zondag 24 maart 2024

Rémon van Genderen: Een verschoppeling met vuurkracht (Recensie)

PORTRET VAN CHR.J. VAN GEEL

Chr.J. van Geel (1917-1974), schrijver van fragmentarische en ingetogen natuurgedichten, is na zijn vroege dood nooit in de vergetelheid geraakt. Dat is vooral de verdienste van zijn laatste levensgezellin, Elly de Waard, die zich voor zijn werk bleef inzetten. Van Geels Verzamelde gedichten (Van Oorschot, 1993) zijn herdrukt. De Parelduiker (2009/1) wijdde aan hem een themanummer. Rémon van Gemeren (1979), biograaf van Louis Couperus en Jan Mankes, geeft zijn boek over Van Geel, Een verschoppeling met vuurkracht, de ondertitel ‘portret’ mee. Daar deed hij goed aan, want voor een biografie stoelt het op te weinig bronnen. Kennelijk heeft Van Gemeren het archief van Van Geel niet geraadpleegd. Zijn boek stoelt vooral op gesprekken met enkele getuigen, met name (ex)partners van Van Geel.

            Van Gemeren presenteert zijn eigen schrijfervaring als bijna even belangrijk als het onderwerp. Hij hanteert een nadrukkelijke ik-stijl en grossiert in huisbakken wijsheden: ‘Het leven van Van Geel was, zoals elk leven in meerdere of mindere mate, een tragedie.’ Van Geels ‘leven laat me zien dat we ons in ons tragische bestaan, ongeacht hoe gelukkig of tevreden we zijn, niet van onze eenzaamheid kunnen bevrijden’. Gaandeweg tempert Van Gemeren zijn rol, maar eigen interpretaties blijven nauwelijks van feiten te onderscheiden. Als hij het over Netje Fernhout, een geliefde uit de jaren vijftig, heeft, concludeert hij: ‘Wat Netje en Chris zo sterk aan elkaar verbond, is dat ze zich allebei een verschoppeling voelden’. Hoe weet Van Gemeren dat? Die vraag stelde ik me talloze keren. Sommige informatie komt blijkbaar van Elly de Waard en Van Geels ex-vrouw Laura Meursing, later de vrouw van Bob van Amerongen, bekend uit de kring van de gebroeders Van het Reve. Centraal staat ook Van Geels jong gestorven zoon Chrisje, het kind van Laura, die in zijn jeugd zou zijn aangerand door Thérèse Cornips, zijn bekendste partner. Wat is de bron voor deze beschuldiging?

            Het is jammer dat Van Gemeren nogal speculatief opereert, want het unieke profiel van Van Geels leven en werk komt goed uit de verf. Na de oorlog trok Van Geel zich terug in een huisje in de Noord-Hollandse duinen, waar hij in eenzaamheid dichtte. Het beeld blijft hangen van een obsessieve dichter die alleen met poëzie bezig scheen: de hele dag, de hele nacht. Een Leitmotiv van dit boek is dat Van Geel van zijn vrouwen absolute loyaliteit, toewijding en verzorging verwachtte. Elly werd geacht ook ’s nachts pen en papier paraat te hebben om nachtelijke invallen van de dichter te noteren. Als een vrouw er vandoor ging, raakte Van Geel in paniek en wilde meteen een andere vrouw regelen. Verliefdheid of hartstocht was hierbij schijnbaar secundair, zoals vrouwen in zijn poëzie ook geen rol spelen. Hij meende recht op verzorging te hebben: in mate van zelfbewustheid was hij zeker geen ‘verschoppeling’.

            Zo kaal Van Geels meditatieve, bezwerende poëzie is, zo kaal lijkt ook zijn leven: maar één keer was hij volgens Van Gemeren in het buitenland, maar één keer las hij zijn gedichten in het openbaar voor. Ook kende hij geen vreemde talen. Ver stond hij van de Vijftigers met hun reisjes volgens de Zeitgeist naar Parijs, groepsmanifestaties, drankgebruik en Leidseplein-escapades. Met poprecensente Elly ging hij wel naar het concert van The Beatles op 6 juni 1964 in Blokker. Zijn toewijding aan de poëzie bleef totaal: hij hoefde niet op reis. Niettemin had Van Geel tal van belangrijke contacten: Wolkers, Eybers, Emmens, Judith Herzberg, Goudsblom, Nescio.

            Van Geel compenseerde, aldus dit boek, zijn monomane bezigheden met driftig, onberekenbaar gedrag. Thérèse had hij ‘nooit’ iets aangedaan: ‘Op één uitzondering na: eenmaal heeft hij haar een gat in het hoofd geslagen’ (bron?). Ook had hij geen seksuele interesse voor minderjarigen, behalve dan ‘dat hij een paar keer meisjes die met Chrisje kwamen spelen, wanneer zijn zoon weg was, gevraagd heeft om de kleren uit te doen’ (bron?). We zien uit naar de biografie door Guus Middag die is aangekondigd, vermoedelijk wel geschreven op basis van Van Geels archief. Misschien blijkt dan dat Van Gemeren de nodige primeurs had.

Rémon van Gemeren, Een verschoppeling met vuurkracht. Portret van Chr.J. van Geel. Utrecht: IJzer, 2021. 205 p. € 22,50 (www.uitgeverij-ijzer.nl)

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 27 (2022), nr. 2, pp. 69-70.




 

zaterdag 23 maart 2024

Max Kijzer en Kees Verheul (Recensies)

MAX KIJZER EN KEES VERHEUL

Literatuurmuseumdirecteur Aad Meinderts (1957) publiceert in ‘Uit geil en bloed bestaat dit rotte leven!’ een solide, fraai geïllustreerde biografische schets van Max Kijzer (1893-1944), een Joodse romanschrijver, dichter, criticus en organisator van literaire salons van wie vrijwel niemand zal hebben gehoord. Kijzer, zoon van een Amsterdamse sigarenfabrikant, had hopeloos veel ambities waarmee hij zijn omgeving danig zal hebben vermoeid. Door tegenslagen liet hij zich niet afschrikken. Hij publiceerde verzen in Stols’ tijdschrift Helikon en werd vaste medewerker van Willem Kloos’ De Nieuwe Gids. Als motto kreeg het boekje het intrigerende gedicht ‘Zelfportret’ uit 1935: ‘De zomersproeten moet ge mij vergeven, / de spikkelappel is niet altoos rot, / de dubbeldikke neus was ook het lot / van Socrates en die was zeer verheven.’ Kijzers romans vol erotiek werden in de pers afgekraakt. Naar aanleiding van een brief aan Kloos gewaagt Meinderts van ‘bijna pathologische nederigheid, waarachter een persoonlijkheid schuilgaat die overtuigd is van eigen genialiteit’. Na een relatiedrama vluchtte Kijzer in 1939 uit Amsterdam naar Rotterdam. Curieus is dat hij nog in 1942 in eigen beheer de gestencilde beschouwing H. Marsman (1899-1940) publiceerde. Een voorgevoel van eigen ondergang? Max Kijzer, weggevoerd uit Westerbork, overleed ‘ergens’ in Midden-Europa in 1944, eenenvijftig jaar oud. Een bescheiden plekje in de literatuurgeschiedenis heeft hij nu alsnog gekregen.

            De Flanor-reeks verrast met de kleine essaybundel Herleefd vermogen van Kees Verheul (1940). Hiermee laat deze eminente slavist, die ook in Rusland naam heeft, voor het eerst sinds lange tijd van zich horen. Volgens het voorwoord had Verheul, die in 2007 ernstig ziek werd en na herstel mantelzorger werd voor zijn levenspartner die in 2018 overleed, lange tijd ‘belangrijkere dingen aan mijn hoofd […] dan schrijver te zijn. En als mijn handen soms jeukten om een zich aandienend idee vorm te geven, dan ontbraken mij meestal zowel de gelegenheid als de moed.’ De vier essays zijn autobiografisch getoonzet, maar verraden de interesses van de slavist Verheul: Sint-Petersburg / Leningrad, Anna Achmatova, Osip Mandelstam en Iosif Brodski. In het essay ‘’s Nachts dromend, op de tast’ analyseert Verheul zijn droomleven, vooral zijn stadsdromen. Behartigenswaardig is zijn uitgangspunt dat de stadsplattegronden van Sint-Petersburg, Moskou en andere grote steden overeenkomsten vertonen met een lengtedoorsnede van een menselijk lichaam: ‘Sinds de verruiming van mijn kijk op plattegronden ben ik geneigd me dierbare steden voor te stellen als de binnenwereld van mensen.’ En kennelijk moeten we daarbij niet alleen aan borstkassen en luchtpijpen denken maar ook aan onze droomwereld.


Aad Meinderts, ‘Uit geil en bloed bestaat dit rotte leven!’ Max Kijzer (1893-1944). 2021. 93 p. € 19,50 | Kees Verheul, Herleefd vermogen. 2021. 54 p. € 19,50 (uitgaven van Flanor, Nijmegen, uitgeverijflanor@gmail.com)

|Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 27 (2022), nr. 2, pp. 70-72.