dinsdag 19 maart 2019

Lemberg - Lwów - Lviv: De fatale stad

DE FATALE STAD

Opeens wegreizen naar
Lwów, midden in de nacht, overdag, in September
of in maart. Als Lwów bestaat, onder
de mantels van de grenzen en niet alleen in mijn
nieuwe paspoort …

Adam Zagajewski, ‘Weggaan naar Lwów’

Op de grens tussen Midden- en Oost-Europa ligt Lemberg. Lwów in het Pools, Lviv in het Oekraïens. Met haar barokkerken, in Weense stijl opgetrokken opera en Jugendstilwijken heeft deze stad decennia lang als een schone slaapster achter het IJzeren Gordijn verborgen gelegen. Maar die schoonheid heeft iets bedrieglijks: in de vorige eeuw speelde de tegenwoordig Oekraïense stad een weinig bekende maar unieke rol in de donkerste hoofdstukken van de Europese geschiedenis. ‘De eeuw van Europa’ laat zich in compacte vorm dan ook voortreffelijk illustreren met ‘de eeuw van Lviv’: een stad die door haar geografische ligging en etnische samenstelling vrijwel alle fatale schokken heeft opgevangen die we nu zien als de hoofdmomenten in de geschiedenis van de vorige eeuw.


Jan Paul Hinrichs, Lemberg - Lwów - Lviv
(Amsterdam: Bas Lubberhuizen, 2008)
In die twintigste eeuw en vooral in het tijdvak 1914-1946, veranderde Lviv voortdurend van signatuur. Allerlei breuklijnen in de oude en recente Europese cultuur en geschiedenis leken samen te vallen in Oost-Galicië en zijn hoofdstad. Haar bewoners beleefden de cruciale momenten van de geschiedenis aan den lijve, vaak met fatale gevolgen: de Eerste Wereldoorlog; het simultane uiteenvallen van de Duitse, Oostenrijkse en Russische keizerrijken; de tweede Wereldoorlog en bezettingen door Stalins Sovjet-Unie en nazi-Duitsland; de Shoah; een nieuwe sovjetbezetting; de volksverhuizingen en grenswijzigingen die op de oorlog volgden; de val van het communisme die aan een decennia lange tweedeling van Europa een einde maakte; de creatie van een groot aantal nieuwe nationale staten op het grondgebied van de Sovjet-Unie. In de twintigste eeuw kon men er achtereenvolgens burger zijn van een door een Poolse bestuurslaag gedomineerd Lemberg in het Oostenrijks-Hongaarse kroonland Galicië en Lodomerië (tot 1914), van het door tsaristische troepen bezette Lvov (1914-1915), andermaal van Lemberg in Oostenrijk-Hongarije (1915-1918), van Lviv in de West-Oekraïense Volksrepubliek (1918), van Lwów in de herrezen republiek Polen (1918-1939) die in 1923 internationale erkenning voor haar soevereiniteit over Oost-Galicië verwierf, van Lviv in de Oekraïense Socialistische Sovjet Republiek (1939-1941), van Lemberg in het Generalgouvernement van de nazi’s (1941-1944), andermaal van Lviv in de Oekraïense Socialistische Sovjet Republiek (1944-1991) en, ten slotte, van Lviv in de onafhankelijke republiek Oekraïne (vanaf 1991) die ontstond na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie.
      De wervelwind van de twintigste-eeuwse geschiedenis heeft Lviv in de jaren 1939-1946 niet zo maar gepasseerd maar feitelijk vernietigd – op de gebouwen en monumenten na. Want die staan er nog in een vaak onwerkelijke oorspronkelijkheid, afgezien van de vele synagogen die door de nazi’s met de grond gelijk zijn gemaakt, een ‘te Pools’ standbeeld voor koning Jan Sobieski én de huizen die in onze tijd zo nu en dan spontaan instorten.
     De in overgrote meerderheid uit Oekraïners bestaande bevolking die nu in Lviv leeft, heeft niets te maken met de vooral door Polen en Joden bewoonde stad uit het begin van de Tweede Wereldoorlog. Vóór 1939 was Lviv vele decennia lang een stad waar Polen ongeveer vijftig procent van de bevolking uitmaakten, tegenover ongeveer vijfendertig procent Joden en zo’n vijftien procent Oekraïners.
     De Joden (na Warschau en Łódź had Lwów de grootste Joodse gemeenschap in Polen) zijn vrijwel allen vermoord. De meeste Polen zijn vlak na de oorlog verdreven, veelal naar Wrocław en andere plaatsen in Silezië waar de Duitsers op hun beurt waren verjaagd. Daarna vulden Oekraïners, die voorheen slechts in het omliggende platteland de meerderheid vormden, samen met uit andere delen van de Sovjet-Unie aangevoerde Russen het gat in Lviv op.
     De metamorfose die zich in Lviv in luttele jaren afspeelde, was van gigantische omvang. In 1939, toen de stad als gevolg van afspraken tussen nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie bij de Oekraïense sovjetrepubliek werd gevoegd, was Lviv zelfs Joodser dan ooit, omdat vele Joden uit het door de Duitsers bezette Polen er naar toe waren gevlucht. Na de Shoah was de stad ineens Poolser dan ooit in haar geschiedenis: er waren immers vrijwel geen Joden meer over. En vlak daarop was de stad – nog maar enkele jaren daarvoor een Pools-Joodse enclave tussen Oekraïense boeren – helemaal Oekraïens en waren alle Polen weg. En dat allemaal in de loop van zeven jaar: een demografische ontwikkeling die in de zevenhonderd jaar daarvoor nooit had plaatsgevonden en nog in 1939 volkomen onvoorstelbaar moet zijn geweest.
     Wie in de twintigste eeuw in Stockholm of Zürich woonde, zal veel van de genoemde historische ontwikkelingen niet aan den lijve ondervonden hebben. De straat waarin hij woonde, zal vermoedelijk in honderd jaar niet van naam zijn gewijzigd. Vreemde troepen hebben er niet gemarcheerd. In Sarajevo, Berlijn en Vilnius zag de eeuw er al veel grimmiger uit. Maar Lviv is, wat mij betreft, de ‘ultieme’ stad voor historici. De stad maakte niet alleen veel machtswisselingen mee, ook allerlei schriftsoorten en religies, elk met hun eigen kalender en feestdagen die naar oudere fases in de Europese geschiedenis verwijzen, komen elkaar op het grondgebied van deze stad tegen: Latijns en cyrillisch schrift, Rooms-katholiek, Grieks-katholiek, Russisch-orthodox, Armeens en Joods geloof. Tot op de dag van vandaag zetelen in de stad een bisschop of metropoliet van de Rooms-katholieke, Grieks-katholieke en Armeense apostolische kerk én een opperrabbijn. Dat de Duitse, Poolse en Oekraïense stadsnamen – Lemberg, Lwów en Lviv – tot op de dag van vandaag gangbaar zijn en ook in een boek als dit onontkoombaar door elkaar worden gebruikt, bewijst dat Lviv tot drie invloedssferen behoort die zich moeilijk ongedaan laten maken.
      De ingewikkelde geschiedenis van Lviv laat zich ook goed aflezen aan straatnamen die spectaculair vaak wijzigden. Een enkele jaren geleden verschenen boek met een register van straatnamen van Lviv registreert de geschiedenis van de stad in compacte vorm. Zo leren we dat in de nadagen van het Habsburgse rijk de hoofdstraat Karol Ludwikstraat heette. Deze corso van de stad loopt met zijn hotels, banken, musea en cafés van het monument voor de Poolse dichter Adam Mickiewicz tegenover Hotel George tot aan de opera. In 1919, na de Eerste Wereldoorlog, werd de straat herdoopt tot Legionów, naar de troepen die onder Piłsudski vochten voor de vorming van de nieuwe Poolse staat. De sovjetbezetters maakten er in 1940 1 Travnja van, 1 Mei in het Oekraïens. Gedurende de Tweede Wereldoorlog draaiden de Duitsers de klok terug: in augustus 1941 heette de corso weer Legionów. Maar dat was niet voor lang: in november van dat jaar werd de hoofdstraat omgedoopt tot de Opernstrasse, een naam die in 1942 weer werd veranderd in Adolf Hitler-Ring. In 1944, na de terugkeer van het Rode Leger, kwam de Legioniv (nu in zijn Oekraïense vorm) terug, maar voor korte tijd. In 1945 werd de oude benaming 1 Travnja uit de kast gehaald, waarna in 1959 de hoofdstraat de naam Boulevard Lenin kreeg. In 1991, het jaar van de onafhankelijkheid van de republiek Oekraïne, ontstond de huidige naam: Boulevard Svoboda (Vrijheid). De bevolking trekt zich van dit soort op het stadhuis bekokstoofde veranderingen niet zo veel aan. In de spreektaal zijn tot op de dag van vandaag nog de Habsburgse benamingen voor het Ivan Frankopark en het Ševčenkobos gangbaar: iedereen heeft het over Kosciuskopark en het Kaiserwald.

Vanuit Pools perspectief was Lviv eeuwenlang de laatste katholieke burcht voor de barbarij van het Oosten begon. Na de verovering door koning Kazimir III in 1340 bleef de stad trouw aan de Poolse kroon, hoewel het omliggende land vooral door Roethenen (de benaming voor Oekraïners in het oudere spraakgebruik) werd bewoond. Zo ontstond een lijfspreuk voor de stad die als een Pools eiland in een vijandige omgeving stand hield: Leopolis semper fidelis. In de reisgids Lemberg und Umgebung van Josef Piotrowski, die in 1916 tijdens de Eerste Wereldoorlog verscheen, is de verbondenheid van de toen Habsburgse stad aan het historische lot van Polen sterk gecultiveerd: ‘Geen stad in het oude koninkrijk Polen heeft haar geschiedenis zo sterk verweven met die van de hele staat als Lemberg. Had Lemberg dagen van voorspoed en welzijn, dan waren het ook dagen van bloei en geluk voor het rijk. Als voor het rijk duistere dagen kwamen, dan was Lemberg de eerste poort waaraan de vijand klopte. Was het rijk een bolwerk van cultuur en beschaving van het Avondland, dan was Lemberg zijn ver naar voren geschoven bastion die de eerste stoot van de wilde vijandige scharen moest opvangen en doorstaan. Een sterke dam was zij tegen de razende oostelijke branding, maar tegelijkertijd een brug tussen Europa en het Oosten.’
     De Poolse staat waarvan hier sprake is, bestond toen al lang niet meer. Pools bleef de stad tot 1772, toen bij de eerste Poolse deling de Habsburgse keizers uit Wenen er de nieuwe machthebbers werden. Deze gaven het ‘kroonland Galicië en Lodomerië’ – eerder een administratief bedenksel dan een echt land – geleidelijk autonomie. Hierdoor kreeg de Poolse elite het er in de tweede helft van de negentiende eeuw de facto weer voor het zeggen. Er kwam in de hoofdstad Lviv – in die tijd Lemberg of Lwów (spreek uit: Lwoef) – een soort regionaal parlement, de Sejm Krajowy. Zelfs de stadhouder was toen geen Oostenrijker meer, maar een Pool. Op scholen en op de universiteit werd Pools de voertaal; Duits bleef vooral de taal van het leger, de spoorwegen en de posterijen. De Oekraïners speelden, als volk dat in het verleden geen duidelijke eigen staat had bezeten, in de Dubbelmonarchie een ondergeschikte rol. De Polen verzetten zich ook fel tegen concessies aan de Oekraïners, waardoor de spanningen en gevoelens van rivaliteit tussen beide bevolkingsgroepen opliepen. De Oekraïners moesten het hebben van privé-initiatieven, zoals de vereniging Ševčenko die de spil was van hun culturele leven in de stad. In feite fungeerde de vereniging – genoemd naar de dichter die in de negentiende eeuw aan Oekraïne een literaire taal gaf – als een onofficiële Oekraïense academie van wetenschappen, een instelling die om politieke redenen niet mocht bestaan in tsaristisch Rusland waar nog veel meer Oekraïners woonden.
     Voor 1939 zagen zowel Polen als Oekraïners Lviv als hún stad. Maar ook de in liberale en orthodoxe gemeenschappen opgesplitste Joden, die zelf geen territoriale ambities hadden, beschouwden de stad als een centrum van hun religieus en artistiek leven. Daar floreerde de progressieve Haskalahbeweging die gebruik van het Duits (in plaats van het Jiddisch) propageerde, verschenen zionistische tijdschriften en brachten grote figuren als Martin Buber en Scholem Alejchem belangrijk jaren van hun leven door. En hoewel de Armeniërs getalsmatig nooit een aanzienlijke minderheid in de stad vormden, vormden ze eeuwenlang wel een zeer machtige, over een eigen rechtbank beschikkende groep, die ook wel eens het geld moest opbrengen waarmee belegeraars konden worden afgekocht. De prominente plaats in het oude stadscentrum van de Armeense kathedraal met haar ‘oriëntaalse exotiek’, zoals de in Lviv geboren Poolse auteur Stanisław Lem in zijn boek met jeugdherinneringen Het Hoge Slot (1966) schreef, spreekt boekdelen.
     Het is een ironie van de geschiedenis dat de stad Lviv, die gedurende haar lange geschiedenis pas enkele decennia een puur Oekraïense stad is, nu juist als het centrum geldt van de Oekraïense cultuur. De Oekraïners leven daar onder elkaar, veel meer dan in de hoofdstad Kiev en andere grote steden in het oosten, waar massa’s Russen wonen. Lviv is de heimelijke hoofdstad van Oekraïne voor die inwoners van het land die de Oekraïense identiteit willen uitdragen. In de stad heerst de na de Unie van Brest ontstane Oekraïense Grieks-katholieke kerk die het gezag van de paus erkent. Verder oostwaarts stuit men op de Moskou-getrouwe Russisch-orthodoxe kerk die de Russische wereld, met haar andere, onverlichte cultuur, inluidt.
      Lviv lijkt op een afzijdig staand, melancholiek filmdecor waar in de twintigste eeuw de ruimte telkens hergebruikt en opnieuw gedefinieerd werd, en de inwoners poppetjes waren die niet over hun eigen lot beschikten. De bazen van Lviv zaten in Wenen, Warschau, Berlijn, Kiev, Moskou, of aan de onderhandelingstafel in Jalta. Na de Shoah en de verdrijving van de Polen werd het schijnbaar rustig rond de stad die aan de buitenkant intact was gebleven. Maar de binnenkant was helemaal veranderd: van vrijwel elk huis in Lviv laat zich met zekerheid zeggen dat de mensen die er in de jaren 1939-1946 woonden óf zijn vermoord óf zijn verdreven. Milo Anstadt beschrijft in Kind in Polen (1982), zijn ook in het Pools vertaalde jeugdherinneringen, de bevreemding van een terugkeer in zijn geboortestad Lviv waaruit hij voor de oorlog als tienjarige jongen was vertrokken: ‘Toen ik na een afwezigheid van veertig jaar de gelegenheid had mijn geboortestad terug te zien, liep ik daar rond als iemand die plotseling in een andere eeuw was ontwaakt. Ik kende de straten, de gebouwen, de parken. Mijn school stond er nog ongerept, alsof ik gisteren het laatst was geweest. Oorlog, verwoesting, moord en doodslag hadden de massieve huurkazerne waarin ik was geboren onberoerd gelaten. Er was niets veranderd, behalve dat er andere huurders waren. De mensen die ik had gekend waren tot de laatste man verdwenen, de meesten van de aardbodem weggevaagd. De Joden waren uitgemoord, de Polen weggetrokken naar het westen. Het halve miljoen mensen dat nu de stad bewoonde kwam van het onmetelijke Oekraïense platteland. Hun stad is gisteren ontstaan en vandaag hebben zij er bezit van genomen. De breuk met het verleden is grondig.’
       Vóór 1945 was Lviv nauwelijks geïndustrialiseerd. Het was een stad van handel, bestuur en cultuur. Na de Tweede Wereldoorlog verloor Lviv niet alleen haar heterogene, kosmopolitische karakter maar ook haar interne structuur: de dominante Poolse en Joodse middenklasse werd niet vervangen door een Oekraïense middenklasse, maar verdween geheel onder het sovjetmodel waarbij privébedrijven werden verboden en industrialisatie plaatsvond in het kader van vijfjarenplannen. Zo werden er in Lviv ineens veel fietsen, televisies, militaire apparaten en sokken geproduceerd. Maar sovjetplanners hebben aan het oude centrum toch weinig veranderd. Het was een groot geluk dat de oorlogsschade er beperkt was waar die in andere grote steden enorm was. Hierdoor bleef de stad bijzonder in de sovjetcontext: juist door veel schade en de verwoesting van hele centra kreeg socialistische stedenplanning in steden als Charkiv, Kiev en Donetsk veel meer kans. Monotone buitenwijken geven niettemin ook onmiskenbaar aan Lviv het karakter van een sovjetstad. Maar net als in Tallinn, Riga en Vilnius, steden waarvan het eigenlijke centrum in de Tweede Wereldoorlog ook grotendeels intact bleef, waande men zich binnen de context van de Sovjet-Unie al ‘bijna’ in het buitenland als men de oude stad betrad. Eén detail verstoorde de idylle wel: de sovjets gebruikten de tuin van het hooggelegen complex van de Sint-Joriskathedraal om stoorzenders te bouwen die het stadspanorama ontsierden. Op die manier moesten de inwoners van de stad worden afgehouden van het luisteren naar ‘vijandige’ radioprogramma’s als die van The Voice of America, Radio Free Europe en het bij Grieks-katholieken populaire station Radio Vaticana.
      Ondertussen profiteerden inwoners van Lviv van de nabijheid van de Poolse grens. De Poolse radio, die ideologisch veel minder strakke programma’s uitzond dan de sovjetradio, kon wél ongestoord worden beluisterd. Vooral Oekraïense intellectuelen vonden het handig Pools te beheersen, omdat ook de Poolse kranten en tijdschriften, die in kiosken en in het Inturist-hotel (het aloude Hotel George) verkocht werden, veel liberaler waren. Via de internationale boekhandel Družba (Vriendschap) was er bovendien aan Poolse vertalingen van westerse schrijvers en filosofen te komen die in de Sovjet-Unie zelf niet vertaald werden. In de jaren zestig en zeventig brachten Poolse bezoekers, die niet zelden als toeristen vermomde zwarthandelaren waren, ook veel grammofoonplaten met westerse popmuziek in Lviv. Tegelijkertijd reisden vanaf het midden van de jaren vijftig relatief veel inwoners van Lviv voor familiebezoek naar Polen, zodat er een Pools-Oekraïens netwerk van contacten ontstond dat het aanbod op de zwarte markt in de stad verruimde en zo de honger naar westerse cultuurproducten kon stillen.
       Verder bleef Lviv in de luwte liggen. Sinds de Tweede Wereldoorlog is de stad maar een paar keer in het nieuws gekomen. Voor sommige inwoners zal de dag in augustus 1969 waarop de lokale voetbalclub Karpaty als tweedeklasser de USSR-voetbalcup won wel een grootse gebeurtenis zijn geweest. In 1990 schijnt Lviv de eerste plaats in Oekraïne te zijn geweest waar het obligatoire Leninstandbeeld – dat in 1952 voor de in onvervalste bourgeoisstijl opgetrokken opera was neergezet – onttakeld werd. Maar in de internationale sfeer gebeurde er weinig tot er in mei 1999 in Lviv een conferentie plaatsvond van presidenten van centraal-Europese landen. Op 25 juni 2001 deed de Poolse paus Johannes Paulus II de stad aan. Op 27 juli 2002 stortte tijdens een vliegshow op het vliegveld Sknyliv een gevechtspubliek in het publiek neer: er vielen 84 doden. Beelden van een vuurzee en in paniek wegrennende gillende mensen gingen de wereld rond. Buiten Oekraïne bleef vrijwel onopgemerkt wat op 21 augustus 2005 gebeurde: de verhuizing  van het hoofdkwartier van de Oekraïense Grieks-katholieke kerk van Lviv naar Kiev. Hiermee verloor de stad een machtsbasis en identiteit die ze heel lang had gekoesterd.
      Goed nieuws kwam voor Lviv op 18 april 2007 uit Cardiff: toen maakte de kersverse UEFA-voorzitter Michel Platini tot veler verassing bekend dat Polen en Oekraïne waren uitverkoren als organisatoren van de eindronde van het Europees voetbalkampioenschap voor landenteams in 2012. Het is de bedoeling dat er dan ook wedstrijden in Lviv worden gespeeld.

Ooit, toen het Oostblok begon bij de grens van de DDR, lag Lviv voor ons gevoel diep en door het visumregime vrijwel onbereikbaar achter het IJzeren Gordijn. Het was een stad die weliswaar op de kaart was aan te wijzen maar toch vooral bestond in herinneringen en literaire beeldvorming. Lviv was voor wie de geschiedenis kende een duistere stad, letterlijk en figuurlijk gelegen aan de nachtzijde van Europa, zoals heel Oekraïne een land was dat zich vooral openbaarde in de vorm van stations die voor reizigers oplichtten vanuit de nachttrein naar Moskou.
      Lviv met zijn barokke centrum en Habsburgse Jugendstilwijken, ontwaakte eind jaren tachtig uit de winterslaap waarin de stad sinds de terugkeer van het Rode Leger in 1944 was terecht gekomen.  Weinig westerse bezoekers zijn in staat geweest tijdens de sovjettijd Lviv te bezoeken. Pas met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991 en het ontstaan van een zelfstandige republiek Oekraïne kwam de stad weer terug in de aandacht. Ineens werd Lviv herontdekt als wat de stad eigenlijk is: de meest oosterse metropool van Midden-Europa, het einde van Europa, of, zo men wil, het begin van Europa. Sindsdien is heel Oekraïne, een land dat vele jaren ook geassocieerd was met het fatale ongeluk in 1986 in de kernreactor van Tsjernobyl, langzamerhand weer op de kaart gekomen.  Een publicitair hoogtepunt was de vreedzame ‘Oranje Revolutie’ die president Viktor Juščenko in 2005 aan de macht bracht: ineens berichtten de verslaggevers van CNN en BBC World rechtstreeks vanuit een nachtelijk en winters Kiev. Maar ook sterren als de uit Lviv afkomstige zangeres Ruslana Lyžyčko die op 15 mei 2004 in Istanbul het Eurovisie Song Festival won met haar deels in het Oekraïens en deels in het Engels gezongen liedje ‘Wild dances’, de reusachtige boksende Klyčko-broers en de voetballer Andrij Ševčenko hebben Oekraïne de nodige aandacht bezorgd.
       Vooral Oostenrijkse en Duitse reizigers waren er na de ‘perestrojka’ en het ontstaan van een onafhankelijke republiek Oekraïne heel snel bij om de voormalige Habsburgse gebieden in het oosten en de museale oase van Lviv te verkenenn. Onder Oost-Europa-experts beet Karl Schlögel de spits af met zijn essay uit 1988 ‘Lemberg – Hauptstadt der europäischen Provinz’. Een reis naar Lviv was toen vanuit Berlijn een onderneming van twee dagen. ‘Wie naar Lviv reist, reist naar een grote sovjetstad en niet naar een Habsburgs fata morgana’, waarschuwde Schlögel. Toch was het vooral het verleden  dat de stad in de belangstelling hield. Dit heeft, wat Galicië en Lviv betreft, de afgelopen vijftien jaar in het Duitse taalgebied geresulteerd in een hele reeks nostalgisch overkomende boektitels als Reise nach Galizien: Grenzlandschaften des alten Europa, Verwehte Spuren: von Lemberg bis Czernowitz: ein Trümmerfeld der Erinnerungen, Reise nach Schlesien und Galizien: eine Archäologie des Gefühls, Auf der Suche nach Kakanien: literarische Streifzüge durch eine versunkene Welt, Der stille Bug: Reise durch ein zerrissenes Land en Lemberg: eine Reise nach Europa. Grenslandschappen, verwaaide sporen, een verscheurd land – suggestieve, tot voorzichtigheid manende titels die duidelijk maken dat we in Galicië met een gevoelige breuklijn in Oost-Europa te maken hebben waarlangs de auteurs zich ook met de nodige omzichtigheid een weg hebben gebaand.

     Toen de slaviste Verena Dohrn, de auteur van Reise nach Galizien (1991), in Lviv verzeilde, in een land dat nog maar net onafhankelijk was, had ze vooraf nauwelijks enige informatie over de stad kunnen vinden. Het enige adres waarover ze beschikte was Brajerowskastraat 4: het geboortehuis van de Poolse schrijver Stanisław Lem die dat zelf in Het Hoge Slot (1966) had genoemd. Inmiddels is er één westerse reisgids over de stad verschenen, Lemberg entdecken (2005), die vrijwel geen literaire informatie bevat, maar wel recht probeert te doen aan de verschillende bevolkingsgroepen die in het verleden in de stad woonden. Het nauwelijks meer bestaande Joodse Lemberg is goed vertegenwoordigd.

     Hoe zit dat in Poolse en Oekraïense gidsen? In Lviv is een recente, fraai vormgegeven Oekraïense reisgids te koop die in verschillende talen is vertaald waaronder het Engels: Touring Lviv. Hier lezen we dat de inwoners van Lviv – waarbij er even aan voorbij wordt gegaan dat Joden daar een derde van uitmaakten – de eerste Duitse eenheden die in 1941 de stad introkken met bloemen verwelkomden, maar dat er geen bloemen waren voor de sovjettroepen die in 1944 terugkeerden. In één zin wordt iets verteld van een getto en systematische uitroeiing van de Joodse bevolking. Maar de lezer krijgt geen idee van de schaal van deze tragedie en de uitwerking daarvan op de stad. Sterker nog: in de inleiding van de gids wordt gesteld dat ‘Lviv dankzij de voorspraak van Sint-Joris, die als de beschermengel van de stad was gekozen, aan veel tegenspoed is ontsnapt.’ Natuurlijk kan men van een toeristenboek moeilijk iets anders dan positieve propaganda verwachten, maar een dergelijke voorstelling van zaken ontkent de realiteit van de twintigste eeuw toen in enkele jaren tachtig procent van de inwoners van de stad werd vermoord of verdreven. Dat is ook vreemd met het oog op de doelgroep van zo’n gids: de meeste buitenlanders die de stad bezoeken, doen dat juist vanuit een zeker begrip van de historische situatie. Voor deelnemers aan Jewish heritage travel is inmiddels wel een part brochuretje te koop dat op het Joodse verleden ingaat.

     Drie recente Poolse gidsen – twee Lwów en één Lwów sentymentalny geheten – zwelgen te vaak in Poolse nostalgie en nationalisme. Deze gidsen lijken dan ook vooral bestemd voor de grote scharen Polen die, vooral in de weekends, hun verloren Lwów als dagjesmensen bezoeken. Dankzij de intrigerende Armeense kathedraal in het centrum is de Armeense cultuur in deze Poolse gidsen zeer ruim vertegenwoordigd, maar de historisch in omvang veel grotere Joodse gemeenschap lijkt vrijwel uit de geschiedenis weggeschreven. De Gildene Rojze-synagoge en het Shoah-monument aan de spoorbrug worden genoemd, maar over de betekenis van de Joodse aanwezigheid in de stad en de Shoah komt de lezer niets te weten.

     Het is uiteindelijk heel moeilijk evenwichtig over Lviv te schrijven, zeker voor Polen, Joden en Oekraïners. Polen en Joden spreken vanuit de verte, vanuit het gevoel van verlies. Hun mededelingen zijn vaak vertekend door persoonlijke trauma’s. In de publicaties van de Oekraïners die hun plaats innamen, zit soms een andere eenzijdigheid ingebakken: de behoefte de eigen aanwezigheid – in huizen van verdreven en gedode bewoners – te rechtvaardigen. Nog gemakkelijker is het – zoals de gids Touring Lviv doet – de hele ontwikkeling gewoon te negeren. Ondertussen biedt ook de wetenschappelijke wereld een golf van recente publicaties over Galicië. Prominent zijn hier studies naar regionale identiteiten en interconfessionele relaties waarvoor Galicië en Lviv, met hun complexe verhoudingen die onder de druk van het twintigste-eeuwse totalitarisme tot fatale kettingreacties leidden, een schat aan onderzoeksgegevens bieden.
 
Jan Paul Hinrichs, Lemberg - Lwów - Lviv: fatal'ne misto
(Kyjiv: Vydavnyctvo Župans’koho, 2010)
[=Oekraïense vertaling]

Was Lviv eeuwenlang een multiculturele stad in een multicultureel staatsverband, nu is zij een Oekraïense stad in een Oekraïense republiek waarin het niet-Oekraïense verleden nog het meest tastbaar is in de bibliotheken en op de gigantische begraafplaats Lyčakivs’ke, met haar vele Poolse en Oostenrijkse graven. Maar het Habsburgse erfgoed brokkelt af. Lviv, waarvan het centrum sinds 1998 op de werelderfgoedlijst van de Unesco staat, moet wel jaloers kijken naar Kraków, waar op grote schaal is gerestaureerd: geld voor restauratie van de eigen stad is er maar in heel beperkte mate. Jugendstilornamenten vallen zo op straat, vooral als de sneeuw smelt, en waar acuut gevaar dreigt, staan hekjes om de voorbijgangers van mogelijk fatale stappen onder een gebarsten balkon of afbrokkelend engeltje af te houden.
     In 2005 leek met het aantreden van president Viktor Juščenko – wiens ‘Oranje Revolutie’ in Lviv een politiek carnaval teweeg bracht waarin alles oranje was gekleurd – de aansluiting van Oekraïne bij het Westen even haalbaar. Maar de situatie veranderde. Al snel moest hij Viktor Janukovyč, de vriend van het Kremlin en de Russische inwoners van het land, op de premiersstoel dulden. Hoe de machtsstrijd tussen de twee Viktors gaat aflopen, weet niemand. Er zullen weer andere namen komen. Maar de wezenlijke regenstelling tussen Oekraïners en Grieks-katholieken in het westen van het land tegenover Russen en Russisch-orthodoxen in het oosten van het land zal in Oekraïne voorlopig wel blijven. Deze tegenstelling bepaalt ook voor een grootgedeelte de identiteit van Lviv in Oekraïne. Eigenlijk ligt Lviv als vanouds weer op de frontlijn: het oosten begint niet meer aan de grens van de DDR, zoals ten tijde van de Koude Oorlog maar daar in Oekraïne, ten oosten van Lviv, waar niet meer overwegend Oekraïens, maar overwegend Russisch wordt gesproken. Het is dan ook geen wonder dat de Russisch-orthodoxe kerk in de politieke machtsstrijd van de laatste jaren openlijk Janukovyč steunde, terwijl de Grieks-katholieke kerk campagne voerde voor Juščenko. Dat zaken ook niet helemaal zwart-wit bekeken moeten worden en verschillen genuanceerder kunnen liggen, blijkt wel uit het verre van marginale bestaan van een Oekraïense autokefale orthodoxe kerk die zich reeds in de jaren twintig van de vorige eeuw van de Russische moederkerk had losgemaakt.
      Inmiddels is Lviv een normale bestemming geworden: iedereen kan vanuit zijn huiskamer via de PC een vliegreis naar ‘Lvov’ (dat is de spelling op het ticket) per internet bestellen. Zelfs een visum voor Oekraïne is niet meer nodig. Maar een toeristische bestemming is Lviv niet: de stad wordt vooral aangedaan door Polen die handel drijven, uit nostalgie een dagreis boeken of naar een kerkhof willen, Duitse en Oostenrijkse handels- en cultuurreizigers en Joden die op zoek zijn naar hun doden, of de veelal verdwenen en onvindbare plaatsen waar die hebben gelegen. Maar ook de literatuur biedt wegen om Lviv vanuit de verte te benaderen, waarbij men vrijwel automatisch aan de nachtzijde van de stad terecht komt. Oorlog en dood zijn onontkoombare hoofdmotieven in de literatuur over Lviv.
     Vertrek is een ander hoofdmotief. De bekende schrijvers die er in de twintigste eeuw zijn geboren – de Polen Herbert, Lem en Zagajewski – hadden de stad al verlaten voordat ze een regel hadden gepubliceerd. Bruno Schulz studeerde er enige jaren (een tijd waarover weinig bekend is), maar koos voor een levenslang verblijf in de nabijgelegen provinciestad Drohobyč. Voor een schrijver als Joseph Roth, die er niet was geboren maar wiens naam constant met het Habsburgse Lemberg in verband wordt gebracht, was de stad uiteindelijk maar een transitplaats. En niet alleen voor hem. Het gold al voor Leopold von Sacher-Masoch, de bekendste negentiende-eeuwse Duitstalige auteur uit Lemberg aan wiens naam we het begrip ‘masochisme’ danken: ook hij duikt voortdurend op in de literatuur over de stad maar woonde er maar tot zijn twaalfde. Het gold ook voor Detlev Spinell, de Joodse estheet uit Thomas Mann novelle Tristan (1903). De arts van het sanatorium waar hij verblijft, zegt over hem dat hij ‘maar in Lemberg is geboren’. De Galicische hoofdstad had in het toenmalige Duitse cultuurgebied blijkbaar geen hoge status.
     Lviv is in de stad vooral een stad voor passage: het zwaartepunt van het leven, het uiteindelijke geluk wachtte verderop. Jozef Wittlin formuleerde dit punt in zijn essay Mijn Lwów (1946) aldus, toen hij het over het imposante treinstation had: ‘Men wachtte hier niet alleen op het vertrek van de trein, maar in zekere zin op het geluk zelf’. Niettemin hebben veel bekende Galiciërs van verschillende nationaliteit vol nostalgie over Lviv geschreven. Mede hierdoor is deze fatale stad ook blijven bestaan voor lezers die haar niet zullen bezoeken.

© Jan Paul Hinrichs

Eerder gepubliceerd als eerste hoofdstuk in: Jan Paul Hinrichs, Lemberg – Lwów – Lviv (Amsterdam: Bas Lubberhuizen, 2008), pp. 7-24. [uitverkocht]

Op dit blog staan ook andere hoofdstukken van dit boek. Voor meer informatie klik hier.



Geraadpleegde literatuur

·         Milo Anstadt, Kind in Polen. Amsterdam: Tiebosch, 1982. 
·         Andrew Barker, ‘‘Bloss aus Lemberg gebürtig’: Detlev Spinell, the Austrian Jewish aesthete in Thomas Mann’s Tristan’. Modern Language Review 102 (2007), p. 440-450.  
·         Yuriy Biriuliov, Jewish heritage of Lviv. Lviv: Centre of Europe, 2002. 
·         Annette Dittert & Fritz F. Pleitgen, Der stille Bug. Reise durch ein zerrissenes Land. Köln: Kiepenheuer & Witsch, 2004.  
·         Verena Dohrn, Reise nach Galizien: Grenzlandschaften des alten Europa. Frankfurt am Main: S. Fischer Verlag, 19912
·         Ernst Hofbauer & Lisa Weidmann, Verwehte Spuren. Von Lemberg bis Czernowitz: ein Trümmerfeld der Erinnerungen. Wien: Ibera Verlag, 1999.  
·         Bogdan St. Kasprowicz, Lwów sentymentalny. Kraków: Wydawnictwo Bezdroża, 2005. 
·        Anna Klijanienko, Lemberg entdecken: Streifzüge durch das kulturelle Zentrum der WestukraineBerlin: Trescher Verlag, 2005.  
·         Stanisław Lem, Das Hohe Schloss (vert. Caesar Rymarowicz). Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1990. 
·         Ihor Liljo & Zoriana Liljo-Otkovych, Touring Lviv. Kiev: Baltija Druk, 2005.  
·         Krzysztof Lipiński, Auf der Suche nach Kakanien: literarische Streifzüge durch eine versunkene Welt. St. Ingbert: Röhrig Universitätsverlag GmbH, 2000.  
·         Roman Marcinek, Lwów. Kraków: Kluszczyński, 2006. 
·         B.V. Mel’nyk, Dovidnyk perejimenuvan’ vulic’ i plošč L’vovaL’viv: Svit, 2001. 
·         Josef Piotrowski, Lemberg und Umgebung. Lemberg: H. Altenberg, G. Seyfarth, E. Wende & Co., [1916].  
·         William Jay Risch, ‘Thinking between borders: Polish media and cultural resistance in post-1953 L’viv’. Canadian American Slavic Studies 40 (2006), p. 101-126. 
·        Roswitha Schieb, Reise nach Schlesien und Galizien: eine Archäologie des Gefühls. Berlin: Berlin Verlag, 20012
·         Karl Schlögel, Promenade in Jalta und andere Städtebilder. München: Carl Hanser Verlag, 2001.  
·         Bruno Schulz, Verzameld werk (vert. Gerard Rasch). Amsterdam: Meulenhoff, 19962
·         Hermann Simon, Irene Stratenwerth & Ronald Hinrichs (eds.), Lemberg: eine Reise nach Europa. Berlin: Ch. Links Verlag, 2007.  
·        Alexander Stroyny. Lwów. Miasto Wschodu i Zachodu. Kraków: Wydawnictwo Bezdroża, 2005.  
·         Józef Wittlin, Orfeusz w piekle XX wieku. Kraków: Wydawnictwo Literackie, 2000.  



zondag 10 maart 2019

Daniil Charms: Werken (verschenen)

DANIIL CHARMS: WERKEN

Eind februari 2019 verscheen Werken van Daniil Charms in de 'Russische Bibliotheek' van uitgeverij Van Oorschot. De uitgave is samengesteld door Yolanda Bloemen die ook een groot deel van het boek vertaalde. Ook andere vertalers leverden bijdragen. Een aanzienlijk deel van het boek bevat mijn  Charms-vertalingen die oorspronkelijk stonden in Optisch bedrog en ander proza (Maastricht: Gerards & Schreurs, 1988) en die later herdrukt zijn in uitgaven waarin ook vertalingen van Margriet Berg, Yolanda Bloemen en Marja Wiebes verschenen: Tsjak (Leiden: Plantage/G&S, 1993) en Ik zat op het dak (Amsterdam: Atlas, 1999, 2de druk 2002).

In deze nieuwe uitgave zijn de volgende prozastukken door mij vertaald:

'Over fenomenen en existenties nr.  1' (pp. 91-92)
'Over fenomenen en existenties nr. 2' (pp. 93-94)
'Een geschiedenis' (pp. 116-117)
'De carrière van Ivan Jakovlevitsj Antonov' (p. 118)
'Feestdag' (p. 119)
'Fabel' (p. 135)
'Een dikke man bedacht een manier om af te vallen' (p. 141)
'Grigorjev slaat Semjonov op zijn bek' (pp. 144-145)
'Het lot van de vrouw van de professor' (pp. 148-150)
'De caissière' (pp. 153-155)
'Een ridder' (pp. 165-167)
'Onderzoek van alle kanten' (pp. 180-181)
'Een smerige persoon' (pp. 191-192)
'Herinneringen van een oude wijze man'(pp. 199-202)
'De muts' (p. 206)
'Ik deed het stof opwaaien' (p. 224)
'Ridders' (pp. 225-226)
'Storing' (pp. 233-234)
'Vallen (van dichtbij en vanuit de verte)' (pp. 237-238)
'Macht' (pp. 239-241)
'Een heer, wat klein van stuk' (p. 250)
'Symfonie nr. 2' (p. 252)
[Voorvallen:]
(1) 'Het blauwe schrift nr. 10' (p. 301)
(3) 'De naar buiten vallende oude vrouwen' (p. 303)
(4) 'Sonnet' (p. 304)
(6) 'Gezichtsbedrog' (p. 306)
(8) 'Meubelmaker Koesjakov' (p. 308)
(9) 'De hutkoffer'(pp. 310-311)
(10) 'Voorval met Petrakov' (p. 312)
(11) 'De geschiedenis van de vechters' (p. 313)
(12) 'Een droom' (p. 314)
(14) 'De jongeman die een bewaker versteld deed staan' (pp. 317-318)
(15) 'Vier illustraties van hoe een nieuw idee een mens die daarop niet is voorbereid van zijn stuk brengt' (pp. 319-320)
(18) 'Lynchgericht' (p. 324)
(19) 'Ontmoeting' (p. 325)
(20) 'Mislukte voorstelling' (p. 326)
(21) 'Tsjak' (p. 327)
(22) 'Wat er nu in de winkels te koop is' (p. 329)
(23) 'Masjkin vermoordde Kosjkin' (p. 330)
(24) 'Slaap is een plaag voor de mens' (p. 331)
(25) 'Jagers' (pp. 332-333)
(26) 'Historische episode' (pp. 334-335)
(27) 'Fedja Davydovitsj' (pp. 336-337)
(28) 'Anekdoten uit het leven van Poesjkin' (pp. 338-339)
(30) 'Pakin en Rakoekin' (pp. 341-342)

| Zie verder, Daniil Charms, Werken, vert. Yolanda Bloemen, Jan Paul Hinrichs e.a. (Amsterdam: Van Oorschot, 2019).

Zie op dit blog ook de bijdrage 'Daniil Charms: iets over zijn carrière in Nederland', een stuk over de vertaling van het werk van Daniil Charms in Nederland sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw. 


donderdag 7 maart 2019

F.B. Hotz: kaart van Geversstraat gevonden

F.B. HOTZ: KAART VAN GEVERSSTRAAT 26 GEVONDEN


Geversstraat, Oegstgeest, ca. 1930, met op nr. 26, het eerste huis rechts van de garage, het huis van de opa van
F.B. Hotz. De zijstraat rechts is de Deutzstraat. 
Collectie Jan Paul Hinrichs)
F.B. Hotz koesterde de Leidse Rijnsburgerweg, waaraan zijn geboortehuis lag, en de Oegstgeester Geversstraat, waaraan op nr. 26 het huis lag van zijn grootvader. De Geversstraat was meer dan een straat: de afdruk van de tijd, een stille oergetuige, sterker dan de mensen die er woonden. In een brief aan zijn oom H.W. Kunst, geschreven in Oegstgeest op 24 augustus 1976, gaat hij, slechtziend, met verbluffende precisie in op een fotokaart van de Geversstraat die hij onder ogen had gekregen. Hij ziet details die van de foto een stuk cultuurhistorie maken: ‘De foto van de Geversstraat is wonderlijk van sfeer! Het is nog heel vroeg in de morgen: de zon staat laag in het oosten en geeft lange schaduwen. Het is ook nog erg stil op de weg. De gordijnen van het huis zijn nog dicht maar de ramen van de “rode kamer” staan open. Misschien zat grootvader alleen aan het ontbijt (zoals meestal) en was oma juist begonnen, boven, het huis te “luchten”  en schoon te maken. De kaart zal van omstreeks 1930 zijn, gezien dat oude verkeersbord en de ligging van de tramrails door de Deutzstraat. In ieder geval leefde grootvader nog (kort na zijn dood werd de rails verlegd). De modernste auto op de kaart is een Studebaker ‘28.’[i]       
     De  kaart die Hotz beschrijft, was zo'n zeven jaar voor mij ontraceerbaar. Maar op 1 januari 2019 kwam een kaart op Marktplaats te koop met een afbeelding die onmiskenbaar met de beschrijving van Hotz overeenkomt.  De kaart die ik ontving, is een uitgave van de Photo Rotatie Pers / D. van der List, Amsterdam. Het huis van opa Hotz bevindt zich, vol in de zon, enigszins links van het midden, direct naast de rechter toren van de modernistische garage van automobielbedrijf Kamsteeg. Het verkeersbord dat Hotz noemt, staat tussen de kastanjeboom en de straatlantaarn. Het geboortehuis van Jan Wolkers  is niet zichtbaar: het bevindt zich enige huizen verder in de zijstraat, de Deutzstraat.
 
Jan Paul Hinrichs



[i] Jan Paul Hinrichs, De poëzie van een enclave (Amsterdam: De Wilde Tomaat, 2017), p. 18.

 
| De foto is met uitvoerig bijschrift gepubliceerd in een aflevering van de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 24 (2019), nr. 1, p.  69, als onderdeel van een recensie van het boek van Joke Linders, Geversstraat 25.Opgroeien in Oegstgeest  (Bloemendaal: Schaep 14, 2018).  



maandag 4 maart 2019

August Willemsen en Theo Sontrop

NAWOORD

Op 29 mei 1997 besluit August Willemsen (1936-2007) zijn laatste brief aan uitgever Theo Sontrop (1931-2017) met de opgave van een adres in Australië: 176 High Street, Northcote 3070, Melbourne. Via Google Street View is dit hoekpand traceerbaar. De opname is van februari 2017: bijna twintig jaar na Willemsens melding dat hij op dit adres boven een galerie woont. De winkelruimte beneden lijkt nog altijd een galerie, al suggereert een zoekactie op internet dat The Gallery of Slavic Art uit 1997 inmiddels is vervangen door Light Projects: ‘an experimental project space […]. The large windows of the gallery allow for 24/7 viewing.’ Dit lijkt de advertentie voor iets redelijk grootschaligs, maar Google Street View toont eerder een onopvallend winkeltje met een monsterlijk grote luifel in een eindeloze drukke straat met tramrails die vol staat met  een zelfde soort winkeltjes. Ruime klandizie is niet het eerste waaraan men hier denkt: ook niet op de voorleesavonden in de galerie waarvan Willemsen in zijn brieven aan Sontrop gewag maakt.
    De naam van de galerie ontleen ik aan August Willemsens artikel ‘From Northcote Hill’, dat in 1997 is gepubliceerd in de eerste jaargang van het tijdschrift Bunker Hill. Zijn kamer bevond zich aan de achterkant: ‘Ik bewoon, nu nog, een kamer op één hoog aan de achterkant van een hoekhuis op High Street’. We navigeren met Google Street View de hoek om, James Street in, en zien de blauwgrijze zijmuur van het pand met een stenen trapje naar de huisdeur met gietijzeren hek ervoor en daarnaast twee getraliede vensters en verder een garage met dakterras.  We kijken omhoog naar Willemsens kamerramen op de eerste verdieping: ‘Door één raam zie ik, naar het oosten, uit op een klein stukje van de ver gelegen Dandenong Ranges, door het andere raam zie ik uit op de skyline van het centrum.’ Op het dak staat een tv-antenne, zoals we die in Nederland al decennia niet meer kennen. Dit was de betonnen omgeving waarin Willemsen naar eigen zeggen overvallen werd door ‘acute gemoedsrust’.
     De Engelstalige wereld was de steeds zuidwaarts trekkende August Willemsen lang vreemd gebleven, aldus het stuk in Bunker Hill: ‘het was begin 1996, ik was bijna zestig, en dit was de eerste keer in mijn leven dat ik me in een Engelssprekend land bevond. Nooit naar Londen geweest, wat naast de deur lag; nooit naar New York.’ Verliefdheid speelde een rol bij zijn vestiging in Australië, maar ook ingebakken tegendraadsheid en kennelijk een latente behoefte zijn omgeving met onverwachte stappen te imponeren: ‘zonder de aanwezigheid van Janna hier zou ik het nooit hebben gedaan, maar het is mogelijk dat onbewust iets heeft meegespeeld als: “Vonden jullie het gek dat ik, als schrijver/intellectueel/what-not, in de Bijlmer woonde? Ja? Nou, dan zal ik jullie nog eens wat laten zien. Dan ga ik godverdomme naar Australië!” O zo.’ Willemsen woont op dat moment niet in bij zijn Australische vriendin Janna. Bunker Hill geeft daarover geen uitleg, maar de brief van 29 mei 1997 aan Theo Sontrop wel: ‘Ik zal niet op details ingaan: het zij genoeg, te zeggen dat alcohol er iets mee te maken had. […] Ik woon voorlopig in een ander huis […], deze situatie werkt.’
     Drank, vrouwen, een hang naar onthechting, of die nu in de Bijlmer, Brazilië of in suburbaan Australië te vinden is – het zijn voortdurend thema’s in het leven en werk van August Willemsen, de vertaler die na de publicatie van Braziliaanse brieven (1985), door hem tegenover Sontrop afgekort als BrBr, De val  (1991) en Vrienden, vreemden, vrouwen (1998), afgekort als VrVrVr, steeds meer als schrijver ging gelden. Een gezaghebbend essayist was hij al na publicatie van de bundel De taal als bril (1987). Willemsen schreef nooit fictie: alleen zijn eigen leven bood stof. De brieven aan Sontrop tonen hoe hij over een tijdvak van vijfentwintig jaar via alcoholconsumptie en vrouwenavonturen steeds de grens opzoekt en zichzelf daarbij schijnbaar van de zijkant gadeslaat, zonder meteen verantwoordelijkheid te kunnen nemen: ‘Ik stak mezelf in de lastigste nesten, en als de fles niet diende om de vreugde te verhogen, dan wel om de problemen voor me uit te schuiven.’
    De openingsbrief aan Theo Sontrop is van 1972. Willemsen heeft zijn eerste verblijf in Brazilië dan al ruimschoots achter de rug en is als vertaler nog niet heel bekend. Zijn doorbraak komt in 1978 met FP, zoals hij zijn poëzievertaling van Fernando Pessoa’s Gedichten afkort. Voor het van een uitgave komt, voelt hij zich geroepen zijn toen nog niet voor de hand liggende keuze voor deze dichter uitvoerig tegenover Sontrop toe te lichten, schijnbaar in verband met een subsidieaanvraag bij het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk. Later, na het succes van deze vertaling, zal hij zich veel minder hebben hoeven rechtvaardigheden: de naam August Willemsen stond automatisch garant voor een vertrouwenwekkende en smaakvolle keuze.
     De eerste brief opent als een roman: we zijn middenin de bonte drukte van feestjes, literaire plannen en afspraken. In het vervolg blijkt steeds meer sprake van een patroon waar binnen het een op het ander wordt gestapeld: werk bovenop werk, drank bovenop drank, de ene vrouw fladdert naast de andere. Het zal te ver gaan om een vergelijking te maken met de eveneens om zijn alcoholgebruik befaamde Fernando Pessoa, die zijn literaire persoonlijkheid in verschillende heteroniemen opsplitste, maar in het dagelijks leven lijkt Willemsen aanvankelijk goed in staat simultaan in diverse registers te opereren. Het grote succes van Braziliaanse brieven, zo maakt de correspondentie met Sontrop duidelijk, vormt een cesuur: lezingen, ontmoetingen met vrouwen, het gevoel beroemd te zijn, die daarop volgden maakten zijn leven ineens een stuk onoverzichtelijker. De overgang van vertaalwerk naar schrijverschap zorgt voor een toestand die hij niet meer in de hand heeft. Grenzen schijnt hij wel te zien, maar hij laat zaken vooral op z’n beloop, waarna het leven zelf hard ingrijpt: een echtscheiding, een fatale val in de Bijlmer, later de inkwartiering in een huurkamer in Melbourne nadat hij, zoals hij over dit ‘alcoholiseringsproces’ in Bewaar deze brieven als je eigen tekeningen (2014) aan Marian Plug schrijft, ‘de toestand onhoudbaar had gemaakt’. Vroegtijdig ontslag op de universiteit, waar hij uit weerzin zwaar beschonken colleges geeft, past ook in dit patroon.
     Het aantrekkelijke van Willemsens toon zit in de pretentieloze oprechtheid, waarmee hij zijn ontboezemingen doet: schuld neemt hij volledig op zich, maar steeds ziet hij geen kans duurzaam ‘de draak’, zijn alcoholconsumptie, te beteugelen. Levensdoelen zoekt hij ogenschijnlijk niet zo hoog. In 1960 noteert hij in zijn dagboek, Vrienden, vreemden, vrouwen: ‘Ik leef zo stom, zo kalm, zo bedaagd. Wat zal ik niet allemaal kunnen doen? Ik wil lezen, schrijven. Reizen. Een vrouw in mijn arm houden. Drinken. Ergens anders wonen.’ Daar lijkt het in het vervolg ook allemaal om te gaan, waarbij allerlei dingen in het leven, zoals hij zelf opsomt, vaak wat langzamer op gang komen dan gedacht: laat met vrouwen, laat uit het ouderlijk huis, laat aan de studie Portugees, een eerste vertaling op zijn vijfendertigste, zijn eerste schrijversboek, Braziliaanse brieven, op zijn negenenveertigste.
     Achter een zekere pose van laksheid schuilt bij Willemsen een uiterst geconcentreerde professionele instelling als vertaler, essayist en schrijver. Niettemin stelt hij, misschien niet helemaal overtuigend, zijn eigen carrière als een product van toeval voor. In het Marathoninterview met Anton de Goede dat de VPRO-radio op 30 juli 1999 rechtstreeks uitzendt, maakt Willemsen – gezeten in een rolstoel na een heupbreuk in Frankrijk – duidelijk dat Theo Sontrop een sleutelpersoon voor hem is: ‘Ik heb nooit schrijver willen worden, ik heb zelfs nooit vertaler willen worden. Door bemiddeling van een student ben ik in contact geraakt, in een van mijn laatste studiejaren, met Theo Sontrop die toen nog werkte bij Meulenhoff op het Rokin. En zo ben ik aan het vertalen en het publiceren van vertalingen gekomen, via een toeval.’
     De brieven aan Theo Sontrop zijn met aanstekelijke gretigheid geschreven. Dat lijkt alleen maar te verklaren uit de enorme betekenis die Willemsen hecht aan het contact met Sontrop, ‘een persoon van onschatbaar belang’, klankbord in moeilijke tijden, onvervangbaar als uitgever. Hij beseft dat veel van zijn projecten, zoals de Pessoa-vertaling, zonder Sontrop niet van de grond waren gekomen. Sontrop was een jaar of zes ouder dan Willemsen, bijna een generatiegenoot. Dat bevorderde wellicht een zekere vertrouwelijkheid in het contact, waarin ook ironie een rol speelt: dat Sontrop zenuwachtig was op tv, maar netjes in het pak zat. En Willemsen nodigt Sontrop, al dan niet gemeend, mee naar Brazilië: ‘Véél leuker dan Portugal, ofschoon het wel een aanslag op je libido is – of juist daaróm.’  
     Een hang naar onthechting komt in Willemsens correspondentie vaak naar boven. Dat speelt nadrukkelijk al in Amsterdam: hij schrijft vanuit de Bijlmer of hij niet in Amsterdam, maar daarbuiten woont. In zijn stuk in Bunker Hill ziet hij vanuit Melbourne, met zijn bevrijdende ‘criteriumloosheid’, scherp terug op een laks en weinig open Amsterdam: ‘Pretentie, zelfingenomenheid, de grifheid waarmee velen oordelen over iemand of iets van wie of waarvan ze niets maar dan ook niets af weten. De vroegere vrienden die, na een keer de verschrikkelijke reis naar de Bijlmer te hebben doorstaan (een kwartiertje met de metro), het vertikten ooit nog terug te komen.’
     Briefschrijver August Willemsen kennen we als de meeslepende verslaglegger in zijn Braziliaanse brieven, de vertrouwelijke causeur in zijn brief uit Australië aan Thomas Rap in Sprekend een brief (1998), de beproefde vriend in Bewaar deze brieven als je eigen tekeningen en de ruimhartige literator tegenover onbekende studenten in Brieven aan De Lantaarn (2018). In de brieven aan Theo Sontrop gaat het, met beklijvende directheid en vlijmscherpe stijl, om de wording van literatuur zelf: hoe de eigen persoon werk soms in de weg staat, maar eigenhandig veroorzaakte problemen ook weer nieuwe inspiratie genereren. Correspondentie lijkt soms een opmaat voor schrijverswerk: de brief van 28 juli 1979 uit Rio de Janeiro vinden we bij vlagen haast woordelijk terug in de brief van 29 juni 1979 uit Braziliaanse brieven.
     ‘Brieven zijn per definitie fragmenten’, verklaart August Willemsen in zijn nawoord bij Brieven 1905-1919 (2004) van Fernando Pessoa. ‘Ze zijn stukjes tijd.’ Idealiter laten de brieven aan Sontrop zich lezen als een autobiografie in fragmenten: stukjes tijd, snapshots, beleefd in Amsterdam-Bijlmermeer, Laren – het oord van revalidatie uit De val –,  Rio de Janeiro en Melbourne, oftewel vier cruciale plaatsen in dit schrijversleven.

Oegstgeest, 30 augustus 2018

 Jan Paul Hinrichs
 
| Eerder verschenen als 'Nawoord', in: August Willemsen, Noodlot is nooit ver uit mijn gedachten. Brieven aan Theo Sontrop, bezorgd en van een nawoord voorzien door Jan Paul Hinrichs (Leiden: Fragment, 2018), pp. 47-52.