donderdag 30 mei 2013

Van August von Platen naar Luchino Visconti

OVER AUGUST VON PLATEN

[…] Na Luchino Visconti’s film Death in Venice (1971) zullen velen niet meer het melancholieke en tedere Adagietto uit Mahlers Vijfde Symfonie kunnen horen zonder zich daarbij filmbeelden te herinneren van donkere, nevelige wateren waarover het stoomschip met Von Aschenbach aan boord Venetië nadert; of beelden van het labyrint aan steegjes waardoor de dodelijk verliefde held de jonge Tadzio volgt. Door deze film, die klassiek is geworden door de geniale wijze waarop beeld en geluid met elkaar zijn verweven, is de mening dat de componist Gustav Mahler voor de componist Gustav von Aschenbach in Thomas Manns novelle Der Tod in Venedig model heeft gestaan zeer hardnekkig geworden.
     Een belangrijke bijdrage aan de uiterlijke trekken van Von Aschenbach heeft Mahler, die op sterven lag toen Thomas Mann zijn novelle in 1911 schreef, onmiskenbaar geleverd. Maar het verhaal is ook autobiografisch getint, tot en met de oude gek aan boord van het schip, de geschiedenis met de koffer en de cholera toe. Voor Tadzio heeft werkelijk een Poolse jongen model gestaan, die Thomas Mann weliswaar niet tot in de stad is gevolgd maar die hem wel zeer heeft gefascineerd. Dat kan men nalezen in de memoires van Katia Mann, waarin ook het curieuze detail wordt vermeld dat haar dochter Erika van een oude Poolse graaf een brief ontving waarin deze stelde zichzelf en zijn hele familie zeer precies beschreven in de novelle herkend te hebben.
     Niet alleen autobiografische achtergronden zijn in Der Tod in Venedig verwerkt, ook literair-historische parallellen liggen er duidelijk in besloten: met name het leven en werk van August von Platen hebben Thomas Mann geïnspireerd. Hij lijkt reeds in de naam van zijn held een sleutel te hebben verborgen. De voornaam Gustav moge van Mahler afkomstig zijn, de achternaam Von Aschenbach  lijkt op Von Platen te duiden, die geboren is in Ansbach.
     Von Platen en Von Aschenbach hebben van alles gemeen: beiden stammen uit een verarmde beambtenaristocratie, dragen een gouden bril, verblijven in Italië vanuit een soort ‘escapisme’, dreigen ziek te worden door de cholera, jagen dezelfde visioenen van het goddelijk-schone na, hebben homo-erotische neigingen, moeten het als kunstenaars meer van een enorme zelfdiscipline en hardnekkigheid dan van inspiratie hebben, lijden op het einde van hun leven aan artistieke onvruchtbaarheid. Beiden hebben Venetië over de zee bereikt; de beschrijving van Von Aschenbachs aankomst doet denken aan het sonnet ‘Mein Auge liess das hohe Meer zurücke’ waarin Von Platen Venetië van zee uit beschrijft. Zoals Von Aschenbachs liefde voor de jonge Tadzio onbeantwoord bleef, kwam ook Von Platen, de ridder van de ingebeelde liefde, in Venetië niet nader tot de door hem aanbeden nobile  uit het geslacht Priuli. De diepste overeenkomst zit evenwel in het doodsdronken estheticisme van Von Platen en Von Aschenbach, waarvoor de coulissen van Venetië, de stad van de schijn, symbool zijn. In zekere zin is Der Tod in Venedig een parafrase in novellevorm van het gedicht ‘Tristan’, wel het bekendste werk van Von Platen, dat door Victor van Vriesland aldus in het Nederlands is vertaald:

Wie de schoonheid zag met eigen ogen
Is reeds aan de dood ten prooi gegeven,
Deugt voor niets meer in het aards vermogen,
En toch zal hij voor de dood nog beven,
Wie de schoonheid zag met eigen ogen.

Eeuwig zijn voor hem der liefde smarten,
Want een dwaas slechts kan op aard’ verlangen
Te voldoen aan deze drang des harten:
Wie eens door het schone werd gevangen,
Eeuwig zijn voor hem der liefde smarten.

Ach, hij wil wel als een bron verzanden,
Had met de adem gif graag ingezogen,
Wil op bloemgeur bij de dood belanden.
Wie de schoonheid zag met eigen ogen,
Ach, hij wil wel als een bron verzanden.

Von Aschenbach, in Thomas Manns novelle, probeert het tijdstip van zijn vertrek voor zich uit te schuiven. Ook Von Platen bleef in Venetië langer dan hij van plan was. De Venetiaanse omgeving overweldigde hem zo dat hij zichzelf en zijn verleden dat hij steeds als een zware last met zich meedroeg als het ware vergat. Hier en in deze voor hem zonderling gelukkige toestand vond hij onvermoed de inspiratie voor zijn sprankelende Venetiaanse sonnetten die zich met de beste werken uit de wereldliteratuur kunnen meten.
     Von Aschenbach bleef in Venetië, ook toen de cholera daar was uitgebroken, at zelfs van aardbeien waarvan hij moest weten dat ze hem konden infecteren. Von Platen ging op de vlucht voor de cholera. Begin september bevond hij zich in Napels waar hij aanvankelijk van plan was de winter door te brengen. Het opduiken van de cholera in Toscane, Genua en Livorno maakte hem onzeker. Zoals Von Aschenbach in een Venetiaans reisbureau door een Engelsman over de cholera werd ingelicht, maar de raad om ogenblikkelijk te vertrekken niet opvolgde, had Von Platen in een Napolitaans eethuis een gesprek met een Fransman die zelf een cholerabesmetting overleefd had maar – en daar was de dichter niet minder bang voor dan voor de dood – zijn oude frisheid van geest had verloren. […]

 Jan Paul Hinrichs

| Fragment uit ‘Over August von Platen’, eerder verschenen als nawoord in: August von Platen, Memorandum van mijn leven. Uit de dagboeken, vert. C.R. Vink; keuze en nawoord Jan Paul Hinrichs (Leiden: Plantage-Gerards & Schreurs, 1990), pp. 229-257 [fragment op pp. 250-253].

Klik op het label hieronder voor een overzicht van andere berichten over Venetië op deze blog.