GUIDO LAUWAERT EN DE LEER VAN LAARMANS
Vlaams acteur Guido Lauwaert (1945) publiceert memoires onder de nogal brave
titel Alvorens alles vervaagt. Het
boek verhaalt van een Mechelenaar van twaalf ambachten en dertien ongelukken,
ook in de huwelijkssfeer. Weggestuurd van school, leerling-kapper, leerling-drukker,
diensttijd bij de marine, daarna bij autobedrijf Triumph en altijd gauw verveeld: ‘Tot mijn
veertigste werd ik onrustig als ik iets bereikt had waar ik mijn zinnen op had
gezet.’ Lauwaert probeert het nog als vertegenwoordiger voor Olivetti en
productiemedewerker bij Standaard Uitgeverij, een puur Vlaams bedrijf waar
volgens hem, net als bij de KBC en Agfa-Gevaert, opvallend veel
oud-collaborateurs uit de Tweede Wereldoorlog emplooi vonden. Uit Mechelen,
‘toen en nu nog de meest vervelende stad van het Vlaamse gewest’, vertrekt Lauwaert
naar Antwerpen. Een zwerversbestaan in de kunsten begint: ‘Stelen als de raven,
een zwarthandel opzetten, wie je bedroog laten bloeden door hem op te lichten
of af te persen.’ De Vlaamse samenleving stelt hij voor als een aansmeer- en
afpersgebeuren volgens een script van Laarmans. Als organisator van kleinkunstfestival
KAZUNO strikt Lauwaert zanger Donovan. Ook regelt hij een optreden van de legendarische
popgroep The Soft Machine en richt Shaffy Theater Antwerpen op. Uiteindelijk
belandt hij letterlijk op straat: ‘Ik heb op straat geleerd wat ik op school
heb gemist.’
Copywriter en dichter Nic van Bruggen brengt Lauwaert op het
spoor van de poëzie. Hij zet Nacht van de Poëzie op waarvan de eerste editie in
1973 plaatsvindt in Brussel. Later is het concept naar Utrecht geëxporteerd. In
1974 organiseert Lauwaert in Brussel het, naar later bleek, laatste optreden
van Wim Sonneveld. Zijn roeping vindt Lauwaert met monologen op toneel. Die moesten
‘een sterke link hebben met mijn gedrag, karakter en parcours.’ En zo ontstond
zijn monoloog Lijmen, naar Elsschots
roman, ‘omdat ik een gehaaide lijmer was van sponsors voor mijn literaire
initiatieven.’ Lijmen speelt hij zeshonderd
keer. Hierna brengt hij Reis naar het
einde van de nacht naar Céline op de planken. Financieel gaat het Lauwaert ineens
zo goed dat hij in Gent een artiestenhotel opzet, waar hij huiskamervoorstellingen
organiseert: weer een soort innovatie. Zo blijkt hij ook initiatiefnemer van de
Gentse Poëziewinkel.
Jaartallen staan mondjesmaat in dit boek dat zich moeilijk
chronologisch laat lezen. Het draait om het vangen van de tijdgeest en rake typeringen.
Over het optreden van prominenten op de vierde Nacht van de Poëzie in 1984
schrijft Lauwaert, te beginnen met Mulisch: ‘hij behandelde de toeschouwers als
een stel dommeriken, wat hen helemaal niet beviel, maar toch hielden ze zich
kalm, op wat gemor na. Remco [Campert] pakte het publiek in met een zachtheid
waar vrouwen van smelten en hem meteen willen knuffelen. Claus kreeg het
publiek muisstil door een meesterlijke voordracht en het talent zichzelf een
adellijke allure te geven en tegelijk ondeugend te zijn.’ Het resultaat is een
aanstekelijk verhaal van een vrijbuiter en trendsetter die de Vlaamse literatuur-
en toneelscène onmiskenbaar heeft gekleurd en zichzelf en de sfeer van Lijmen trouw bleef: ‘Aan Willem Elsschot
heb ik flink wat geld verdiend.’ Overigens blijkt Guido Lauwaert ook nog altijd
een goed journalist, getuige het recente verslag op zijn blog
(parterregl.blogspot.com) van de verhuizing van het bureau van Elsschot van
Antwerpen naar de bibliotheek van een Amsterdamse verzamelaar.
Guido Lauwaert, Alvorens alles
vervaagt. Memoires. Antwerpen: Houtekiet, 2018. 397 pp. € 22,99 (info@houtekiet.be)
| Eerder gepubliceerd in de rubriek 'Schoon & haaks' in De Parelduiker 24 (2019), nr. 2, pp. 70-71.