donderdag 1 december 2022

Jean Frins: Gendelettre (Recensie)

FRANS ERENS: LIMBURGER OF LOTHARINGER?

Frans Erens (1857-1935) is via Vervlogen jaren (1938) auteur van een meesterwerk dat, ondanks alle voetnoten in de Privé-Domein-uitgave van Prick, nog altijd op een definitieve uitgave wacht. Hij staat volgens een oud cliché bekend als de Limburgse Tachtiger. Nu is een boeiende deelbiografie van Erens verschenen. Jean Frins (1982) beschrijft in zijn proefschrift Gendelettre zijn vormende jaren, 1857-1893: kindertijd op een rijke hoeve in Schaesberg, schooltijd op  rooms bolwerk Rolduc, studietijd in Leiden, Bonn, Parijs en Amsterdam. De meeste aandacht gaat uit naar de Parijse tijd (1881-1883) waaraan Erens impulsief begint zonder kennissen of aanbevelingsbrieven. Frins beschrijft hoe Erens geleidelijk doordringt tot Franse literaire kringen. Hij heeft talent voor vriendschap. De titel Gendelettre verwijst naar de gelijknamige sleutelroman van Paul Belon uit 1891 waarin Erens is geportretteerd. Erens’ Parijse succes lijkt, naast allerlei eigenzinnigheid, terug te voeren op goede manieren, een gereserveerde maar nieuwsgierige instelling, maar vooral op zijn Franse (en tegelijk ook Duitse) opvoeding, waardoor hij niet als vreemdeling overkomt. De open houding waarmee Erens de wereld tegemoetkomt, heeft ook met de positie van het hertogdom Limburg te maken dat in zijn jeugd behalve van Nederland ook deel van de Duitse Bond uitmaakt, zodat de staatsgrens met Duitsland een formaliteit is. Overtuigend verdedigt Frins de stelling dat de geenszins geïsoleerde of begrensde zuidoosthoek van Limburg (dichtbij Aken vanwaar de trein reed naar Keulen en Parijs) heeft bijgedragen aan de ‘weltoffene geestvan Erens. Wat ook bijblijft uit dit boek is Erens’ idee van volkskundige verwantschap tussen de bewoners van Zuid-Limburg en de Elzas. Theoretische onderbouwing leveren de colleges van Ernest Renan die hij in Parijs volgt. Overigens deelt Erens zijn geloof in het voortleven van het oude middenrijk met F.C. Terborgh, inmiddels bezig aan een stille comeback. Tegen H.C. ten Berge verklaart Terborgh in Een schrijver als grenskozak (1977) dat een van zijn lievelingsideeën is ‘dat het oude Lotharingse rijk […] zelfs in onze dagen nog een zekere realiteit heeft.’ Beide schrijvers van het discrete type hebben gemeen dat ze de Nederlandse taal op latere leeftijd eigen moesten maken, iets wat in hun stijl altijd merkbaar blijft. Eigenlijk waren ze: Lotharingers.

Jean Frins, Gendelettre. De vormende jaren van Frans Erens, 1857-1893. Landgraaf: Moddersproak, 2021. 441 pp. €  52,50 (jeanfrins@yahoo.com)

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 26 (2021), nr. 5, pp. 75-76.