maandag 31 mei 2021

Michail Koezmin: Ik zag de stad terug waar ik ben geboren

MICHAIL KOEZMIN: IK ZAG DE STAD TERUG WAAR IK BEN GEBOREN 

Ik zag de stad terug waar ik ben geboren

en mijn verre jeugd doorbracht;

ik wist

dat ik daar geen familie en vrienden meer had,

ik wist

dat ook de herinnering aan mij daar was verdwenen,

maar de huizen, de hoeken van de straten,

de verre groene zee –

alles herinnerde me

aan het onveranderlijke –

de verre dagen van mijn jeugd

en de liefde die als rook was vervlogen.

Vreemd aan allen,

zonder geld

zonder te weten waar ik een onderkomen zou vinden,

kwam ik in een afgelegen wijk terecht,

waar door neergelaten vensterluiken lichten brandden

en zang en tamboerijnen

uit de binnenste kamers klonken.

Voor een deurgordijn

stond een aardige jongen met krulhaar,

en omdat ik vermoeid mijn passen inhield,

zei hij mij:

‘Abba,

het schijnt dat je de weg niet kent

en je bent zonder vrienden?

Treed binnen,

hier is alles

dat een buitenlander de eenzaamheid doet vergeten,

je kan hier vinden

een vrolijke, lichtzinnige vriendin,

rank van lichaam en met geurige vlechten.’

Ik draalde, had mijn gedachten elders,

en hij sprak lachend verder:

‘Als dat je niet aantrekt,

pelgrim,

zijn hier ook andere geneugten,

die een dapper en wijs hart niet ontvlucht’.

Over de drempel tredend, trapte ik mijn sandalen uit

om niet in een huis van plezier

het heilige zand van de woestijn te brengen.

Ik keek de portier aan

en zag

dat hij bijna naakt was –

en verder liepen we door de gang

waar ons uit de verte

de tamboerijnen tegemoet klonken.


Vertaling © Jan Paul Hinrichs

| Eerder gepubliceerd in: Michail Koezmin, Alexandrijnse gezangen. Vert. en nawoord Jan Paul Hinrichs. 's-Gravenhage: Statenhofpers, 2021 (Saldencahiers; 5), pp. 33-34.

Michail Koezmin: Alexandrijnse gezangen (vertaling verschenen)

MICHAIL KOEZMIN: ALEXANDRIJNSE GEZANGEN (VERTALING VERSCHENEN)

Zojuist verscheen bij de Statenhofpers de eerste complete Nederlandse vertaling van een verborgen meesterwerk uit de Russische poëzie dat in 1908 voor het eerst in boekvorm verscheen: Alexandrijnse gezangen van Michail Koezmin (1872-1936). De oplage bedraagt honderd genummerde exemplaren.

Michail Koezmin, 
Alexandrijnse gezangen
(Statenhofpers, 2021)

| Zie verder: Michail Koezmin, Alexandrijnse gezangen. Vert. en nawoord van Jan Paul Hinrichs. 's-Gravenhage: Statenhofpers, 2021. 48 pp. (Saldencahiers; 5). 

dinsdag 25 mei 2021

Schoon & haaks [afl. 34]

SCHOON & HAAKS [AFL. 34]

In De Parelduiker staat vanaf nummer 2 van de jaargang 2014 de  rubriek ‘Schoon & haaks’ waarin ik publicaties van privédrukkers en marginale uitgevers bespreek. In de vierendertigste aflevering (2021, nr. 2) staan recensies van de volgende boeken:

·        Max de Jong, Aforismen. ‘s-Gravenhage: Statenhofpers, 2021.

·        Czesław Miłosz, Theologisch traktaat. Vert. Karol Lesman. Nijmegen: Flanor, 2021.

·        Detlev van Heest & J.J. Voskuil, Beesten. Haarlem: De Korenmaat, 2021.

·        Ödön von Horváth, 36 uur. Het verhaal van Agnes Pollinger. Vert. Sjoerd Bronsgeest. Amsterdam: De Wilde Tomaat, 2021.

·        F.B. Hotz, Joop, Jan en meneer Ginsberg. Kalmthout: De Carbolineum Pers, 2021.

| Zie verder: Jan Paul Hinrichs, ‘Schoon & haaks’, De Parelduiker 26 (2021), nr. 2, pp. 69-74.

vrijdag 14 mei 2021

Christiaan Donelaitis: De jaargetijden (Recensie)

LITOUWSE EN JAPANSE POËZIE VERTAALD

Estse literatuur is via romanschrijver Jaan Kross overal bekend geworden. Letland en Litouwen, de andere Baltische staten, zijn literair over de grens veel minder zichtbaar. De Litouwse literatuur kent een onbetwiste klassieke dichter: de lutherse pastor Christiaan (Kristijonas) Donelaitis (1714-1780). Hij schreef het epische gedicht De jaargetijden dat pas na zijn dood is gepubliceerd. Michiel de Vaan (1973), docent Indo-Europese taalwetenschap in Lausanne en auteur van een etymologisch woordenboek van het Latijn,  levert een innemende, ritmische vertaling van dit werk die meteen de eerste substantiële vertaling uit het Litouws in ons taalgebied vormt. In drieduizend versregels schildert Donelaitis het leven van Litouwse boeren op het feodale Oost-Pruisische platteland, waar Duitse jonkers het voor het zeggen hadden. We keren terug naar de moraal van oude tijden: ‘Dus mannen, laat je huisgezag eens gelden / als de vrouwen weer zo ijdel en de meiden zo ondeugend zijn!’ De wereld is hier vol rustieke fysieke attracties en ouderwetse huiselijkheid: ‘Op een varkenszwoerd te kunnen knagen bij het mesten is een zegen, / plakken ham te mogen kauwen bij karweitjes thuis’. Donelaitis komt, naast al zijn piëtistische en nationalistische momenten, met mooie beelden die de menselijke cultuur aanduiden als de spiegel van de natuur: ‘Dit mes met heft van hertenhoorn en op het aambeeld koud gesmeed / doet denken aan de sikkel van de afnemende maan / of aan de scherpgekromde snavel van een havik’. De Vaans inleiding en annotaties voegen veel wetenswaardigs aan de tekst toe.

Het verrassende boekje is een uitgave van HaEs producties uit De Bilt, een uitgeverij en tekstbureau van Japanoloog Steven Hagers. Sinds 2012 geeft hij op bescheiden schaal uit, vooral over regionale geschiedenis en Japan. Koor van vogels: een speelse poëziewedstrijd verscheen in 1791 als boekje met vogelontwerpen van de Japanse prentkunstenaar Kitagawa Utamaro (1753?-1806). Het bevat vijftien dubbele pagina’s met ieder twee vogels en twee gedichten van steeds verschillende dichters. Hagers vertaalde de gedichten en zette die met de prenten op vijftien wenskaarten. Zo biedt een doosje, naast deze houtsneden, een verborgen Japanse anthologie met dertig speelse vogelgedichten, steeds van vijf regels. Yadoya no Meshimori dicht aldus over de haan: ‘Een geurzakje valt / nog te sluiten, echter niet / de tong van de haan / bij het krieken van de dag. / Die kan niet worden gestopt.’ Enveloppen zitten erbij, maar niet iedereen zal deze elegante kaarten willen verzenden.

Christiaan Donelaitis, De jaargetijden. Vert. Michiel de Vaan. 2019. 103 pp. € 14,95 | Kitagawa Utamaro, Koor van vogels: een speelse poëziewedstrijd. Vert. Steven Hagers. 2019. 15 wenskaarten in doosje. € 15 (Uitgaven van HaEs producties, De Bilt info@haes-producties.nl)

| Eerder gepubliceerd in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 25 (2020), nr. 2, pp. 75-76.

 

Jan Hanlo: Brieven aan T.M.F. Steen (Recensie)

T.M.F. STEEN EN JAN HANLO

In 1978 maakte Hans Keller (1937-2019) voor VPRO’s Het gat van Nederland een filmportret van T.M.F. (Tom) Steen (1927-1969). Een beeld staat me bij van een strip- en tekenfilmfanaat die wel eens een bijrolletje in een film speelde en niet helemaal serieus werd genomen. Kellers fameuze voice-over zei, als ik het me goed herinner, met enig mededogen dat ‘je hem wel eens liet staan’ als hij Steen zag liften langs de weg. Hij was corrector bij Algemeen Handelsblad en schreef voor bladen als Stripschrift, Skoop en Barbarber. Ter gelegenheid van de vijftigste sterfdag van Steen verscheen bij uitgeverij Zwarte Roos van C.J. Aarts een herdruk in geniete fotokopie van Steens gedicht Kijk eens naar een boom dat hij in 1968 onder het pseudoniem Van Tunteren in Hitweek publiceerde. De tikletter op het omslag lijkt een knipoog naar Kellers reportage (naar het schijnt weer op YouTube te zien), waarin Steens naam enkele malen op een schrijfmachine wordt getikt. Toegevoegd is een Engelse vertaling door Wendie Shaffer die in 1990 in Dutch Heights stond. Het geslaagde gedicht bevat een programma van honderden punten voor een leven in het teken van bomen, als het credo van de verzamelfanaat: ‘brieven naar Wageningen schrijven met specifieke / vragen betreffende bomen; / een tijdschrift over bomen opzetten, er abonnees voor / werven, met hen correspondenties beginnen over bomen; / in encyclopedieën alles naslaan over bomen’. In een niet opgegeven maar vermoedelijk minimale oplage verscheen bij dezelfde uitgever een keurig gezet boekje in cahiersteek: Brieven aan T.M.F. Steen van Jan Hanlo (1912-1969). Twee van de vier, door een anonymus uitvoerig geannoteerde brieven uit de jaren 1966-1968 ontbreken in Hanlo’s Brieven (1989). Hanlo gaat vooral in op gemeenschappelijke fascinaties als Laurel en Hardy, Charley Parker en Donald Duck én over stilistische en typografische kwesties: ‘is het aan te raden de zetter te waarschuwen? z’n aandacht te vestigen op bepaalde dingen die hij fout zou kunnen doen?’ Hanlo is verbaasd dat Steen aan ‘u’ wil vasthouden, maar gaat in een postscriptum in de laatste brief op je-zeggen over en boort en passant iets van tragiek in Steens leven aan: ‘Toen ik je adres in Bussum belde leek het me alsof het voor je moeder heel wat betekende – ’n verlies! – dat je niet meer “thuis” woonde. Hou haar maar in ere. Ze is natuurlijk ook niet meer zo jong.’ Hij verhuisde in 1968 naar een kamer in Amsterdam. Het jaar daarop benam Tom Steen zich het leven.

Jan Hanlo, Brieven aan T.M.F. Steen. 24 pp. 2019. € 10 | T.M.F. Steen, Kijk eens naar een boom. Take a Look at Trees. 12 pp. 2019. Opl. 50 ex. € 5 (Uitgaven van Zwarte Roos, Amsterdam zwarteroos@xs4all.nl)

| Eerder gepubliceerd in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 25 (2020), nr. 2, pp. 74-75.

J. Heymans: Geest en stof. Over Willem Brakman (Recensie)

WILLEM BRAKMAN OP ZIJN PRAATSTOEL

John Heymans (1954) heeft een stevige reputatie opgebouwd met boeken over J.J. Voskuil, Armando, Cherry Duyns en Simeon ten Holt die een mengvorm bieden van essays en interviews. Hetzelfde procédé past hij toe in Geest en stof, een boekje over Willem Brakman (1922-2008). Het verschijnt in de Nijmeegse Flanor-reeks die al meer dan drie decennia vanuit de luwte vaak verrassende literairhistorische en autobiografische titels brengt.  Heymans verwerkt zijn huiskamergesprekken met Brakman uit de jaren tachtig en negentig. Ook bevat deze uitgave een essay over de novelle Een voortreffelijke ridder (1995), een terugblik op Heymans’ contacten met Brakman en een gesprek met diens Querido-redacteur Jan Kuijper (1947). Misschien niet helemaal toevallig kwam bijna gelijktijdig bij Querido de Brakman-biografie Een ongeneeslijk heimwee van Nico Keuning uit.

Brakman zegde in 1957 een drukke Haagse huisartsenpraktijk vaarwel voor de door hem spoedig even verfoeide functie van bedrijfsarts in het ‘onlieflijke stadje E[nschede]’. Dit Exil-bestaan leidde tot een oeuvre van Vestdijkiaanse omvang. Heymans zoemt vooral in op de inhoud en beeldrijkdom van Brakmans boeken. Leitmotiv is zijn Haagse afkomst en trouw aan bepaalde Haagse wijken en parken: ‘mijn paradijselijke Scheveningse Bosjes, de Bosjes van Poot, de Waterpartij en de Keizerstraat’ (Pop op de bank, 1989). Den Haag staat bij Brakman symbool voor de geïdealiseerde herinnering waarop hij dreef en de wens die te koesteren in een moment van tijdloosheid,  ‘discontinuïteit in de tijdstroom’. Tegelijkertijd noemt Brakman eigen werk moeiteloos in één adem met dat van een andere meester der herinnering: Marcel Proust. Tegenover Heymans oreert hij ook veel over filosofie. Zijn belangstelling voor de cultuursymbolen Theodor W. Adorno en Walter Benjamin laat hem van een eigentijdse kant zien. Brakmans grote voorkeur gaat, misschien niet eens zo verrassend, naar Hegel uit: net als hij een breedsprakig man, ‘die de mens het vermogen toekent het oneindige te denken en zo, als consequentie, het oneindige uit zichzelf te ontwikkelen.’

Querido heeft na publicatie van De verhalen (2013) Brakmans werk niet meer herdrukt. Niettemin betoonde de uitgeverij hem tijdens zijn leven hondentrouw door tientallen boeken te blijven uitgeven die niet bijster goed verkochten. Elk boek kreeg ook nog zo’n tweeduizend correcties voor het ter perse ging. Dat is op een gemiddelde omvang van 140 pagina’s een score van zo’n veertien correcties per pagina waaronder veel spelfouten. Redacteur Kuijper, die dit onthult, had achteraf gezien veel verder kunnen gaan, ook nog in het kommagebruik dat hij in kopij al ‘totaal onzinnig’ vond. Het vrijblijvend meanderen met onderwerpen en gedachten en onbekommerd stilistisch avonturieren lijken Brakmans keurmerk. Graag had ik iets over zijn stijl gehoord. Maar dat onderwerp komt tijdens de gesprekken niet bijzonder aan de orde. Wel stelt Brakman dat ‘de inhoud de vorm bepaalt’: een onderbouwing voor ongewone en niet door elke lezer begrepen zijpaden die hij compositorisch en stilistisch insloeg. Het lijkt geen wonder dat Brakman geen gedichten schreef: daar miste hij een zekere vormvastheid en bondigheid voor.

In kostelijke herinneringen portretteert Heymans Brakman en de sfeer om zich heen die ‘buitengewoon Haags van allure was’. De extreem egocentrische schrijver luisterde vol ontzag naar zichzelf: ‘In de praktijk hielden dergelijke gedachtewisselingen in dat Brakman bijna voortdurend aan het woord was. Soms, als hij even ademhaalde, veerde ik  op om een argeloze vraag te stellen. […]. Zo werd ik, zoals Brakman dat noemde, “een begaafde luisteraar” en hijzelf “een begaafder spreker”. […] Het eindige steevast, bij het verlaten van zijn woonkamer, met een klopje op de schouder: “Wat hebben we weer fijn gefilosofeerd!”’ Heymans, die als student aan de TH Twente de nabij wonende Brakman ontdekte, is nog altijd bewonderaar. De aanstekelijke intellectuele speurzin en kennis waarmee hij opereert, maken zijn boekje tot boeiende lectuur, al zal het menig lezer eerder de weg wijzen naar de biografie dan naar het werk van Willem Brakman.

 J. Heymans, Geest en stof: over Willem Brakman. Nijmegen: Flanor, 2020. 134 pp.  € 19,50 (uitgeverijflanor@gmail.com)

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 25 (2020), nr. 2, pp. 72-73.