DOORBREEKT BOUDEWIJN VAN HOUTEN HET 'CORDON SANITAIRE'?
Natuurlijk wilde ook Boudewijn
van Houten (1939) beroemd worden maar op een manier die hem paste: ‘Naar
Amsterdam zou ik alleen komen voor een jaarlijkse lunch met mijn uitgever en
voor een interview met de grootste krant. Daarna zouden ze weer een jaar niet
van me horen, want ik was niet als Harry Mulisch die altijd in Amsterdam wilde
rondlopen om daar bewonderd te kunnen worden. Voor mij zou de verkoop van mijn
boeken al genoeg bewondering betekenen.’ Het liep anders. Velen teren op
connecties, terwijl Van Houten zelf ‘uit (overigens misplaatste) liefde voor de
kunst echt niets van mijn carrière
maakte en echt niets voor relaties
deed’. Hij was al gauw ‘over de leeftijd
heen waarop je schrijvers benadert. Ik wist dat je dit beter niet deed.’ Als
Charlotte Mutsaers de P.C. Hooftprijs krijgt, reageert hij getergd: ‘Juist door
dit gebrek aan persoonlijkheid heeft deze vrouw waarschijnlijk precies de goede
vrienden weten te maken die haar op het prijzenpodium gehesen hebben.’ Van
Houten blijft de auteur van de uit de literatuurgeschiedenis verbannen roman Onze hoogmoed (1970). Een handvol na de
eeuwwisseling bij Aspekt in Soesterberg gepubliceerde boeken bracht hem niet
terug in de literaire wereld. Dankzij uitgeverij Flanor, al decennia zonder
ophef en vertier in de marge actief, timmert hij nu rond zijn vijfenzeventigste
aan een comeback. Pijlers in dit fonds zijn de reeds overleden auteurs C.O.
Jellema en Henk Romijn Meijer maar ook Geerten Meijsing die zich net als Van
Houten als Exil-auteur positioneert en met wie hij een literair uitgedragen
passie voor erotiek en drank lijkt te delen. Van Houten woont weliswaar een
mensenleven in Frankrijk en België maar Nederland blijft zijn preoccupatie. In vervolg
op de internetcolumns in Tegengif: 1x
daags (zie De Parelduiker 2014/2)
komt Flanor nu met de omvangrijke bundel Onder
de barbaren. Het gaat om columns die Van Houten tussen januari 2009 en
april 2011 publiceerde op ‘de weblog van Stan de Jong’, waar ik niet eerder van
hoorde. Politieke incorrectheid en een cultus van eerlijkheid, desnoods ten
nadele van zichzelf, blijven zijn handelsmerken. Van Houten, laverend tussen
corporale mannenpraat en serieuze cultuurkritiek, blijft tegen van alles:
natuurlijk Harry Mulisch, al hoeft hij niet meer bang te zijn dat hij de
Nobelprijs krijgt en bekent hij in zijn jonge jaren zelfs fan te zijn
geweest, sport, Bernard-Henri Lévy,
Matthijs van Nieuwkerk, baby’s in de kinderopvang (‘mama wil beslist ook een
baan hebben, zodat de vier vakanties per jaar niet in het gedrang komen’),
Jeroen Brouwers (‘wil de voordelen van het imago van de avontuurlijke
kunstenaar, maar toch ook alle zekerheden waarop een ambtenaar kan rekenen’),
Loe de Jong die het verdomde zijn vader, NSB-prominent en uitgever van Volk en Vaderland, te interviewen (‘Hij
wilde het verhaal schrijven zoals hij het in Londen was gaan zien, en dat mocht
niet verstoord worden. Het moest een indianenverhaal van stoute moffen en edele
verzetsstrijders worden’) en de infantilisering van ons museumwezen
(‘Tentoonstellingen in musea moeten vooral voor kinderen bevattelijk zijn – en
wee de directeur die niet kan vermijden dat een kind zich binnen zijn muren
verveelt. Die krijgt geen subsidie meer’). Waar is hij voor? In ieder geval
voor een duidelijke standenmaatschappij en strengere toelatingseisen bij het
onderwijs. Van Houten staat buiten het debat en blijft een roepende in de
woestijn. Hij gelooft dat rond hem ‘een cordon
sanitaire’ ligt. Misschien heeft Van Houten daaraan ook zelf wel meegebouwd
want hij lijkt eerder weggemoffeld dan onderschat: al lang geleden gold hij als
Geheimtip. In ieder geval heb ik ouderwets
genoten van deze dwarse en geestige columns.
Boudewijn van Houten, Onder
de barbaren. Nijmegen: Flanor, 2014. 328 p. € 25 (Beijenssttraat 30, 6521
EC Nijmegen uitgeverijflanor@gmail.com).
| Eerder gepubliceerd in de rubriek 'Schoon & haaks' in De Parelduiker 20 (2015), nr. 2, pp. 65-66.