zondag 22 april 2012

Willem Elsschot in Oost-Europa

DINENI KORI. KRAKǍT

De Petersburgse docente neerlandistiek Irina Michajlova, die we uit deze rubriek al kennen als Nijhoff-vertaalster, vertelt in een recent nummer van Neerlandica extra muros over de voorkeuren van haar studenten: ‘De schrijver die het meest wordt bewonderd is Willem Elsschot. Men leest hem met tranen in de ogen. Tegenwoordig vindt hij nog meer bewonderaars dan twintig jaar geleden, want toen kon men in de Sovjet-Unie, waar geen zakenleven bestond, de problemen van Laarmans niet eens begrijpen.’ Let wel: Michajlova heeft het over de populariteit van in het Russisch vertaalde literatuur. En dan is Elsschot met de bundel Villa roz (1972), waarin zijn meeste proza staat, in het Russisch royaal vertegenwoordigd. Maar Laarmans als held voor de Nieuwe Rus? Er zit wat in, want in een permanent op gesjoemel ingestelde samenleving als de Russische moet zijn gedrag wel voorbeeldig overkomen.
     De Russische Elsschot zal met redelijk wat exemplaren in Nederland circuleren, dankzij de stapel die boekhandel Pegasus daarvan indertijd, naar ik vermoed, heeft ingeslagen. De Oekraïense Elsschot uit 1963 is in ieder geval in Nederland afgezet, getuige de opmerkingen van Karel van het Reve over die vertaling in zijn Siberisch dagboek. Beide boeken heb ik overigens zelf nooit gezien. Maar aan de verwerving van drie andere Oost-Europese Elsschots bewaar ik enige herinneringen.
     In het Estisch verscheen Elsschot in 1995 in een populaire serie, waarin ook werk van Iris Murdoch en Gabriel García Márquez uitkwam. Ik zag Liimelevõtmine. Jalg (Lijmen. Het been) niet in de boekhandels van Tallinn, toen ik daar in het najaar van 1998 een ronde maakte. Het gemak waarmee de verkoopsters verklaarden dat het boek uitverkocht was, wekte mijn argwaan. Uitgeverij Varrak moest maar eens bezocht worden. Buiten het centrum kwam ik aan een drukke verkeersader voor een donkeren ijzeren deur die toegang gaf tot een verzamelgebouw van allerlei bedrijven. De uitgeverij – twee kamertjes met een glaswand ertussen, drie man personeel – zat direct om de hoek. Elsschot bleek in de kelder nog voorradig. ‘Waarom dan toch zogenaamd uitverkocht? Dat kan ik u heel moeilijk uitleggen,’ verklaarde de uitgever in hemdsmouwen. ‘Dat komt omdat onze boekhandels te conservatief zijn. Ze bestellen één keer en als het langzaam gaat liever niet meer.’
     De weg naar de Bulgaarse Lijmen en Het been (Dineni kori. Krakǎt) lag niet echt open. Het boek verscheen al in 1984. De uitgeverij bestond niet meer toen ik een hele rij handelaren op het Slavejkovplein in Sofia in de zomer van 1998 naar dat boek vroeg. De meeste zei het niets. Eén handelaar had het misschien thuis. De volgende dag had hij Elsschot warempel bij zich. Het boek kostte een gulden. Ik plaatste een standing order voor de volgende exemplaren die boven water kwamen. Toen ik een jaar later terug was in Sofia, stond hij nog op zijn oude plekje onder de bomen. Hij zei dat hij mijn belangstelling niet was vergeten, maar dat hij het boek – een pocketje dat gemakkelijk uit elkaar valt – gewoon niet meer was tegengekomen. In een Nederlandse bibliotheek is deze Elsschot, die een verzamelaar in ruil voor een diner van me overnam, niet te vinden. De Koninklijke Bibliotheek heeft de titel wel in de catalogus opgenomen (Dineni kori kraket [sic!]), maar bezit er kennelijk geen exemplaar van.
Bulgaarse vertaling van Elsschots
Lijmen en Het been.

     Nog gewilder zal de Tsjechische vertaling van Kaas en Tsjip zijn. Ik kocht een exemplaar in Praag in 1991 voor twee kwartjes in een antiquariaat in de oude stad. De driedelige Tsjechische vertaling van Joyce’s Ulysses die er vlak naast stond, liet ik onberoerd: achteraf bleek deze vertaling uit de jaren dertig ongemeen zeldzaam. Ik was me ook niet bewust van de waarde van de in een rode band gestoken Elsschot, die ik overdroeg aan de collectie van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Deze daad leidde tot onbegrip bij enkele Elsschot-verzamelaars die al decennia naar dit boek op zoek waren. Het bijzondere van dit Praagse boek is natuurlijk het jaar van verschijnen: 1936! Met de Berlijnse vertaling van Tsjip uit hetzelfde jaar behoort Sýr. Vrabeček tot de vroegste Elsschot-vertalingen. De vertaalster, Lída Faltová, heeft later Het vijfde zegel en Woutertje Pieterse in het Tsjechisch vertaald. Zou Elsschot haar een kattebelletje hebben geschreven? Het colofon vermeldt dat het om een geautoriseerde vertaling gaat die uitkwam ‘onder de redactie van Jar. Seifert als 20ste aflevering in de romanreeks Boeken van de Eeuw, uitgegeven door de uitgeverij Julius Albert in Praag XI’. Elsschots redacteur was dus de latere Nobelprijswinnaar Jaroslav Seifert (1901-1986).
     Tijdens dit soort reizen komen vaker vreemde dingen boven water. In hetzelfde Praagse antiquariaat trof ik een Tsjechische vertaling van Amsterdamse schetsen van Justus van Maurik aan, die ontbreekt in de bibliografie van Tsjechische vertalingen uit het Nederlands van Olga Krijtová c.s. (1994). De nieuwe Tsjechische Elsschot-vertaling (1977) staat daar wel in. Van eén ding ben ik na incidentele antiquariaatsbezoeken in het oude Oostblok wel overtuigd: wie een antiquariatentocht onderneemt van Leipzig (DDR!) naar de Oeral, duikt planken neerlandica op waarvan de bibliografen van de Koninklijke Bibliotheek niets weten. Alleen al stapels boeken over Rembrandt. Theun de Vries weet ook heus zelf niet hoe vaak zijn Rembrandt-boek vanuit het Russisch in talen als het Estisch of Oekraïens is vertaald en weer herdrukt.
     Ten slotte nog een noot bij de Russische Elsschot. Onderzoekers van Elsschots stijl wijs ik erop dat deze vertaling onderwerp van nogal studie is in het niet erg bekende boek Nederlands voor slavisten. Proeve van contrastieve grammatica (Leiden, 1988) door dr. A.A. Fokker (1911-1990). Ook op zijn vertaalcolleges placht deze markante Leidse docent, die oorspronkelijk specialist op het gebeid van Bahasa Indonesia was, graag voorbeeldzinnen uit Elsschots Villa roz te gebruiken, waarbij hij wel eens verlekkerd uitriep: ‘Dat cynisme van die man!’

Jan Paul Hinrichs

| Eerder verschenen in De Parelduiker 6 (2001), No. 4-5, pp. 173-175.