PERIKLÍS SFYRIDIS: OORLOG IN THESSALONIKI
Thessaloniki, Griekenlands ‘medehoofdstad’, worstelt met een eeuwig in aanbouw zijnde metro, maar blijft een heerlijke havenstad met boulevardtaveernes, Byzantijnse kerken en fameuze voedselmarkten. De literaire Stedenreeks (1993-2019) van uitgeverij Bas Lubberhuizen had er vast eens een deel aan gewijd als de serie niet was gestaakt. Thessaloniki is ook een uitgesproken vluchtelingenstad. Sefardische joden, tot aan de Tweede Wereldoorlog dominant in de stad, arriveerden na 1492: na verdrijving uit het Iberisch schiereiland. Na de Oktoberrevolutie vormde zich een kolonie Russische emigranten. Begin jaren twintig van de twintigste eeuw stroomden Ottomaanse Grieken binnen als gevolg van de Catastrofe: de mislukte Griekse veldtocht in Klein-Azië van 1922 die tot een massale gedwongen bevolkingsuitruil met Turkije leidde. De Shoah die de joodse bevolking wegvaagde, komt alleen zijdelings voor in de familiekroniek Blauwe en rode ziel (1996) van de Griekse schrijver Periklís Sfyridis (1933). De Catastrofe speelt voortdurend op de achtergrond mee. De roman verschijnt in vertaling van Anneke de Reuver en Hero Hokwerda, wiens uitgeverij Ta Grammata sinds 1989 zestig Griekse titels uitgaf, waaronder de bloemlezing Gioconda. De joden van Thessaloniki in de Griekse literatuur (2004). Met Blauwe en rode ziel duikt Sfyridis diep in de Griekse geschiedenis van de vorige eeuw waaruit tal van grimmige zaken naar voren komen die nog altijd gevoelig liggen.
Sfyridis’ familie stamt van moederszijde uit Constantinopel. Het lukt de emigranten moeilijk oude welstand te evenaren. Sfyridis documenteert gedwongen huwelijken en veel armoede: zelfs zijn verlovingsring wordt gekocht op afbetaling. Kinderen zijn in dit milieu ouderdomsvoorziening. Olijfolie fungeert als betaalmiddel. Schuldbrieven en geschillen over testamenten tussen ooms en tantes spelen voortdurend. Daar komen politieke tegenstellingen bij: de schrijver hoort bij ‘blauw’, de conservatieven, maar probeert als arts vooral onafhankelijk te zijn. Daar tegenover staat ook in eigen familie ‘rood’, de linkse mensen inclusief communisten. Ook spanningen tussen Helladische en Klein-Aziatische Grieken (‘turkengebroed’) spelen voortdurend. Het sfeervolst zijn in deze roman de passages over het Sporaden-eiland Skyros met zijn geurige, ronde kazen en bergpaardjes, waar Sfyridis’ vader vandaan komt en dichter en Eerste Wereldoorlog-legende Rupert Brooke ligt begraven.
Historische ontwikkelingen zetten veel gebeurtenissen in gang: de Italiaanse en Duitse bezettingen tijdens de Tweede Wereldoorlog, de Griekse burgeroorlog daarna en in de jaren 1967-1974 het kolonelsbewind. Het meest dramatisch zijn beschrijvingen van zinloze executies. Geschiedenis vormt het decor, maar onderling gekibbel tussen familieleden krijgt evenzeer trekken van oorlog. Het boek zegt weinig kwaads over de Duitsers. Het lijkt eerder dat onder de laars van de bezetter ‘de ene helft van de Grieken vurig verlangde de andere helft om zeep te brengen.’ Jongeren geloofden verhalen over joden die kinderen roofden en hun bloed dronken en schonken daarom ‘er ook niet veel aandacht aan toen ze in getto’s opgeborgen werden.’ Een bij de familie ingekwartierde Duitse soldaat (‘Periklís ist mein kleiner Bruder’) wordt een vriend en komt na de oorlog op vakantie terug. Sfyridis, die geen poging doet perspectief van vroeger aan te passen aan wat nu politiek correct heet, is over de kolonels opvallend mild. Zijn onverwachte conclusie is dat de Junta, die tegenstanders op eilanden opsloot, niet geliefd was, ‘maar gedoogd door het volk werd ze zeker wel, en door velen ook geaccepteerd, daar ze de boeren al hun schulden kwijtschold en op grote schaal leningen verstrekte voor huizen, fabriekjes, hotels en zelfs klinieken. En voor kippenhokken, veel kippenhokken.’
Hoe principieel ligt het Griekse verschil tussen ‘rood’ en blauw’? Zelfs componist Mikis Theodorakis (1925-2021) ontwikkelde zich van communistisch parlementslid tot conservatief minister. Vete en onrust zijn norm in deze voortreffelijke roman vol suggestieve sfeerbeschrijvingen die prettig onderkoeld en losjes is geschreven. De verteller verzucht: ‘hoe schadelijk het is dat we de Grieken maar in tweeën blijven delen, patriotten tegenover verraders, tot in dezelfde families aan toe’. De afsluitende snapshot toont een familiemaaltijd met veel retsina en mezze, een moment van verzoening en hét iconische beeld van Griekenland. Maar de maaltijd vindt plaats nadat de familie geld heeft verdeeld uit de verkoop van een perceel: geld verbroedert, voor even. Als zijn vader sterft, bekent Sfyridis: ‘Toen besefte ik dat ik van mijn oudeheer hield, net als hij van mij, alleen hadden we ons leven lang geen manier gevonden om die liefde van ons te tonen en nader tot elkaar te komen.’ Het beeld blijft hangen van steeds steekpenningen betalende Grieken die zich in hun strijd om het bestaan optrekken aan openstaande rekeningen: ‘En vandaag de dag voel ik me niet op mijn gemak nu er na mijn pensionering perioden in mijn leven zijn zonder schuldbrieven; ik denk dat ik de instelling om de strijd aan te gaan mis.’
Periklis Sfyridis,
Blauwe en rode ziel. Een Grieks leven onder bezetting, burgeroorlog
en dictatuur (vert. Anneke de Reuver & Hero Hokwerda). Groningen: Ta Grammata,
2021. 310 pp. € 19,50 (info@tagrammata.nl)
| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 26 (2021), nr. 5, pp. 71-73.