woensdag 29 mei 2013

Russische poëzie over Venetië

VENETSIJA, EEN RUSSISCH EILAND

Er bestaan talloze bloemlezingen met werk uit het internationale repertoire over Venetië: titels als Venedig poetisch, Venice: a literary guide, Venedig im Gedicht, Venice, a travellers’ companion. Russische schrijvers treft men in dit soort boeken zelden aan. Het Russische materiaal beperkt zich tot wat regels uit een brief van Tsjaikovski, een verdwaalde strofe van Lermontov, een fragment uit de memoires van Herzen, of een gedicht van Brodski. Veel meer mag men ook niet verwachten, want maar weinig Russische teksten over Venetië zijn in vertaling beschikbaar.
     Niettemin is in het Russisch heel veel over Venetië geschreven. Uitgeplozen en netjes op een rijtje gezet is al dit materiaal niet: het boek Venice in Russian literature, Roesskaja Venetsija of Venedig im Erlebnis russischer Dichter moet nog geschreven worden. Wat op het eerste gezicht een specialistisch onderwerp lijkt, kan al snel uitdijen tot een schier eindeloze speurtocht door de Russische literatuur. Ruim honderd Russische schrijvers, onder wie vrijwel alle klassieken, blijken een bijdrage aan de Venetiaanse traditie te hebben geleverd. Beter dan de vraag welke Rus over Venetië heeft geschreven is de vraag welke er niet over heeft geschreven.

De oudste Russische tekst over Venetië die me bekend is, dateert uit de vijftiende eeuw. De auteur is een anoniem lid van een kerkelijke delegatie uit het Russische prinsdom Soezdal die aanwezig was op het concilie van Florence. Eerder waren er geen Russen op officiële missie in het Westen geweest. De anonymus doet heel feitelijk verslag over de reis in de jaren 1437-1440, ook over het verblijf in Venetië: ‘De stad is gelegen in de zee, en wegen ernaartoe over het droge zijn er niet; zij bevindt zich op dertig mijl afstand van de kust. Door de stad varen schepen en galeien, en in plaats van straten zijn daar kanalen, waardoor barken varen. Maar de stad is heel groot, en heeft opmerkelijke huizen, waarvan enkele zelfs met goud zijn versierd. En het is er vol met allerhande waren, omdat er schepen uit verschillende landen komen: uit Jerusalem en uit Constantinopel, uit Azov en uit het Turkse land, en uit het Saraceense land en uit het Duitse land…’
     De reizen van Russen naar het Westen blijven voorlopig in de religieuze of diplomatieke sfeer. Rond 1700 stuurde Peter de Grote vertrouwelingen naar Europa die zich mochten ‘ontwikkelen’. Uit hun midden komen wat persoonlijke reisverslagen, maar het duurt tot 1785 eer een enigermate bekende schrijver zich over Venetië uitlaat. Dan schrijft Denis Fonvizin (1745-1792), een van de eerste Russen die je met goed fatsoen een schrijver kunt noemen, een brief naar huis die meteen tot de interessantste Russische Venetië-literatuur behoort.
     Fonvizin bekent, in de nadagen van de Venetiaanse republiek, dat de stad hem op het eerste gezicht zeer verwonderde, ‘maar spoedig kregen wij het gevoel dat je uit vrije wil hier niet kunt wonen. Stel je eens mensen voor die alleen op water wonen en bewegen, voor wie alle schoonheid van de natuur geheel verloren is gegaan en die om twee stappen te doen moeten overvaren. Bovendien is de stad zelf mateloos droefgeestig. De gebouwen zijn oud en donker; de vele duizenden gondels zijn zwart geschilderd want andere verf is verboden. Op rondvaart door Venetië dringt het idee van een begrafenis zich op, vooral omdat deze gondels op doodkisten lijken en de Italianen er liggend in varen. De hitte, verenigd met de vreselijke stank uit de kanalen, is zo ondraaglijk dat wij hier niet langer dan nog twee dagen zullen blijven.’
     Fonvizin wist niet dat de Venetiaanse republiek spoedig zou vallen, dat Byron in Childe Harold’s Pilgrimage zijn weeklacht ‘I stood in Venice, on the Bridge of Sighs’ zou aanheffen. Niettemin schildert hij ons Venetië als een stad die ten dode is opgeschreven. Zijn vergelijking van de gondel met een doodkist lijkt weinig origineel. Maar bij wie kan Fonvizin die afgekeken hebben? In ieder geval niet bij Goethe, die zijn Venetiaanse epigrammen met hun gondel-doodkist-metafoor toen nog niet had geschreven. Fonvizins afkeer van Venetië klinkt tamelijk bijzonder in het Russisch, maar is niets bijzonders voor Fonvizin: hij verveelde zich in Europa stierlijk, zich overal ergerend aan zedenbederf en afzetterij.
     Het duurde even, tot na de Napoleontische oorlogen, voor Venetië een blijvende rol ging spelen in de Russische literatuur. Maar vanaf dat moment is de stad niet meer uit het Russische gezichtsveld weggeweest, zoals heel Italië uitgroeide tot een Russisch literair thema van de eerste orde. Gestalte kreeg die passie vooral na 1818 toen Vasili Zjoekovski zijn vertaling van Goethes lied van Mignon ‘Kennst du das Land…’ publiceerde onder de merkwaardige titel ‘Mina’. Het inspireerde tal van andere dichters tot vertalingen van dit gedicht én tot ‘oorspronkelijke’ poëzie in dezelfde sfeer die begint met ‘Wie kent een streek’ of ‘Jij kent een streek’. Ook een opera als Tancredi van Rossini, voor het eerst opgevoerd in Petersburg in 1817,  zorgde voor dichterlijke inspiratie in de Italiaanse sfeer. Maar de belangrijkste bron voor de Venetiaanse passie zijn vertalingen uit de westerse talen: bij voorbeeld van E.T.A. Hoffmanns verhaal ‘Doge und Dogeressa’ of van Byron, wiens Venetiaanse regels in Childe Harold’s Pilgrimage diepe indruk maakten.
      Chronologisch gezien behoort Poesjkin met zijn Venetiaanse werk zeker tot de trendsetters. In zijn tijd was Tasso het symbool van Italië: het beloofde land van poëzie, liefde, kunst, schitterende natuur en serenades die door Venetiaanse gondeliers op teksten van Tasso werden gezongen. In Jevgeni Onegin stelt hij in strofe 48 van het eerste hoofdstuk dat er ‘niets boven de octaven, ijl / en liefelijk, in Torquato’s stijl’ gaat. In de daarop volgende strofe zet Poesjkin de toon voor de hele Russische Venetië-Dichtung:

O blauwe Adria! ‘k Verlang naar
uw golven! Brenta! ‘k Hunker naar
uw zuiver lied, uw toverzang – maar
eens zál ‘k uw stemmen horen, daar
in ’t sanctum van Apollo’s zonen!
Door Albions lier zijn die regionen
mij, evenals hun stem, verwant.
Eéns, in dat gouden dichterland,
zal ‘k zwelgen – met een Venetiaanse
op gondelvaart, stil of bespraakt –
in nacht en weelde; ja, dan maakt
Petrarca’s taal de mijne gaande,
dan brengt ’t geheim mij eens te meer
tot liefde, ja dan zing ik weer (vert. W. Jonker).

Nabokov, in het even erudiete als provocerende commentaar bij zijn Engelse prozavertaling van Jevgeni Onegin, schrijft dat ‘het jammer is dat Poesjkin zoveel talent, verbaal vernuft, en lyrische kracht aanwendde om in het Russisch een thema te vertolken dat reeds dood was gezongen in Engeland en Frankrijk.’ Niettemin zijn Poesjkins Venetiaanse regels voor de Russische literatuur heel typerend, omdat hij ze schreef als banneling in Odessa. Verbanning en de onmogelijkheid vrij te reizen zijn het uitgangspunt van talloze Russische Venetië-gedichten na Poesjkin.
     Poesjkin heeft nooit toestemming gekregen Italië of enig ander buitenland te bezoeken. Gelukkiger was zijn vriend Pjor Vjazemski (1792-1878), die kwantitatief gezien de kampioen van de Russische Venetië-dichters werd, met ruim veertig stuks op zijn naam. In deze gedichten zien we hem ijverig aan het werk als ‘dichter-fotograaf’ die de uiterlijkheden van de lagunestad nauwkeurig in beeld brengt. Op de tweede plaats komt Michail Koezmin (1875-1936), met ruim twintig stuks. Venetië vormt hier vooral het decor voor sensuele herinneringen. Intussen was het Venetiaanse thema sinds Poesjkin op tal van wijzen in Russische gedichten, romans en brieven opgedoken.
     Uit de Venetiaanse grabbelton kan men gemakkelijk citeren: Dostojevski die in 1869 vier dagen in Venetië vrijwel uitsluitend op de Piazza doorbrengt en in een brief als belangrijkste mededeling heeft dat zijn vrouw in de San Marco-kathedraal haar mooie Zwitserse waaier is kwijtgeraakt, waaraan hij klagerig toevoegt: ‘ze heeft al zo weinig waardevolle dingen!’; Tolstoj in een brief uit 1876 die constateert dat iedereen Venetië, Rome en Napels zo hoogstaand vindt, maar dat het ‘voor mij zo’n banaliteit is dat ik misselijk word als ik eraan denk’. Tolstoj wenste nog liever in Mamadysj te wonen dan daar, waarbij Mamadysj, een districtsstadje in het gouvernement Kazan, het prototype is van een doodse, afgelegen plaats.
     Toergenjev heeft geen brieven over Venetië geschreven maar verwerkte zijn eigen Venetiaanse reisindrukken in de slothoofdstukken van de roman Aan de vooravond (1860). Helena Stachova, zo’n klassieke ‘sterke vrouw’, heeft Rusland verlaten met de Bulgaar Insarov die wil vechten voor de bevrijding van zijn land. In Venetië wachten ze op een schipper die hen verder zal brengen. De beschrijvingen die Toergenjev hier aan Venetië wijdt, behoren tot de meest transparante en lieflijke die over de stad zijn geschreven. Het is mij een raadsel waarom in de uitgebreide internationale literatuur over Venetië dit toch ruim in vertaling beschikbare boek geen rol speelt. Immers, Insarovs ‘Tod in Venedig’ loopt ruim voor op het in zwang komen van dit motief in de westerse literatuur van het fin de siècle.  In tegenstelling tot nogal wat decadenten en symbolisten schildert Toergenjev Venetië expliciet af als een stad voor mensen in de kracht van hun leven: ‘Iemand die oud en door het leven gebroken is heeft er niets aan Venetië te bezoeken’. Niettemin laat hij dáár de moedige Insarov sterven. Hij sterft, kort nadat hij een opvoering van La Traviata heeft bijgewoond, een ware operadood: de laatste adem heeft hij nog niet uitgeblazen of daar komt de lang verwachte schipper de hotelkamer binnen. De ongelukkige Helena vertrekt met zijn doodkist richting de Dalmatische kust, waarna er niets meer van haar wordt vernomen. Renditsj, de schipper, blijkt de veerman aan de Styx te zijn geweest. De schoonheid van natuur en architectuur contrasteert, zoals wel vaker bij Toergenjev, met de tragische loop van een mensenleven.
     Heel opgewonden Venetiaanse brieven schrijft in 1891 Tsjechov aan zijn familie: ‘Voor een Rus, arm en slaafs als hij is, is het niet moeilijk om gek te worden in deze wereld van schoonheid, rijkdom en vrijheid. Je zou hier voor altijd willen blijven, en als je in een kerk bent en naar het orgel luistert wil je wel katholiek worden’. Twee dagen later meldt hij: ‘Het regent pijpenstelen. Venezia la bella is niet bella meer. Van het water waaiert een mistroostige verveling, zodat je zo snel mogelijk wil vluchten naar waar de zon schijnt.’ Tsjechov laat zich wel heel gauw ontmoedigen. Hij herinnert ons eraan dat veel van wat over Venetië is geschreven, stamt van buitenlanders die er maar een paar dagen waren, en doordat ze steeds goed weer hadden niet in de gelegenheid waren om zich onaardig over de stad uit te laten.

De Russische passie voor Venetië blijkt het sterkst in de poëzie. Er is haast geen klassieke Russische dichter die geen gedicht over Venetië heeft geschreven. Het verwondert niet dat de dichters van het tweede en derde echelon hen graag naar Venetië volgden. Hier is geen sprake van literaire anekdotiek meer, zoals die zo vaak al te gemakkelijk over Venetië ontstaat, maar van een ware traditie die uiteindelijk meer zegt over de Russische literatuur en geschiedenis dan over Venetië zelf.
     In de negentiende eeuw zijn Russische gedichten over Venetië vooral romantisch: Venetië als plaats van ongekende schoonheid, als onbereikbaar ideaal, als ondergegaan rijk van de vrijheid. Het beste gedicht uit deze eeuw is voor mij Aleksej Apoechtins poëtische novelle ‘Venetië’  (1874), die nog op muziek is gezet door Tsaikovski. De rondleiding die de dichter krijgt van twee oude aristocrates in een paleis sluit aan bij het sinds Byron en Von Platen florerende motief van ‘de vergane Venetiaanse grootsheid’, hier toegespitst op het verval van een familie dat aan de hand van een gang langs portretten wordt geschetst.  Apoechtin schildert Venetië in tegenstelling tot Toergenjev niet af als een stad voor de beleving van liefde en vreugde maar van melancholieke herinneringen en doodsverlangen: ‘Gij zijt een graf, vol stilte, afgestorven…’ De levensdrift die tijdens een gondeltocht nog even opkomt, wordt gauw gesmoord: ‘Ach, kon ik het verleden maar vergeten, / Hoe gaarne had ik met een geestverwant / Over de volheid van mijn hart gesproken… / Helaas, de stilte werd door niets verbroken…’
     Hoeveel lokaal coloriet Apoechtin ook in zijn gedicht stopt, Venetië is bij hem meer decor voor de beleving van zijn persoonlijke melancholie en herinneringen dan een poëtisch onderwerp op zich. In zekere zin loopt Apoechtin vooruit op een bij de Europese symbolisten in zwang geraakte traditie, waarin Venetië geen concrete stad meer is maar de personificatie van eigen gevoelens. Bij Alexander Blok (1909), bij voorbeeld, gaat de personificatie met Venetië zo ver dat hij de stad met een vrouw vergelijkt met wie de protagonist uit zeilen gaat: ‘Met haar zocht ik de verte, / Vergat ik al mijn naasten…’ Blok is niet geïnteresseerd in de objectieve werkelijkheid van de stad maar in de spiegel van zijn eigen lot.
     In die eerste jaren van deze eeuw zijn meer voortreffelijke Russische gedichten over Venetië geschreven, zoals die van Ivan Boenin (1913) en Vladislav Chodasevitsj (1918), die beide net als bij Apoechtin een verhalend element hebben. Een lyrisch hoogtepunt uit die tijd is ‘Lagune’  van Vjatsjeslav Ivanov. De koning der Russische symbolisten schildert indringend de atmosfeer van een onbeweeglijke lagune en haar eilanden, vol dreiging en geheimzinnigheid, met een uitzicht op het verre Venetië. Het knappe van dit gedicht is dat helemaal geen beroep is gedaan op ‘decorstukken’: geen Piazza, geen Dogen, geen gondels. Het is een abstract landschapsbeeld, met de vaagheid van de melkwitte horizon en de mistige stad in de verte als op de Venetiaanse schilderijen van Turner.

Na de Oktoberrevolutie bleef Venetië voor de dichters der emigratie een stad die net zoals voor de revolutie vrij toegankelijk was. Een van de beste Russische Venetië-gedichten uit de emigratie is van Georgi Ivanov. In Europese nacht (Maastricht, 2de druk, 1984) vertaalde ik het aldus:

Voor het slachthuis, dwars door stalen nevel heen,
kroop licht knarsend een hijskraan voort,
en de ijzige schub van het kanaal
deed vaag aan Venetië denken…

En de hemel stond zo in vuur en rozen
dat het hart begon te kloppen…
alsof alles wat mij was beloofd
nu verwerkelijkt moest worden.

Georgi Ivanov leefde na de revolutie in Parijs. Of zijn desolate stadsbeeld op Parijs slaat, doet er niet toe. Venetië is hier, zonder enige opsmuk, een stad zoals die wel vaker in de Russische poëzie voorkomt: als het verre ideaal. Maar wat bij Poesjkin nog oprechte hunkering leek, is in de ijzige ‘Europese nacht’  van Ivanov nog maar de gespeelde illusie van een cynicus die wel beter weet.
     Voor veel dichters binnen de Sovjet-Unie bleef Venetië letterlijk en figuurlijk ontoegankelijk. Zeer goed zich bewust van de poëtische traditie is de veelschrijver Alexander Koesjner, een in de Sovjet-Unie de laatste tijd sterk op de voorgrond tredend dichter. Wellicht aangestoken door zijn Leningradse stadgenoot Brodski die in de verbanning Venetië veelvuldig bezong, zoekt hij aansluiting bij de bij Poesjkin begonnen traditie om over ‘La Serenissima’ te dichten zonder er te zijn geweest.    In het gedicht ‘Wandeling’ (1978) noemt hij Petersburg het ‘tweede Venetië’ en merkt op, staand aan de Neva: ‘Het is goed bij de rivier. / Zij die in Venetië waren, werden armer door dat schouwspel, / het wonder, de illusie’. Of te wel: door er niet heen te gaan is het beeld van de stad het meest waardevol!
     Het plaatsen van Venetiaanse beelden in een Petersburgse omgeving is niet zo verwonderlijk: beide steden zijn op een moeras gebouwd, door  water omgeven, en van vitale historische en culturele betekenis. Bovendien zijn in Petersburg veel gebouwen door Italiaanse architecten ontworpen, zodat de stad al heel gauw een spiegel lijkt van Venetië. In haar herinneringen aan Blok verwoordt de toneelspeelster Valentina Verigina dit gevoel expliciet: ‘We liepen door de spookachtige stad, over kanalen, over de fantastische bruggen van het Noordelijke Venetië en echt, we leken zelf spoken, leken op de Venetiaanse bautta’s van het verleden.’
     De Venetiaanse passie is zo sterk en ruim verbreid in Rusland dat je bij sommige dichters aanvoelt dat ze iets over Venetië geschreven moeten hebben. Zo’n gevoel had ik bij het openslaan van een dichtbundel van de Blok-Forscher Vladimir Orlov. Ik vond inderdaad twee Venetiaanse gedichten, niet met motto’s uit Blok maar uit de Venetiaanse gedichten van Boenin en Fet. Orlov is vervuld van de romantische negentiende-eeuwse vreugde over de schoonheid van de stad en legt ook weer de verbinding met Petersburg, waarbij hij niet nalaat een zwart-wit contrast te schilderen: ‘Het is al tijd, reeds lang tijd om terug te gaan - / uit het sprookje Venetië / naar het onder het water van de Lethe ingeslapen / venijnig zwijgende Leningrad.’
     Orlovs gedicht staat aan het einde van een in de jaren vijftig begonnen traditie van sovjetauteurs die toestemming kregen voor een buitenlands reisje en het thuisfront dan op Venetië trakteerden. Voorspelbaar zijn ook de Venetiaanse gedichten van sovjetcoryfeeën als Jevgeni Dolmatovski, Michail Doedin en Robert Rozjdestvenski. Ik kan me niet voorstellen dat er niet eveneens iets bij de reizende bard Jevgeni Jevtoesjenko te vinden is.
     De laatste tijd merk je steeds meer dat de Venetiaanse poëtische traditie zelf tot uitgangspunt van een gedicht wordt. Die geeft een soort surrogaat voor de visuele werkelijkeheid van Venetië die in de ogen van veel dichters ál te vaak is bezongen. Kiril Pomerantsev (1962) verwijst naar Georgi Ivanov; Alexander Koesjner (1969) naar Blok, Tjoettsjev, Henry James en Thomas Mann; Vladimir Orlov (1976), zoals gezegd, naar Boenin en Fet; Vadim Perelmoeter (1985) naar Vjazemski; Valeri Perelesjin (1987) naar Koezmin en Boenin; Lev Losev (1987) zoekt het heel internationaal en dicht over Mahler, Thomas Mann en Visconti.
     Uit directe beleving zijn uit deze eeuw vooral de gedichten van de Nobelprijswinnaars Boenin en Brodski interessant. Boenin, vaak onderschat als dichter, neemt in zijn gedicht ‘Venetië’ schijnbaar achteloos wat indrukken op van een bezoek aan Venetië in 1913, doorspekt met herinneringen aan een bezoek van acht jaar daarvoor. ‘Onvermijdelijk’ treedt Desdemona uit Othello op, en is er de vergelijking van de gondel met een katafalk, de zoveelste variatie op een thema dat in het Russisch door Fonvizin is geïntroduceerd. Boenin laat zich weliswaar betoveren, maar heeft ook oog voor het vuil in de straten, voor dronkaards en hoeren, en laat door het station, kranten en de expresboot op te voeren zien dat we niet meer ten tijde van Desdemona leven. Wat coloriet aan ‘beelden uit de werkelijkheid’  betreft is dit gedicht een van de fraaiste over Venetië in het Russisch.
     Wie daarna Brodski’s ‘Venetiaanse strofen’ leest, vindt ook daar weer verwijzingen naar het Venetiaanse ‘repertoire’, ook van buiten de literatuur: naar Eleonora Duse, de in het fin de siècle in Rusland zeer populaire actrice die lang in Venetië woonde en daar vriendschap sloot met Gabriele d’Annunzio, en de balletmeester Djagilev die op het dodeneiland San Michele begraven ligt. ‘’s Nachts halen we hier het maximum / uit een gesprek met onze eigen echo’ lezen we in Brodski’s derde strofe. Het zou het motto kunnen zijn voor een hele anthologie van Russische Venetië-gedichten. Immers, nergens in Europa kon de Rus zo verbaasd zijn en buiten zichzelf treden als daar, nergens was het contrast met zijn eigen land zo frappant, en werd hij duidelijker met zijn eigen anders zijn geconfronteerd.

Venetië is onbetwist de belangrijkste Italiaanse stad voor de Russen. Rome heeft in Rusland een minder grote uitstraling gehad dan in het Westen, omdat zowel de associatie met het katholicisme als met de klassieke oudheid er veel minder betekende. Daar komt bij dat Venetië voor Russen die op reis waren vaak de eerste Italiaanse stad was die ze zagen: wie per trein uit Rusland reisde kwam Italië via Wenen binnen, en dan lag een bezoek aan Venetië voor de hand. Em waarom zou een dichter aan een dergelijke entree voorbijgaan?
     ‘Venezia la bella’ en ‘La bella Italia’ zijn een uitvinding van het Noorden, niet alleen van de Russen, ook van Engelsen en Duitsers. Hoe sterk thematiseerden Duitse romantici als Hoffmann en Eichendorff het verlangen naar Italië niet – zonder ooit zelf Italiaanse grond te betreden! Venetië is voor Russen veel onbereikbaarder, psychologisch veel verder weg dan voor, bij voorbeeld, Nederlanders die met Indië, Decima en de West in hun achterhoofd toch al heel wat exotisch gewend zijn. Tegenover een hele canon van Russische Venetië-gedichten vinden we voor zover ik weet niets Venetiaans bij Bloem, Nijhoff, Gerhardt, Leopold, Slauerhoff, Achterberg en vele andere vaderlandse coryfeeën.
     Het Russische Venetië verwijst vaak naar iets heel simpels: dat het in Rusland koud, donker en onvrij is, dat het land zo ‘afgesloten’ ligt. ‘Venetsija’ is niet alleen de Russische vertaling van een Italiaans geografisch gegeven maar ook een Russisch eiland van de ziel: een eiland om naar te vluchten uit de grauwe koude werkelijkheid van de Russische dictatuur. ‘Te weinig zon – dat is de verklaring van de Russische geschiedenis’, schreef Vasili Rozanov. Het is ook een sleutel tot het Russische Venetië.
     Naast meesterwerken als Von Platens Sonette aus Venedig, Thomas Manns Der Tod in Venedig, Prousts Venetiaanse fragmenten in de Recherche, Il fuoco van D’Annunzio verbleekt veel Russische literatuur over Venetië. Het Venetiaanse thema beidt aan een schrijver weinig ruimte, zo verstikkend sterk, zo belastend is de literaire traditie waarmee hij wordt geconfronteerd. Wie het schier onafzienbare Russische materiaal bij elkaar ziet, bemerkt hoe moeilijk het is iets over Venetië te schrijven dat echt goed is. Veel gedichten over Venetië zijn binnen het oeuvre van Russische dichters gelegenheidspoëzie. Niettemin is de Russische bijdrage aan de Europese traditie verrassend, omdat bijkans de hele literatuur eraan mee deed.
     Er is niet één literair Venetië, er zijn, om Paul Morand te citeren, een heleboel Venetiës. Buitenlanders zien Venetië heel anders dan Italianen, die veel minder oog voor het buitenissige van de stad hebben, en alleen al doordat ze de taal spreken een werkelijkheid zien die veel buitenlanders verborgen blijft. Hoe zal een inwoner van Istanbul of Bagdad naar Venetië lijken? Als naar een lachwekkend nagemaakte Oriënt?
     Vreemd is niet Venetië, als gast ben je er het vreemde element. Dat is wat ook de Russen bewijzen.

Jan Paul Hinrichs

| Eerder gepubliceerd in De Tweede Ronde 12 (1991), nr. 3, pp. 38-47.

Klik op het label hieronder voor een overzicht van andere berichten over Venetië op deze blog.