Jan Paul Hinrichs
Dit blog bevat artikelen, notities, vertalingen en recensies over verschillende onderwerpen die vrijwel altijd iets met literatuur, kunst of wetenschapsgeschiedenis te maken hebben. De meeste berichten zijn eerder in druk verschenen (zie voor een publicatielijst het bericht van 14 mei 2012).
donderdag 6 november 2025
Lezing over literair Oegstgeest in kasteel Oud-Poelgeest
maandag 6 oktober 2025
Roger Martin du Gard in Augy (Recensie)
ROGER MARTIN DU GARD: AFSCHEID VAN AUGY
Roger Martin du Gard (1881-1958) is na de vertaling van zijn romans Luitenant-kolonel
de Maumort en De Thibaults een niet meer weg te denken figuur in
Nederland die ook in dit tijdschrift ruimschoots aandacht kreeg (2008/5). Vertaalster
Anneke Alderlieste zette zich ondertussen aan dagboeken en herinneringen die in
2022 onder de titel Kijken door een sleutelgat verschenen in Privé-domein.
Het Journal (1992-1993) van Roger Martin du Gard verscheen in drie delen
in het Frans, samen zo’n 3500 bladzijden, waaruit in vertaling naar schatting zo’n
tiende deel is overgebleven. Anneke Alderlieste richt zich op wat ze het meest typerend
voor ‘RMG’ vindt, namelijk ‘vriendschap, die hij belangrijker noemt dan liefde,
zijn werk en constante twijfel, de angst voor de dood, het “spinnen” (dat trage
gegons van gedachten) en zijn voorliefde om te observeren (sleutelgatkijken).’ De
keuze is te respecteren, maar de vertaling geeft, misschien omdat de uitgever
geen dikker boek wilde, noodzakelijkerwijs een beperkt beeld van het Journal.
Veel valt weg, of is summier gebracht, ook essentiële momenten: hoe Roger
Martin du Gard de dood van zijn vrouw beleeft of hoe hij zich verstopt nadat
hij in 1937 hoort dat hem de Nobelprijs is toegekend. Maar ook aardige woorden
over Den Haag uit 1920 blijven onvertaald.
Het Journal van Roger
Martin du Gard verwierf ik toevallig uit een weggeefkastpartij uit de nalatenschap
van Leo van Maris (zie 2021/4). Het werd meteen een lievelingsboek: al aan het
herlezen van aangestreepte passages ben ik tijden zoet. Een hoofdthema is naar
mijn smaak Roger Martin du Gards hardnekkige zoeken naar afzondering en privacy
om te werken, waardoor hij voortdurend van plek verandert. Beschrijving van
ruimtewerking en afstandsgevoel is een daarmee verwant hoofdthema. In Parijs
kan hij niet werken, zodat hij na de Eerste Wereldoorlog voor het schrijven van
De Thibaults een huis koopt in het stadje Clermont in de Oise. Het
landgoed Le Tertre in Bellême in de Orne dat hij in 1926 van zijn schoonvader
koopt en vervolgens naar eigen inzicht verbouwt, ziet hij als onderdeel van
zijn werk. De rust van het platteland wisselt hij vanaf 1934 ook af met een appartement
in het Grand Palais in Nice van waaruit hij dan weer midden in de Tweede
Wereldoorlog nieuwe verblijven in Antibes en Evian organiseert. Roger Martin du
Gards zucht naar rust en privacy is zo groot dat hij ook zijn vrouw en dochter vaak
ontloopt. Onafhankelijkheid lijkt steeds zijn hoogste doel: hij wil daarom ook
geen lid worden van de Académie française. Het resultaat is een fascinerende
blik op de uitgestrektheid van Frankrijk, tot aan koloniën toe, want we zien
hem ook op Martinique.
Roger Martin du Gard is geassocieerd met Le Tertre, maar ook zijn ouders hadden een groot huis met 243 ha land en bos: het bakstenen kasteeltje van Augy nabij Sancergues in de Cher dat ze in 1894 kochten. In Mémoire d’un lieu, Augy beschrijft lokale onderwijzeres Françoise Bezet, bij wie ik het boek als in het oude Frankrijk per brief bestelde, de geschiedenis van Augy vanaf de Middeleeuwen. Heerlijke details voegt ze toe, bijvoorbeeld dat de Martin du Gards rondreden in een Dion-Bouton, ongetwijfeld een van de eerste automobielen in de streek. In 1909 laat Roger Martin du Gard bij het kasteeltje een huis bouwen in Normandische vakwerkstijl, waar hij met vrouw en dochter intrekt, zijn roman Jean Barois (1913) schrijft en in mei 1920 op grote lege tafels het complete schema van De Thibauts ontwerpt waarmee hij tot 1940 zoet is als een veldheer boven zijn strategische plan. Vandaar ook ‘de wieg van De Thibaults’ in de ondertitel bij Françoise Bezet.
In 1921 verkopen de ouders Augy. Roger Martin du Gard beschrijft met gelatenheid en mededogen de sfeer in een ouderlijk huis aan de vooravond van verhuizing, met huispersoneel dat huilt bij de auto als ouders vertrekken om nooit meer terug te komen. Op een herfstavond is hij alleen in het verlaten huis: ‘De nacht viel. De lanen zijn ontdaan van hun bankjes, maar ik zie ze allemaal weer, bij elke bocht, en ik zie mijn moeder daar zitten, met haar hond naast haar, want ze liep bijna nooit meer zonder elke honderd meter te gaan zitten. Het leek alsof ik mijn ouders kwijt was en dat ik hier terugkwam, waar hun silhouetten overal verschijnen. Ik huilde. Hoewel ik weinig met dit land heb, heeft het deel uitgemaakt van dertig jaar van mijn leven, een aanzienlijk aantal verschillende jaren, al mijn vakanties!’ Twee weken later is de overdracht en brengt hij zijn afscheidsbezoek aan de dorpsdokter die met het vertrek van zijn prominente klanten zich op slag eenzaam voelt. Zulke passages kan men ademloos herlezen. Het laatste woord geldt de kokkin en huishoudster Rosalie, door Françoise Bezet op een oude ansichtkaart met schort voor de keukenvleugel van het kasteel geïdentificeerd, die op de laatste avond ‘familiair en discreet’ steeds maar weer zijn kamer inloopt: een man die ze al als jongen van dertien kende en nu ook nooit meer terugkomt. Niet alleen de schrijver maar ook het personeel verliest na zevenentwintig jaar familiedienst een verleden. Luttele jaren later overlijden de reeds zwakke ouders: het is of de melancholieke dagboekbladen daarop vooruitlopen. Hopelijk kan Anneke Alderlieste nog eens een nieuwe dagboekselectie van Roger Martin du Gard vertalen, want Nederlandse lezers, terecht gefascineerd door wat Privé-domein biedt, missen heel wat.
Françoise Bezet, Mémoire d’un lieu, Augy. Berceau des «Thibault» de Roger Martin du Gard. Privé-uitgave, 2023. 127 p. € 20 (www.sancergues.fr/2023/06/livre-memoire-dun-lieu-augy).
| Zie verder, Jan Paul Hinrichs, 'Roger Martin du Gard: afscheid van Augy', De Parelduiker 29 (2024), nr. 5, pp. 66-71.
vrijdag 19 september 2025
Daniil Charms: 50 verhalen (vertaling verschenen)
DANIIL CHARMS: 50 VERHALEN (vertaling verschenen)
"Ruim vijf jaar geleden verscheen Nacht, nieuwe maan, mistral van Ivan Boenin. De vormgeving van het boekje was in eerste instantie bedoeld als een eenmalig saluut aan de legendarische reeks De Russische Bibliotheek uitgegeven door uitgeverij Van Oorschot. Aangezien de pers behoefte had aan een reeks waarin teksten die weliswaar van literair historisch belang zijn maar minder geschikt voor een ‘bibliofiele’ uitgave ontstond het idee voor de reeks ‘Saldencahiers’. De Boenin uitgave werd in retrospect de eerste uitgave in die reeks. De reeks ontleent zijn naam aan de grote letterontwerper en typograaf Helmut Salden (1910-1996). Voor het steeds in wisselende kleuren uitgevoerd omslag worden door Helmut Salden ontworpen letters gemaakt die inmiddels voor het digitale domein ontsloten werden door de firma Canada Type. Dit met volledige medewerking van de erven Salden en Het Huis van het Boek die de originele tekeningen uit het aldaar berustende Saldenarchief ter beschikking stelde aan ontwerper Hans van Maanen en Patrick Griffin. Een aardig detail hierbij is dat uitgeverij Van Oorschot zelf hiervan niet op de hoogte bleek.
Voor het binnenwerk werd steeds een bij de tekst passende, vaak zelden gebruikte letter gezocht en aangeschaft. Een goed voorbeeld hiervan is de prachtige Pradell van de 18e eeuwse Catalaanse stempelsnijder Eudel Pradell voor de poëzie van de uit die streek afkomstige dichter Salvador Espriu. Inmiddels verschenen 19 delen van allerlei hoedanigheid in de reeks. Vrijwel alle delen zijn alleen nog antiquarisch te verkrijgen maar ondanks de oplage van 100 veelal ook op het www een witte raaf.
Thans verschijnen tegelijkertijd deel 20 en 21. Het leek ons bij het karakter van de reeks passen deel 20 te benoemen tot jubileumnummer en dit deel als geschenk aan te bieden aan de bezitters van de gehele reeks.
Het eerste deel in de reeks was niet alleen een eerbetoon aan De Russische Bibliotheek maar in zekere zin ook een aanvulling daarop. De daarin door Jan Paul Hinrichs vertaalde dagboekfragmenten ontbreken in het brieven/dagboeken deel in de Russische Bibliotheek. Zo kunnen ook deel 20 en 21 beschouwd worden als complementair aan twee monumentale Van Oorschot edities.
Het jubileumnummer Beste Advisanda van Jan Hanlo bevat vier kostelijke brieven van Hanlo gericht aan Harjo Wong en Willem K. Coumans. Deze brieven waren niet beschikbaar waren ten tijde van het verschijnen van de tweedelige brievenuitgave bij Van Oorschot in 1989 en ontbreken eveneens in een eerder verschenen bundeling van Hanlo’s brieven aan Coumans. Zij verschijnen hierbij voor het eerst in druk. Ze werden voor de huidige uitgave bezorgd, toegelicht en voorzien van een voorwoord door Wiel Kusters. Het werd gezet uit de Centaur (romein) van Bruce Rogers. Voor de brieven zelf werd de bij de Centaur door Frederic Warde ontworpen cursief gebruikt. Deze letter, de Arrighi, is vernoemd naar de renaissance letterontwerper en calligraaf Ludovico Arrighi. De oplage van het boekje bedraagt 75 exemplaren, waarvan 55 voor verspreiding beschikbaar en die zoals gezegd dus niet in de handel komen.
Deel 21, 50 verhalen van Daniil Charms bevat al het proza dat ontbreekt in het deel Werken dat in 2019 in De Russische Bibliotheek verscheen. Charms, bij leven bekend als schrijver van kinderboeken kreeg na zijn dood in 1942 in gevangenschap grote faam als absurdistisch auteur. In dit Saldencahier vulde Jan Paul Hinrichs zijn eerder elders in kleine oplage verschenen vertalingen van zijn hand aan met enkele nog niet eerder vertaalde verhalen. Hiermee is dus het volledige proza van Charms beschikbaar gekomen. Dit deel werd gezet uit de sublieme modernistische in 1927 door Rudolf ontworpen Kabel.
Diegenen die de hele reeks bezitten en/of abonnee zijn op onze uitgaven kunnen dat bij hun bestelling aangeven. Zij ontvangen, na notariële beoordeling het Hanlo deel als geschenk. Gezien de kleine voor verspreiding beschikbare oplage van dit deel geldt voor dit aanbod het aloude adagium: ‘op is op’."
donderdag 28 augustus 2025
Lodewijk van Deyssel: terug naar Rolduc (Recensie)
LODEWIJK VAN DEYSSEL: TERUG NAAR ROLDUC
Historicus Jan Hartmann (1954) behoort tot de laatste lichting van het
katholieke jongensinternaat Rolduc, nabij Kerkrade, dat, opgericht in 1843, in
1972 de deuren sluit na 15.634 leerlingen te hebben toegelaten. Niet iedereen
vertrekt planmatig: rolducien in de jaren 1875-1878 Karel Alberdingk
Thijm (1864-1952), bekender onder het pseudoniem Lodewijk van Deyssel, wordt
wegens ‘onzedelijk gedrag’ linea recta op de trein naar een internaat in
Katwijk gezet. Zijn door Rolduc geïnspireerde, ooit scandaleuze kostschoolroman
De kleine republiek (1889) is in onze dagen eerder een bekende dan een
gelezen titel. Hartmann heeft de tekst gemoderniseerd en hertaald ter wille van
leesbaarheid. Zo’n ingreep, zoals we die ook al eens in een ingekorte versie
van Max Havelaar (2013) zagen, heeft altijd iets controversieels, maar
de jongensdialogen, die zo meesterlijk zijn, heeft hij wijselijk ongemoeid
gelaten. Wat Hartmann con amore toevoegt, is niet minder dan
overrompelend: ruim 400 foto’s van abdij Rolduc van toen en nu die als
illustraties bij de tekst dienen. Hieraan ging een langdurig werk vooraf: het
ordenen en digitaliseren van het rijke fotoarchief van de school. Dan blijkt
dat alle hoofdpersonen, leerlingen en leraren, bij Van Deyssel wel ergens op
een foto staan. Hartmanns onderschriften leveren uitvoerige informatie,
waardoor het boek en passant een biografisch naslagwerk is, vooral voor het
lerarencorps, met een hoofdrol voor directeur Mgr. Dr. Willem Everts
(1827-1900). Meer dan dat: Van Deyssel beschrijft met een fotografisch geheugen
het abdijcomplex met kerk en crypte, kruisgangen, studiezalen, slaapzalen,
ziekenzalen, plashokken, pianohokken en binnenplaatsen, waar de kleine held
Willem Tiessen en de vriendjes uit zijn ‘compagnie’ opgroeien. Hartmann vond bij
deze locaties toepasselijke foto’s of maakte ze met de kennis van insider zelf.
De schoolfoto’s zijn onthullend: Van Deyssel en zijn leeftijdsgenoten zien er
in 1876 nog beduusd, zo niet geterroriseerd uit. Gaandeweg worden de gezichten
op klassenfoto’s van Rolduc meer ontspannen. De klassenfoto van Hartmann uit
1972 toont leerlingen die nauwelijks verschillen van een willekeurige
andere schoolklas uit die dagen. Inmiddels herbergt Rolduc, naast een
grootseminarie met belangwekkende bibliotheek, een abdijhotel met brasserie,
een brouwerij en een wijngaard. Het Bisschoppelijk Centrum Rolduc subsidieert
zelfs het relaas van zijn beroemdste deugniet die blijkens de roman
aanvankelijk niet zonder genoegen van vakantie op zijn kostschool terugkeert:
‘Willem verlangde; hier was het leven waar hij was ingelijfd, hier hoorde hij
thuis, het andere was vreemd geworden.’
Voor mede-Tachtiger Frans Erens (1857-1935), afkomstig van een rijke
hoeve in het nabije Schaesberg, is Rolduc een vervolgstap in een al bekend
cultuurlandschap. De kleine Karel gaat vanuit Amsterdam naar een onbekende,
moeilijk bereikbare wereld, waarheen men per trein reist via Mönchengladbach en
Herzogenrath. Van Deyssels autobiografische roman, hertaald of niet, laat zich
nog altijd uitstekend lezen, als weerklank van een broeierige puberteit, met
moedig weergegeven Bijzondere Vriendschap tussen jongens in een tijd dat
elfjarigen bij ontvangst door hun biechtvader wijn en sigaren krijgen
aangeboden. Het gesprek tussen Willem en Van Miersen in de ‘infirmerie’ over de
inzet van cognac, ‘dáár, onder mijn jas, in die leren koker’, ter wille van hun
‘gezondheid’ blijft een verrukkelijke episode in het boek. Voortdurend speelt
de magie van Rolduc, van de abdij en omliggend heuvellandschap met lindelanen, een ‘kleine republiek’ met
schutterij, harmonie, koren en allerlei tradities, met welmenende en
autoritaire leraren onder wie de ook door Erens in Vervlogen jaren met
respect genoemde meester in de retorica ‘lange Janssen’. Er speelt continu wat:
dagelijkse missen, sneeuwballengevechten tussen Limburgers en ‘Hollandertjes’,
boogschieten en een sigarenoproer. Ook liggen overleden jongens in de plechtige
bisschopskamer opgebaard, tussen opvallend goede olieverfportretten van
Roermondse prelaten die hier de baas zijn gebleven. Later gebeurde dat in de
rococo-bibliotheek. Een foto van jongens die in 1959 de kist met een overleden
medeleerling voor zijn laatste tocht naar huis uit het gebouw dragen, wijst op
het leed dat op deze plaats ook vaak zal zijn geleden. Ik ken geen Nederlandse
roman die zo indrukwekkend geïllustreerd is uitgegeven. Maar het protestantse
Holland bezit ook geen onderwijsinstituties, geen historische
universiteitscomplexen, die zich alleen al in omvang met de ooit zo
fundamentalistische enclave Rolduc kunnen meten. Schrijver dezes kon zich
daarvan afgelopen zomer als gast van het abdijhotel ter plaatse overtuigen. Van
Deyssels roman De kleine republiek en deze nieuwe uitgave blijken dan ook
sterk genoeg om lezers van verre te lokken naar Rolduc.
Jan Paul
Hinrichs
Lodewijk van
Deyssel, De kleine republiek. Lief en leed in een katholiek
jongensinternaat. Hertaald en geïllustreerd door Jan Hartmann. Rolduc:
Stichting Lève Rolduc, 2024. 560 pp. € 32,50 (stichting.leve.rolduc@gmail.com)
De schaduw van Pierre Lauffer: August Willemsen op Curaçao (Recensie)
DE SCHADUW VAN PIERRE LAUFER: AUGUST WILLEMSEN OP CURAÇAO
August Willemsen (1936-2007) kwam vorig jaar in het nieuws rond de in
Braziliaanse en Bijlmeriaanse sferen gedraaide filmhuisdocumentaire van
Frederieke Jochems August Willemsen, de bladzij en de werkelijkheid. Willemsens
uitgeverij De Arbeiderspers gaf sinds Bewaar deze brieven als je eigen
tekeningen (2014), de briefwisseling met Marian Plug, geen nieuw werk van
hem uit. De Leidse uitgever Frank van den Ingh zat ondertussen niet stil. Na
Willemsens Brieven aan De Lantaarn (2018) en Noodlot is nooit ver uit
mijn gedachten. Brieven aan Theo Sontrop (2018) komt zijn pers Fragment nu verrassend
met een studie van J. Heymans (1954): Canasta op Curaçao. Over August
Willemsen en het Papiaments. Heymans is auteur van uitstekend
gedocumenteerde monografieën over onder andere Ten Holt, Voskuil en Brakman
(zie 2020/2) die teruggaan op veelvuldige ontmoetingen. Zijn contacten met
August Willemsen bleven beperkt: drie interviews in 1994 en 1998. Bij de eerste
gelegenheid duurt het gesprek enkele minuten, omdat Willemsen door dronkenschap
niet aanspreekbaar blijkt.
De aanleiding voor het
schrijven van deze studie zit in een terloopse verwijzing naar Curaçao in
Willemsens miniboekje Sprekend een brief (1998). Voor Heymans, in zijn
jeugd woonachtig op het eiland, is dit het begin van een onderzoek naar een
onbekende episode: Willemsens verblijf in Willemstad in april en mei 1995. Er komt
een vervolg in juni 1996, als hij nauwelijks zijn hotelkamer verlaat: ‘Dat is
de pest van luxehotels, de minibar, maar laat ik daaraan niet de schuld geven.’
Het draait allemaal om een uitnodiging voor medewerking aan een bloemlezing van
Papiamentse literatuur in het Nederlands. Hiervoor richt Willemsen zich op
Pierre Lauffer (1920-1981), de nationale dichter van Curaçao over wie
Bernadette Heiligers een biografie (2012) schreef. Heymans schildert geen portret
van Lauffer, noemt zelfs zijn geboortejaar niet en voert hem vooral op als
fenomeen zonder wie de Papiamentse literatuur ondenkbaar is en die een naar hem
genoemde Fundashon achter zich heeft om zijn werk te promoten. Heymans stuit op
controversen op de achtergrond van Willemsens bezoek, waarbij Antilliaanse
literatoren als Sidney Joubert en Lucille Betty-Haseth en de Nederlandse
deskundige Aart G. Broek, auteur van het eerste proefschrift (1990) over
Papiamentse literatuur, een rol spelen. In het web raakt ook dichteres Esther
Jansma verstrikt die zich vóór Willemsen aan Lauffer waagt en volgens sommigen op
het eiland in haar vertalingen te veel haar eigen gang gaat. De uitnodiging aan
Willemsen is dan ook het gevolg van haar te ‘gepoëtiseerde’ vertalingen. Willemsens
kennis van het Papiaments is provisorisch, maar Portugese en Spaanse elementen
in de volkstaal zullen voor hem begrijpelijker zijn geweest dan voor Jansma
die, aldus Heymans, na drie decennia nog gepikeerd lijkt over deze affaire en
hem verbiedt haar e-mails erover te citeren. Zoveel dingen blijken gevoelig te
liggen dat de indruk ontstaat dat Lauffer op Curaçao een staatszaak is.
Heymans biedt een case study van wat er zoal kan
spelen bij literaire vertaalprojecten. Van achterhoedegevechten die zich rond
de vertalingen afspelen, weet Willemsen weinig. Anders dan de persoon Lauffer
komt Willemsen zelf voortreffelijk tot leven met al zijn professionaliteit,
steeds weer bereid zich te verdiepen in allerlei kwesties, nooit gauw op zijn
teentjes getrapt, en tijdens zijn verblijf niet geïnteresseerd in het eiland, maar
alleen in werk. Zo nu en dan is hij zoek door de drank, moet eens door twee
vrouwen onder de douche worden gestopt, maar blijkt nog in staat voor een
gezelschap Braziliaans te koken. Na elke ‘val’ herpakt Willemsen zich vol goede
moed.
Uiteindelijk is
Curaçao een voetnoot in Willemsens leven en oeuvre. Dat maakt dit boek
ook intrigerend: wat er via interviews en een berg brieven, faxen en e-mails allemaal
te zeggen valt over vijftien gedichten en vijf prozateksten van Pierre Lauffer
die in vertaling van Willemsen zijn gepubliceerd in de Papiamentse anthologie De
kleur van mijn eiland (2006). Uiteindelijk is hij op Curaçao een pion in
ontwikkelingen rond Lauffer, waarin hij op grond van contacten met zijn
oud-studente Paloma Herrewijn verzeild raakt. Willemsen, die geen specialist
voor Papiaments is geworden, komt zelf nauwelijks op dit vertaalwerk terug. De
indruk ontstaat trouwens dat de erotische uitstraling van Paloma bij
vrouwenliefhebber Willemsen de doorslag geeft dit avontuur aan te gaan. Het
speelt zich allemaal af in de aanloop naar Willemsens vertrek naar Australië
waarheen hij ook al reist voor een vrouw. Ter plaatse ontdekt hij dat zijn
liefde voor de drank groter is.
Heymans stopt in een epiloog de weergave van eigen dromen waarin hij August Willemsen in een Curaçaose setting tegenkomt. De vrijheid die hij hier neemt, valt op binnen een studieus verhaal waarin alles met voetnoten is verantwoord. Willemsen ontbreekt schijnbaar in de dichtbundel Alsnog, vol strakke, beeldende verzen, met de precisie van zijn non-fictie, die Heymans bij uitgeverij IJzer uitgaf. De cyclus ‘Antilliaanse bronnen’ bevat wel de weerslag een van soms fictieve ontmoetingen met de Curaçaose schrijvers Boeli van Leeuwen, Tip Marugg én Pierre Lauffer, waarin Heymans diens persoon wel interpreteert: ‘altijd onecht kind van dit land gebleven – buitenstaander.’ De belichaming van het Curaçaose volkswezen, naar ik had begrepen, maar op eigen eiland toch niet thuis? Of heeft Heymans het hier over zichzelf?
J. Heymans, Canasta op Curaçao. Over August Willemsen en het
Papiaments. Leiden: Fragment, 2024 191 pp. € 49,50
(uitgeverijfragment@gmail.com); J. Heymans, Alsnog. Utrecht: IJzer,
2024. 88 pp. € 20 (info@uitgeverij-ijzer.nl )
| Zie verder: Jan Paul Hnrichs, 'De schaduw van Pierre Lauffer: August Willemsen op Curaçao', De Parelduiker 29 (2024), nr. 4, p. 70-72.
woensdag 20 augustus 2025
Schoon & haaks [afl. 55]
SCHOON & HAAKS [AFL. 55]
·
Kees Verheul, Verblijfplaatsen. Nijmegen: Flanor, 2025.
·
J.J.C. Dee, Verwoording van verwondering. Geloof en mystiek in het latere werk
van C.O. Jellema.
Nijmegen: Flanor, 2025.
·
Rob Luckerhof, Anneruth Wibaut, Als een mokerslag. Over de
kampgedichten van Hellema. Bloemendaal: Schaep14, 2025.
·
Ser J.L. Prop, Puur plezier en puur privé. Bibliografie van
De Renildis Handpers. Banholt: Ser J.L. Prop, 2025.
·
Karel
van het Reve, Stunden mit Henk Broekhuis. Gemeinplätze und was von
ihnen zu halten ist. Vert. Gerd Busse. Coesfeld: Elsinor Verlag, 2025.
·
Jacob
Israël de Haan, Quartette. Vert. Olaf Knechten. Berlin: Männerschwarm
Verlag / Salzgeber Buchverlage, 2025.
| Zie
verder: Jan Paul Hinrichs, ‘Schoon & haaks’, De Parelduiker 30 (2025), nr. 3, p. 94-100.


