donderdag 28 augustus 2025

De schaduw van Pierre Lauffer: August Willemsen op Curaçao (Recensie)

DE SCHADUW VAN PIERRE LAUFER: AUGUST WILLEMSEN OP CURAÇAO 

August Willemsen (1936-2007) kwam vorig jaar in het nieuws rond de in Braziliaanse en Bijlmeriaanse sferen gedraaide filmhuisdocumentaire van Frederieke Jochems August Willemsen, de bladzij en de werkelijkheid. Willemsens uitgeverij De Arbeiderspers gaf sinds Bewaar deze brieven als je eigen tekeningen (2014), de briefwisseling met Marian Plug, geen nieuw werk van hem uit. De Leidse uitgever Frank van den Ingh zat ondertussen niet stil. Na Willemsens Brieven aan De Lantaarn (2018) en Noodlot is nooit ver uit mijn gedachten. Brieven aan Theo Sontrop (2018) komt zijn pers Fragment nu verrassend met een studie van J. Heymans (1954): Canasta op Curaçao. Over August Willemsen en het Papiaments. Heymans is auteur van uitstekend gedocumenteerde monografieën over onder andere Ten Holt, Voskuil en Brakman (zie 2020/2) die teruggaan op veelvuldige ontmoetingen. Zijn contacten met August Willemsen bleven beperkt: drie interviews in 1994 en 1998. Bij de eerste gelegenheid duurt het gesprek enkele minuten, omdat Willemsen door dronkenschap niet aanspreekbaar blijkt.

            De aanleiding voor het schrijven van deze studie zit in een terloopse verwijzing naar Curaçao in Willemsens miniboekje Sprekend een brief (1998). Voor Heymans, in zijn jeugd woonachtig op het eiland, is dit het begin van een onderzoek naar een onbekende episode: Willemsens verblijf in Willemstad in april en mei 1995. Er komt een vervolg in juni 1996, als hij nauwelijks zijn hotelkamer verlaat: ‘Dat is de pest van luxehotels, de minibar, maar laat ik daaraan niet de schuld geven.’ Het draait allemaal om een uitnodiging voor medewerking aan een bloemlezing van Papiamentse literatuur in het Nederlands. Hiervoor richt Willemsen zich op Pierre Lauffer (1920-1981), de nationale dichter van Curaçao over wie Bernadette Heiligers een biografie (2012) schreef. Heymans schildert geen portret van Lauffer, noemt zelfs zijn geboortejaar niet en voert hem vooral op als fenomeen zonder wie de Papiamentse literatuur ondenkbaar is en die een naar hem genoemde Fundashon achter zich heeft om zijn werk te promoten. Heymans stuit op controversen op de achtergrond van Willemsens bezoek, waarbij Antilliaanse literatoren als Sidney Joubert en Lucille Betty-Haseth en de Nederlandse deskundige Aart G. Broek, auteur van het eerste proefschrift (1990) over Papiamentse literatuur, een rol spelen. In het web raakt ook dichteres Esther Jansma verstrikt die zich vóór Willemsen aan Lauffer waagt en volgens sommigen op het eiland in haar vertalingen te veel haar eigen gang gaat. De uitnodiging aan Willemsen is dan ook het gevolg van haar te ‘gepoëtiseerde’ vertalingen. Willemsens kennis van het Papiaments is provisorisch, maar Portugese en Spaanse elementen in de volkstaal zullen voor hem begrijpelijker zijn geweest dan voor Jansma die, aldus Heymans, na drie decennia nog gepikeerd lijkt over deze affaire en hem verbiedt haar e-mails erover te citeren. Zoveel dingen blijken gevoelig te liggen dat de indruk ontstaat dat Lauffer op Curaçao een staatszaak is.

Heymans biedt een case study van wat er zoal kan spelen bij literaire vertaalprojecten. Van achterhoedegevechten die zich rond de vertalingen afspelen, weet Willemsen weinig. Anders dan de persoon Lauffer komt Willemsen zelf voortreffelijk tot leven met al zijn professionaliteit, steeds weer bereid zich te verdiepen in allerlei kwesties, nooit gauw op zijn teentjes getrapt, en tijdens zijn verblijf niet geïnteresseerd in het eiland, maar alleen in werk. Zo nu en dan is hij zoek door de drank, moet eens door twee vrouwen onder de douche worden gestopt, maar blijkt nog in staat voor een gezelschap Braziliaans te koken. Na elke ‘val’ herpakt Willemsen zich vol goede moed.

 Uiteindelijk is Curaçao een voetnoot in Willemsens leven en oeuvre. Dat maakt dit boek ook intrigerend: wat er via interviews en een berg brieven, faxen en e-mails allemaal te zeggen valt over vijftien gedichten en vijf prozateksten van Pierre Lauffer die in vertaling van Willemsen zijn gepubliceerd in de Papiamentse anthologie De kleur van mijn eiland (2006). Uiteindelijk is hij op Curaçao een pion in ontwikkelingen rond Lauffer, waarin hij op grond van contacten met zijn oud-studente Paloma Herrewijn verzeild raakt. Willemsen, die geen specialist voor Papiaments is geworden, komt zelf nauwelijks op dit vertaalwerk terug. De indruk ontstaat trouwens dat de erotische uitstraling van Paloma bij vrouwenliefhebber Willemsen de doorslag geeft dit avontuur aan te gaan. Het speelt zich allemaal af in de aanloop naar Willemsens vertrek naar Australië waarheen hij ook al reist voor een vrouw. Ter plaatse ontdekt hij dat zijn liefde voor de drank groter is.

            Heymans stopt in een epiloog de weergave van eigen dromen waarin hij August Willemsen in een Curaçaose setting tegenkomt. De vrijheid die hij hier neemt, valt op binnen een studieus verhaal waarin alles met voetnoten is verantwoord. Willemsen ontbreekt schijnbaar in de dichtbundel Alsnog, vol strakke, beeldende verzen, met de precisie van zijn non-fictie, die Heymans bij uitgeverij IJzer uitgaf. De cyclus ‘Antilliaanse bronnen’ bevat wel de weerslag een van soms fictieve ontmoetingen met de Curaçaose schrijvers Boeli van Leeuwen, Tip Marugg én Pierre Lauffer, waarin Heymans diens persoon wel interpreteert: ‘altijd onecht kind van dit land gebleven – buitenstaander.’ De belichaming van het Curaçaose volkswezen, naar ik had begrepen, maar op eigen eiland toch niet thuis? Of heeft Heymans het hier over zichzelf?  

J. Heymans, Canasta op Curaçao. Over August Willemsen en het Papiaments. Leiden: Fragment, 2024 191 pp. € 49,50 (uitgeverijfragment@gmail.com); J. Heymans, Alsnog. Utrecht: IJzer, 2024. 88 pp. € 20 (info@uitgeverij-ijzer.nl )

| Zie verder: Jan Paul Hnrichs, 'De schaduw van Pierre Lauffer: August Willemsen op Curaçao', De Parelduiker 29 (2024), nr. 4, p. 70-72.