dinsdag 24 december 2019

Nancy Stoop: De rode lijn (Recensie)


BEN WALENKAMP GEËERD

Ben Walenkamp (1940) is een Leids fenomeen. Met zijn onafscheidelijke, doorleefde Engelse regenjas, witte sjaal, lange grijze haren, baard en pijp vergroeide hij met zijn vaste stek op het koffieterras op het Gerecht. Een kring van Titaantjes op leeftijd laat hij met welluidende stem delen in zijn tegendraadse inzichten over kunst, literatuur en aanpalende zaken. Walenkamp heeft geen PC of email, maar is goed geïnformeerd en heeft goede smaak als kompas. Generaties Leidenaren kennen hem als eigenaar van Galerie Walenkamp, spraakmakend door tentoonstellingen van kunstenaars als Jan Schoonhoven en Ad Dekkers, de linkse boekhandel Oktober en het bruine jazzcafé De Twee Spieghels, waar saxofonist Ben Webster vlak voor zijn dood in 1973 zijn laatste concert gaf. Later organiseerde hij literaire avonden in de sociëteit De Burcht en poëziemanifestaties in de openlucht, zoals in 2001 een Pessoa-avond vanaf een waterpodium bij de Vismarkt. Walenkamps meest duurzame en bekendste initiatief vormen de meer dan honderd muurgedichten die hij met Stichting TEGEN-BEELD overal in de stad aanbracht. Het bijzondere is dat de gedichten in allerlei talen in het origineel staan: dus ook in het Russische, Griekse of Georgische alfabet. In de schaduw van de Pieterskerk heb ik een Russin wel eens zien huilen van ontroering voor Marina Tsvetajeva’s gedicht ‘Mijn verzen, zo vroeg geschreven’ aan de gevel van antiquariaat Templum Salomonis. Foto’s van in een schok van herkenning getraceerde gedichten zullen toeristen via mobieltjes duizenden keren met het thuisfront hebben gedeeld. Walenkamps onvervangbare bijdrage aan de Leidse stadscultuur heeft nu van de hand van Nancy Stoop een rijk geïllustreerd boekje opgeleverd. Het is een uitgave van Fragment, de Leidse uitgeverij van Frank van den Ingh die sinds 2015 in kleine oplage boekjes uitgaf van Maxim Februari, Don-Aminado, Sarah Hart (De Parelduiker 2018, nr. 2) en, twee keer, August Willemsen. De rode lijn verwijst naar de schuine rode lijn van De Stijl, een Leids icoon, maar misschien ook naar Walenkamps afwijkende, anarchistische  inborst. Het boekje leest als een cultuurgeschiedenis van Leiden over het tijdvak 1968 tot op heden, waarin Walenkamp onophoudelijk zichtbaar en smaakmakend is geweest. Eerbetoon aan Marinus van der Lubbe – ook op locatie in Berlijn en Leipzig – en Rembrandt hoort hierbij. Zonder ideeënman Ben Walenkamp was het in Leiden wel saai geweest.

Nancy Stoop, De rode lijn. Leiden: Fragment, 2018. 45 pp. 125 ex. € 20 (uitgeverijfragment@gmail.com)

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks' in De Parelduiker 24 (2019), nr. 1, pp. 74-75.

Tom Sandijck: Havank op Dekema State (Recensie)


OBSESSIES VAN HAVANK

Havank (1904-1964), pseudoniem van Leeuwardenaar Hans van der Kallen, schreef zevenentwintig speurdersromans en bereikte ooit een miljoenenpubliek. Zijn boeken worden al zo’n tien jaar niet meer herdrukt. In een keerboek van Stichting Mateor staan twee publicaties over Havank. De moord op Havank van Kees Kuiken is een novelle gericht op Havank-lezers, vol personages uit zijn leven en werk. Tom Sandijck gaat in Havank op Dekema State in op obsessies van de schrijver. Voor zijn poedel Nicko ontwikkelde hij een aan bezetenheid grenzende aanhankelijkheid. Toen het dier stierf, baarde hij het op in een met zijde gevoerde koffer omgeven door kaarsen en witte bloemen en gedroeg zich als ontroostbare nabestaande. Nicko werd begraven onder een zwerfsteen op Dekema State in Jelsum bij Leeuwarden, de oude woonstede van de bevriende broers Jan en Gerard van Wageningen. Daarheen week Havank vaak uit vanuit zijn semipermanent onderkomen in hotel Amicitia in Leeuwarden. De roman Caviaar en cocaïne (1959) is aan Nicko’s nagedachtenis opgedragen. Extremer is Havanks obsessie voor het portret van de herenboerin Anna Maria van Burmania dat hangt in de zaal van Dekema State. Het werd in 1754, op haar eenentwintigste, geschilderd door B. Accama. Dit portret van een wenkende vrouw beheerste zelfs Havanks leven: hij ging in zijn eenzaamheid met haar in gesprek en ontwikkelde volgens Sandijck een seksueel verlangen naar haar. Reproducties van het portret reisden met Havank mee en hij liet geld na voor een herbegrafenis van Anna’s beenderen die achteraf verdwenen bleken. Een foto van Anna ging mee in zijn graf. Het resultaat leest als het scenario van een Hitchcockfilm: een schrijver met een Triumph Herald met kenteken HVK 55 pendelend tussen een Engelse echtgenote in Londen tegen wie hij opkeek, een hotel als asiel in zijn geboortestad waar hij uiteindelijk stierf en een landgoed, waar hij zich met revolver voor het aanbeden portret liet fotograferen. Zijn weduwe reageerde achteraf verontwaardigd: ‘Ja, dat was mystiek. En het was een vorm van waanzin! Belachelijk! Hij verknoeide al zijn tijd in plaats van te schrijven.’ Of vond Havank via poedel Nicko en vrouwe Anna juist de niet te verstoren verhoudingen die hij zocht en het ware leven hem niet gaf?

Tom Sandijck, Havank op Dekema State. Kees Kuiken, De moord op Havank. Capelle aan den IJssel: Stichting Mateor, 2017. 68 p. + 30 p.  500 ex. € 12,50 (Othello 15, 2907 JD Capelle aan den IJssel mateor@kpnmail.nl)

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks' in De Parelduiker 24 (2019), nr. 1, pp. 73-74.

Twee boekjes over Nescio (Recensies)


NESCIO VERDER ONTRAFELD

Is over Nescio (1882-1961) alles al gezegd? Wiskundeleraar Maurits Verhoeff, een volhardend rechercheur voor wie geen feitje te klein lijkt, bewijst dat we zo ver niet zijn. Een themanummer van het tijdschrift Uitgelezen boeken publiceert nu iets waarvan men zou denken dat het al decennia zou bestaan: een bibliografie van Nescio’s publicaties en van de vertalingen van zijn werk. Bandvarianten komen uitvoerig aan bod. Dan blijkt dat van de tweede druk (1933) van Dichtertje – De uitvreter - Titaantjes maar liefst acht bandvarianten bestaan. Alle covers zijn in kleur afgedrukt. Hoofdmoot van het boekje is een relaas over het contact met uitgevers. Daarin toont Nescio zich een vasthoudende zakenman die van de kwaliteit van eigen werk onwrikbaar overtuigd blijft. Toegevoegd zijn wat kleine stukjes over ‘faits divers’. Zo weten we nu wie voor de havenmeester van Veere in ‘De uitvreter’ model stond. Het aardigste stuk gaat over Grönlohs strijd tegen een germanisme als ‘ingesteld zijn op’. Vlak voor de Duitse inval maakt hij bezwaar tegen ‘weermacht’, waarmee hij, aldus Verhoeff ‘als het ware een kleine verzetsdaad’ verrichtte. Het blijkt allemaal uit ingezonden brieven aan Onze Taal. Met Verhoeff verzuchten we dat het zonde is dat de meeste stukken in Onze Taal anoniem stonden en het archief van het blad verloren is gegaan: ‘Het had een prachtige collectie brieven van Grönloh kunnen opleveren.’
Nescio’s Natuurdagboek registreert bezoeken aan voor hem nogal vervelende jaarvergaderingen van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Perry Moree vat zijn notities samen in voor Mijn naam zei niemand wat, het eerste deel van een reeks Letterkundige mijmeringen. Hij dook ook de archieven in en vond de handtekeningen van Nescio op de presentielijsten van de vergaderingen. Ze staan hier voor de ware liefhebber facsimile afgedrukt. Volgens Moree is het ‘altijd onopgehelderd gebleven’ waarom er nooit een levensbericht over Nescio in een jaarboek van de Maatschappij heeft gestaan. Het antwoord staat wellicht in het jaarboek uit 1958 (p. 113), een mededeling die Moree, net als de publicatie hierover in De Parelduiker (2013/1, pp. 55-56), schijnbaar over het hoofd heeft gezien: Nescio had zijn lidmaatschap opgezegd. In ieder geval is in de archieven ook nog naar een opzeggingsbrief van Nescio te speuren. Ook vragen we ons nog af wie hem indertijd als lid had voorgedragen.

Maurits Verhoeff, ‘Voor een koopje ben ik voor hen niet thuis’. Nescio en zijn uitgevers (=Uitgelezen boeken jrg. 19, nr. 1). Amsterdam: De Buitenkant, 2018. 79 pp. 500 ex. € 12,50 (www.uitgeverijdebuitenlant.nl) | Perry Moree, Mijn naam zei niemand wat. Nescio en de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Vlaardingen: De Walgvogel, 2019. [12 pp.] 30 ex. € 11,95 (perrymoree@hotmail.com)

| Eerder gepubliceerd in de rubriek 'Schoon & haaks' in De Parelduiker  24 (2019), nr. 1, pp. 71-73.

Leo van Breen: De som van niemendallen (Recensie)


LEO VAN BREEN IN TAORMINA

De Zeeuwse dichter, journalist, kunsthandelaar en levenskunstenaar Leo van Breen (1906-1988) komen we vooral nog tegen via J. van Oudshoorn (1876-1951). Hij was initiatiefnemer van de verzamelbundel van Van Oudshoorn Doolhof der zinnen die in 1950 bij Van Oorschot verscheen. Ook zat de nimmer stilzittende Van Breen achter de bizarre verjaardagspartij die kort voor Van Oudshoorns dood in zijn huis op het Haagse Van Imhoffplein 17 plaatsvond. In Dagboek 1934-1943 (Statenhofpers 2017, p. 87) doet Van Oudshoorn cynisch verslag van een avondlijk bezoek bij Van Breen aan het Haagse Oranjeplein in 1939: ‘Gedaas (v Br. wilde v Oudshoorn leeren kennen’).’ Stukken die Van Breen in 1942 en 1951 in De Prins en de Haagse Post publiceerde, behoren nog altijd tot het beste wat over Van Oudshoorn is geschreven. Lo van Driel publiceerde in De Parelduiker (2007, nr. 5) een levendig portret van Van Breen die sinds 1972 met zijn levenspartner Jos Krop (‘halfzacht’ volgens Van Oudshoorn) op Sicilië leefde. Succes hadden Van Breen en Krop met een Delftse kunsthandel met filiaal in La Spezia. Bij de handige heren valt een Elsschot-achtige colportagesfeer op. Behalve in kunst scharrelden ze met tijdschriftuitgaven als De Prinsestad, blad van het oud-verzet, en Burgerrecht, ‘Orgaan van het Comité Burgerrecht ter Bestrijding van Overmatige Overheidsdwang’. Nu heeft Van Driel in De som van niemendallen een keuze uit Van Breens al decennia niet meer herdrukte poëzie ondergebracht bij fake-uitgeverij Erven Eikenhout in Sint Kruis. De oplage bedraagt twintig exemplaren. Wat opvalt is de cynische toon in de latere, ongepubliceerde poëzie, die wijst naar een levenshouding waarin continu rigoureus met iets werd gebroken: ‘Er is geen uitweg, dan het radicale / afrekenen met wat ons dierbaar was.’ Dat lijkt een variant op ‘Yet each man kills the thing he loves’ uit Oscar Wilde’s The Ballad of Reading Goal, door Van Breen in vertaling nog eens gepubliceerd in Opwaartsche wegen, een protestants blad waarin hij rond 1930 ook tamelijk brave eigen verzen plaatste. Onder alle turbulentie braken Van Breen en Krop niet met elkaar: ze liggen na een levenslange vriendschap samen in een graf in Taormina.
Hoogtepunt in het hoogst intrigerende boekje zijn twee brieven van Van Breen aan Gerrit Borgers (1917-1987), directeur van het Letterkundig Museum. Van Breen vat in 1975 zijn onnavolgbare leven samen, waarin hij ook nog eens bouwondernemer in Renesse was. Hij besluit vanuit Taormina: ‘ik ben niet van plan, om nog ooit naar Holland te komen.’ Van Breen bekent vanuit hun palazzo dat hij uitkijkt naar Borgers’ bezoek omdat ‘ons leven hier, ondanks alle denkbare voordelen, toch iets triestigs heeft.’ In een gedicht heeft Van Breen het over ‘verstotenen’ die ‘blijven, die we zijn, die diep berouwen / maar niet in staat zijn om ons zelf te villen.’ Een biografie kan interessant zijn. Van Driel geeft aan dat zo’n project wel gecompliceerd ligt: de inmiddels bejaarde Italiaanse pleegzoon van Van Breen en Krop, die lucht had gekregen van het bestaan van een aspirant-biograaf, gaf hun archief per abuis mee aan een andere Nederlander die in Taormina op vakantie was en er vervolgens kennelijk geen afstand meer van deed. Ondertussen blijven we benieuwd naar Van Breens antiquarisch onvindbare enige roman Vaarwel Budapest (1940), waarvan de Duitsers de oplage verbrandden: ‘een hommage, die ik nog altijd op prijs stel.’

Leo van Breen, De som van niemendallen. Een keuze uit de gedichten met twee brieven aan Gerrit Borgers. Sint Kruis: Erven Eikenhout, 2018. 96 pp. 20 ex. € 17,50 (lovandriel@zeelandnet.nl)

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks' in De Parelduiker 24 (2019), nr. 1, pp. 70-71.

Joke Linders: Geversstraat 25 (Recensie)


JOKE LINDERS EN DE GEVERSSTRAAT

Joke Linders (1943), auteur van de biografie van Annie M.G. Schmidt en talloze andere publicaties over jeugdliteratuur, keert in Geversstraat 25 terug naar haar Oegstgeester geboortehuis dat inmiddels plaatsmaakte voor een appartementencomplex. Als kind had ze uitzicht op de witte villa van de opa van F.B. Hotz aan de Geversstraat en Jan Wolkers’ geboortehuis in de Deutzstraat: ‘In mijn omgeving gold dat je de familie Wolkers maar beter kon vermijden. Daar was iets mee: teveel kinderen, ander geloof, andere zuil al kenden we dat begrip toen niet, rare mensen en een winkel die niet deugde of niet meer liep.’ Belangrijker was de kastanjeboom op de hoek met de Deutzstraat: de boom van haar jeugd. Dit boek bevat voor een Oegstgeestenaar talloze leuke herkenningspunten, maar de waarde ligt in de beschrijving van het katholieke middenstandsmilieu waarin Joke opgroeide. Spaarzaamheid en gevoel voor gemeenschap overheersen: de familie, de kerk, het kerkkoor, gearrangeerde huwelijken. Er werd over je nagedacht, misschien niet altijd in je voordeel. In deze tijd paste ook een zwijgcultuur: Joke en haar zus hebben jaren last van de handtastelijkheden van caféhouder en buurman Ome Ko (getrouwd met Tante Riet die zo lekkere spiegeleieren bakte) en zeggen er jaren niets over tegen hun ouders. Als ze dat uiteindelijk wel doen, dreigt de vader met de politie en verhuizen de kinderloze buren ‘naar een mij onbekend oord’. De samenleving was verzuild: als katholieken kopen ze kleren alleen bij C&A en Peek & Cloppenburg. Het is allemaal niet onbekend, maar de aardigheid zit in vele andere details, zoals kinderen die op de katholieke school bidden voor de in Hongarije vastzittende kardinaal Mindszenty. Drama is er ook: de ouders die een auto-ongeluk krijgen en maanden in het ziekenhuis liggen. De kinderen staan er alleen voor, maar houden het gezin zelf draaiende. De vader van Joke had een elektrotechnisch bureau en verkocht Philips-producten.  De buurt kijkt door hun etalage naar de Elfstedentocht van 1956. De kinderen waren proefkonijnen om de nieuwste hoogtezon uit te proberen.
Geversstraat 25 biedt een sfeervol en leerzaam relaas over een tijd die niet te idealiseren is, maar veel mensen blijvend verbond. Dat geldt ook voor Joke en haar man Barend die ze als scholiere meenam naar een bal en met wie ze nu in Bloemendaal uitgeverij Schaep 14 bestiert. Het boekje kwam tot stand naar aanleiding van een vraag van zoons van gezinshulp Gré die wilden weten wat hun moeder in Oegstgeest had gedaan. Wolkers’ zwartgallige boek Terug naar Oegstgeest (1966) toont een gereformeerd milieu en een slechtlopende kruidenierswinkel in de jaren dertig en veertig. In Linders’ verslag over de katholieke jaren vijftig en zestig overheersen warmte en dankbaarheid. ‘Ik heb enorm veel respect gekregen voor mijn ouders, die in een moeilijke tijd samen een bloeiend bedrijf opbouwden’, zegt Linders tegen de Oegstgeester Courant (7 november 2018). Een gezinshulp die excelleerde in taalspelletjes en volkswijsheden en een onderwijzeres met taalgevoel spelen  een cruciale rol: ‘Net als Gré heeft juffrouw Mol de liefde voor taal op mij overgebracht. […] Schmidts geraffineerde spelen met taal, klank en ritme sluit geruisloos aan op de taal die Gré van nature bezigt.’ Bewegingsvrijheid blijkt in die jaren vanzelfsprekender dan nu. In zomervakanties rijdt scholiere Joke alleen op de fiets van Oegstgeest naar Wijk bij Duurstede, waar Gré na haar huwelijk is neergestreken. Ze deed dat zonder mobiel met navigatie en zonder WhatsApp waarmee de achterban na elke bocht en regendruppel de route met foto’s en emojis kan volgen. Boeken las ze uren alleen onder een rododendronstruik in een bos, waarin nu geen kind meer alleen mag komen. Toen was geluk heel gewoon.  

Joke Linders, Geversstraat 25. Opgroeien in Oegstgeest. Bloemendaal: Schaep 14, 2018. 148 pp.  € 15 (Schaepmanlaan 14, 2061 LZ Bloemendaal info@schaep14.nl)

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks' in De Parelduiker 24 (2019), nr. 1, pp. 68-70.