LEO VAN BREEN IN TAORMINA
De Zeeuwse dichter, journalist, kunsthandelaar en levenskunstenaar Leo van
Breen (1906-1988) komen we vooral nog tegen via J. van Oudshoorn (1876-1951). Hij was initiatiefnemer van de
verzamelbundel van Van Oudshoorn Doolhof der zinnen die in 1950 bij
Van Oorschot verscheen. Ook zat de nimmer stilzittende Van Breen achter de bizarre
verjaardagspartij die kort voor Van Oudshoorns dood in zijn huis op het Haagse Van
Imhoffplein 17 plaatsvond. In Dagboek
1934-1943 (Statenhofpers 2017, p. 87) doet Van Oudshoorn cynisch verslag
van een avondlijk bezoek bij Van Breen aan het Haagse Oranjeplein in 1939:
‘Gedaas (v Br. wilde v Oudshoorn leeren kennen’).’ Stukken die Van Breen in
1942 en 1951 in De Prins en de Haagse Post publiceerde, behoren nog
altijd tot het beste wat over Van Oudshoorn is geschreven. Lo van Driel
publiceerde in De Parelduiker (2007,
nr. 5) een levendig portret van Van Breen die sinds 1972 met zijn levenspartner
Jos Krop (‘halfzacht’ volgens Van Oudshoorn) op Sicilië leefde. Succes hadden
Van Breen en Krop met een Delftse kunsthandel met filiaal in La Spezia. Bij de
handige heren valt een Elsschot-achtige colportagesfeer op. Behalve in kunst scharrelden
ze met tijdschriftuitgaven als De Prinsestad,
blad van het oud-verzet, en Burgerrecht,
‘Orgaan van het Comité Burgerrecht ter Bestrijding van Overmatige
Overheidsdwang’. Nu heeft Van Driel in
De som van niemendallen een keuze uit
Van Breens al decennia niet meer herdrukte poëzie ondergebracht bij
fake-uitgeverij Erven Eikenhout in Sint Kruis. De oplage bedraagt twintig
exemplaren. Wat opvalt is de cynische toon in de latere, ongepubliceerde
poëzie, die wijst naar een levenshouding waarin continu rigoureus met iets werd
gebroken: ‘Er is geen uitweg, dan het radicale / afrekenen met wat ons dierbaar
was.’ Dat lijkt een variant op ‘Yet each man kills the thing he loves’ uit Oscar
Wilde’s The Ballad of Reading Goal,
door Van Breen in vertaling nog eens gepubliceerd in Opwaartsche wegen, een protestants blad waarin hij rond 1930 ook
tamelijk brave eigen verzen plaatste. Onder alle turbulentie braken Van Breen
en Krop niet met elkaar: ze liggen na een levenslange vriendschap samen in een
graf in Taormina.
Hoogtepunt in het hoogst intrigerende boekje zijn twee
brieven van Van Breen aan Gerrit Borgers (1917-1987), directeur van het
Letterkundig Museum. Van Breen vat in 1975 zijn onnavolgbare leven samen,
waarin hij ook nog eens bouwondernemer in Renesse was. Hij besluit vanuit
Taormina: ‘ik ben niet van plan, om nog ooit naar Holland te komen.’ Van Breen bekent
vanuit hun palazzo dat hij uitkijkt
naar Borgers’ bezoek omdat ‘ons leven hier, ondanks alle denkbare voordelen,
toch iets triestigs heeft.’ In een gedicht heeft Van Breen het over
‘verstotenen’ die ‘blijven, die we zijn, die diep berouwen / maar niet in staat
zijn om ons zelf te villen.’ Een biografie kan interessant zijn. Van Driel
geeft aan dat zo’n project wel gecompliceerd ligt: de inmiddels bejaarde
Italiaanse pleegzoon van Van Breen en Krop, die lucht had gekregen van het
bestaan van een aspirant-biograaf, gaf hun archief per abuis mee aan een andere
Nederlander die in Taormina op vakantie was en er vervolgens kennelijk geen
afstand meer van deed. Ondertussen blijven we benieuwd naar Van Breens antiquarisch
onvindbare enige roman Vaarwel Budapest
(1940), waarvan de Duitsers de oplage verbrandden: ‘een hommage, die ik nog
altijd op prijs stel.’
Leo van Breen, De som van
niemendallen. Een keuze uit de
gedichten met twee brieven aan Gerrit Borgers. Sint Kruis: Erven Eikenhout,
2018. 96 pp. 20 ex. € 17,50 (lovandriel@zeelandnet.nl)
| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks' in De Parelduiker 24 (2019), nr. 1, pp. 70-71.