AFORISMEN VAN MAX DE JONG
Max de Jong (1917-1951) is van
oudsher een kampioen van het marginale circuit. Hij debuteerde als dichter in 1944
met een clandestiene privédruk door Huib van Krimpen. Vanaf de jaren tachtig drukten
talloze marginale uitgevers zijn werk. Na een hardnekkige blokkade van rechthebbenden
en een pirateneditie verscheen in 2016 een integrale uitgave van De Jongs Dagboek
dat al decennia een mythische status had. Het blijft een unicum voor een
Nederlands auteur dat zijn reputatie vooral berust op een nagelaten egodocument:
een met klinische objectiviteit en monotonie volgehouden verslag van zijn
laatste levensjaren die hij als eeuwige student sleet op een gehorige Amsterdamse
huurkamer en het libertijnse eethuis De Biekorf. Het zelfvernietigende dagboek is
een extreem hoogtepunt uit onze literatuur van ‘vrijgezellen op kamers’. Velen
maakten ooit kennis met De Jong via het motto van W.F. Hermans’ Mandarijnen
op zwavelzuur: ‘De berg boeken sinds Gutenberg is dermate aangegroeid dat
men feitelijk moreel verplicht is als men haar met één vermeerdert, dan ook op
zijn minst een heel genre uit te roeien.’ Misschien lukte De Jong zoiets postuum
met zijn dagboek, al verwachtte hij bij leven juist een doorbraak met aforismen.
Een uitgever vond hij er niet voor.
Het Hermans-motto staat in Aforismen,
een door Bob Polak uit tijdschriften en roofdrukken samengesteld deeltje in de Saldencahiers
van de Statenhofpers waarin zojuist ook Jeugd, nagelaten autobiografisch
proza van F.C. Terborgh verscheen. De inleiding van Hans van Straten
(1923-2004) noemt De Jong ‘een van de wonderlijkste mensen die in de jaren na
de bevrijding in Amsterdam rondliepen’. Als ik het goed begrijp, staat er geen
ongepubliceerd materiaal in Aforismen. Het is de bedoeling in aforismen met
zo weinig mogelijk woorden zo scherp, maar ook zo algemeen mogelijk voor de dag
te komen. Over de schrijver zelf mogen ze eigenlijk niet gaan. Blijkens zijn
dagboek, een soort catalogus van gênante flaters, is praktische levenswijsheid
niet het eerste wat men van De Jong verwacht. Wellicht wel inzicht achteraf? In
ieder geval lijkt hij, met zijn zure, afgekloven stijl, bij uitstek een man
voor dit moeilijke genre. ‘Zodra iets pijnlijk wordt, raken we in de buurt van
de waarheid’, is een onvervalst aforisme. De titel lijkt evenwel nogal misleidend,
want de meeste uitspraken zijn geen aforismen in eigenlijke zin. ‘Schrijven bestaat
uit het zetten van dingen in de juiste volgorde’, aldus De Jong. Dat zou ook een
aforisme kunnen zijn, maar niet meer met de zin die volgt: ‘Het is allerminst uitgesloten
dat ik bij het aforisme mijn definitieve vorm gevonden heb.’ Het draait hier om
ultrakorte prozastukjes die beter fragmenten of miniaturen kunnen heten. Het
zijn vaak gewoon dagboeknotities, verzuchtingen: ‘Als ik rijk ben, ga ik een
boek schrijven. En ik geef het uit bij Stols.’ Het blijft genadeloze, voor de
lezer van het dagboek herkenbare lectuur waarin het literaire leven als één grote
vergeefsheid overkomt: ‘Het verschil tussen scribenten van mijn leeftijd en die
hele generatie van recensenten die vijf tot tien jaar ouder zijn: zij zijn voor
het aangezicht van de literatuurgeschiedenis al mislukt, wij moeten nog mislukken.’
Niettemin weet Max de Jong ook zeventig jaar na zijn dood nog altijd lezers en
uitgevers te inspireren.
Max de Jong, Aforismen. ‘s-Gravenhage: Statenhofpers, 2021.
48 pp. 100 ex. € 19,50 (www.statenhofpers.nl)
| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 26 (2021), nr. 2, pp. 69-70.