goelag, maar zelf kreeg hij een gedegen opleiding in de muziek en op het literaire Gorki-instituut. Zijn favoriete schrijver was Ivan Boenin, een meester in natuur- en sfeerbeschrijvingen: in diens traditie schreef hij lyrisch proza dat vaak is gesitueerd in de noordelijke streek rond Archangelsk die hij van reizen kende. Het boekje bevat twee lange verhalen die Russen vooral kennen van de verfilmingen. ‘Arktoer, de jachthond’ gaat over de avonturen van een blinde jachthond die drijft op zijn kennis van geuren en geluiden. ‘Teddy’, het verhaal van een ontsnapte circusbeer die in de natuur terugkeert, is onmiskenbaar een meesterwerk. Vol spanning volgen we hoe Teddy zijn oude instincten herwint, met als dramatische hoogtepunten zijn vlucht voor een andere beer en het doden van een eland die hem eerst had verjaagd. Kazakov schrijft prachtige beelden van de noordelijke en winterse natuur: ‘Onafzienbare, woeste schoonheid, ongerepte wildernis en stilte strekten zich rondom uit – en je zou denken: wat wil een beer nog meer? Maar aan zijn bijna vergeten kinderjaren had Teddy zulke prachtige maar vage herinneringen overgehouden dat het allemaal net niet was wat hij zocht: hij was op zoek naar eigen land, naar zijn eigen berenparadijs.’ Natuurlijk kan men het verhaal lezen als een parabel over een Sovjetburger die zich losmaakt van de maatschappij en op zoek gaat naar zijn wortels. Maar aan de oppervlakte zit niets politieks. Het boekje laat weer eens zien dat de latere Sovjetliteratuur ondanks censuur soms meer waardevols had dan vermoed. Zoiets laat zich ook zeggen over films en het Russische chanson. Uiteindelijk waren veel Westerse Rusland-kenners te bevooroordeeld om officieel werk volmondig te kunnen waarderen: de veronderstelling was al gauw dat ware kunst alleen van dissidenten kon komen. Het verhaal over Teddy was in het Avenue-bundeltje al eens uit het Engels vertaald, maar het blijft een mooie vondst van vertaler Monse Wijers. De Wilde Tomaat is ook anderszins inventief bezig: de uitgeverij zag kans in Moskou vertaalsubsidie te krijgen bij de stichting van een Russische oligarch.

Joeri Kazakov, Teddy. De geschiedenis van een beer. Vert. Monse Wijers. Amsterdam: De Wilde Tomaat, 2018. 107 p. € 12,50 (Overtoom 387-hs, 1054 jn Amsterdam, dewildetomaat@ziggo.nl).

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks'  in De Parelduiker 23 (2018), nr. 5, pp. 70-71.

Hein van Stekelenburg: Moos Cohen 1901-1942 (Recensie)


MOOS COHEN EN DE FRIEDESCHE MOLEN

Moos (Mozes) Cohen (1901-1942), een in Tiel geboren Joodse schilder en tekenaar, probeerde in 1942 met zijn vrouw vanuit Amsterdam via Frankrijk Zwitserland te bereiken. Aan de Zwitserse grens hielden de Duitsers hen aan, volgens getuigenissen na verraad van Franse gendarmes die de weg hadden gewezen. Cohen belandde in doorgangskamp Drancy en werd eind 1942 in Auschwitz vermoord. Zijn niet-Joodse vrouw kon naar Nederland terugkeren, maar toonde geen belangstelling meer voor Cohens werk dat hij bij een vriendin in bewaring had gegeven. Dat verklaarde althans deze vriendin nadat ze de ruim tweeduizend tekeningen en schilderijen in 1988 voor 750 gulden aan uitdragerij Mevius & Italiaander aan de Overtoom had verkocht. Deze verkocht de collectie voor 17.000 gulden door aan Hein van Stekelenburg van antiquariaat De Friedesche Molen in de Rosmarijnsteeg. Het Joods Historisch Museum bood daarop het dubbele, maar Van Stekelenburg vond dat veel te weinig. De rechtmatigheid van zijn aankoop is in twijfel getrokken, omdat het niet ondubbelzinnig vastligt wie de eigenaar was (Het Parool, 17 november 2007). Of de collectie na deze voorgeschiedenis ooit nog te verkopen is? De handgeschreven verklaring die de inmiddels overleden vriendin ná de transactie op verzoek van Van Stekelenburg maakte, zal in ieder geval minimale rechtswaarde hebben. Van Stekelenburgs versie van dit gebeuren, ondersteund door rekeningen, taxatierapporten en andere documenten staat in het boek Moos Cohen 1901-1942. De vruchten rijpen: of ik rijpen zal? De ondertitel verwijst naar de titel van een schilderij van Cohen. Het fraai uitgegeven boek bevat afbeeldingen van honderden aquarellen, tekeningen en schilderijen van Cohen. Van Stekelenburg geeft nauwelijks kunsthistorische informatie over de afzonderlijke stukken uit zijn collectie: vrijwel geen titels, dateringen, verwijzingen of identificaties van geportretteerde personen. Maar Moos Cohens prachtige portretten uit de realistische school, die decennia ongezien op een zolder op de Stadionkade lagen, spreken voor zich.

Hein van Stekelenburg, Moos Cohen 1901-1942. De vruchten rijpen: of ik rijpen zal? Amsterdam: De Friedesche Molen, 2018. 192 p. € 20 (Jan de Louterstraat 10, 1063 kx Amsterdam, info@friedeschemolen.nl).

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks' in De Parelduiker 23 (2018), nr. 5, pp. 73-74.

Xavier Tricot: James Joyce in Ostend (Recensie)


JAMES JOYCE IN OOSTENDE

Xavier Tricot (1955) is auteur van James Ensor: leven en werk (Mercatorfonds, 2009), tevens de oeuvrecatalogus van de Oostender schilder. In James Joyce in Ostend bijt hij zich vast in een minder bekende episode uit de rijke literaire geschiedenis van zijn woonplaats Oostende: het vakantieverblijf van James Joyce en zijn gezin gedurende augustus en september 1926. Het lijkt een boekje voor Joyce-liefhebbers of Oostende-fanaten: veel van de talloze feitjes veronderstellen een zekere kennis van de context. Niettemin houdt Tricot door zijn weldadige precisie de aandacht van de buitenstaander behendig vast. Voor Nederlanders biedt het Engelstalige boekje aardige momenten: Joyce heeft naar eigen zeggen in Oostende drieënveertig lessen Nederlands gekregen, maar niet is bekend bij wie. In de schaduw van Joyce komen ook obscure personen tot leven, zoals een oude Dublinse vriend die in Oostende als drogist werkt. Ook ontmoet Joyce de Nederlands tandarts Juda de Vries (alias Jules Martin) die hem in 1917 in Zürich had aangespoord een filmscenario te maken onder de titel Wine, Women, and Songs. Dat scenario kwam er niet en De Vries belandde wegens zwendel in de gevangenis. Joyce hielp hem daaruit en ontving een dankbrief van zijn vader, een Amsterdamse gynaecoloog, die zijn zoon ‘het zwarte schaap van de familie’ noemde. Enkele in steenkool Engels geschreven brieven van Juda aan Joyce staan in een bijlage, net als zeventien foto’s van de Joyce-familie in Oostende. Wel blijft de vraag of avonturier Juda, die ook eens handelde in synthetische parels en bouillon, wel een gediplomeerd tandarts was, al trok hij driftig tanden bij vakantiegangers in Oostende. Hier lijkt een vervolg in te zitten.

Xavier Tricot, James Joyce in Ostend. Koekelare: Devriendt, 2018. 75 p. € 15 (xavier.tricot@skynet.be).

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks'  in De Parelduiker 23 (2018), nr. 5, pp. 74-75.


Lloyd Haft: Intocht (Recensie)


LLOYD HAFT EN 'DE DOODSKANT VAN HET LEVEN'

Lloyd Haft (1946) is Amerikaan maar woont sinds 1968 in Nederland. Tot 2004 was hij docent Chinees in Leiden. Een kwarteeuw, van 1982 tot 2008, behoorde hij tot de poëziestal van uitgeverij Querido. Sindsdien is Haft een enigszins verborgen dichter, ook letterlijk want hij woont een groot deel van het jaar op Taiwan. Eigen poëzie publiceert hij vooral op zijn blog, waarop berichten in het Nederlands, Chinees en Engels staan. Onlangs verscheen zijn bijzondere vertaling Lao-tze’s vele wegen: een alternatieve lezing van de Tau-te-tsjing (2017) die bij vlagen leest als moderne poëzie. Na een lange stilte verschijnt nu ook een nieuwe bundel, Intocht. Het gaat om een print-on-demand boek van American Book Center, waarvan de website het boekje aankondigt als uitgave van AnyBook Press (‘This title can be printed on demand on Betty the Book Machine in either of our stores’), een spookuitgeverij die in de print verder onvermeld blijft. Het nawoord draait om een curieus biografisch detail: Haft was jarenlang voorlezer bij een katholieke gemeenschap van de Slavisch-Byzantijnse ritus in Den Haag. Het contact verwaterde, maar de dood van een parochielid bracht hem terug en inspireerde tot deze gedichten over verbondenheid met een overledene en de andere, nog levende leden. Haft legt een link tussen de ritus en zijn taalgebruik in deze bundel: ‘Telkens werd ik aangedaan, en in mijn eigen taalgebruik beïnvloed, door de vertalingen die ik daar zag van de Oud-Slavische gebedsteksten. Door de directheid van stijl, waarin niets werd verklaard en dus afgezwakt, bleef de krasse lichaamstaal behouden van juist de geestelijke voorstelling.’ De coverfoto toont geestelijken in goudbrokaat tijdens een liturgieviering. Haft haalt uit deze Slavisch-Byzantijnse ritus beelden en symboliek die aansluiten bij zijn eigen dichtpraktijk. Afgezien van een gedicht over een icoon en het slotgedicht met de titel ‘Wetsjnaja pamjat’ (Eeuwig aandenken) blijft de connectie met de Slavische ritus abstract, zij het voor insiders ongetwijfeld tastbaar. De toon is bezwerend door de kale, afgekloven taal vol alliteraties die de grenzen van syntactisch juist Nederlands opzoekt. Haft geeft eigenzinnige meditaties uit ‘mijn harts / andere kamer’ over ‘de doodskant van het leven’, waarbij hij niet alleen zijn eigen perspectief volgt, maar ook dat van de overledene: ‘Tel mij toch, teken mij al in / onder de schaduwen die langs de muur / rondom in wierook rijzen.’ Het mooiste beeld besluit het gedicht ‘Nog op het kerkhof staande’, waarin kaarslicht levenden en doden verenigt: ‘in de vlam die verteert en vergadert / zag ik je komen, / zie ik je gaan.’ Deze overtuigende bundel toont een stek waar Haft zich, net als bij Lao-tze, kennelijk thuis voelt: poëzie die modern en anachronistisch tegelijk is.

Lloyd Haft, Intocht. Gedichten. 61 p. € 7,60 (printbaar bij de filialen van American Book Center in Den Haag en Amsterdam, online bestelbaar via www.abc.nl/book-details/intocht/g9789492563415).

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks' in De Parelduiker 23 (2018), nr. 5, pp. 71-72.