Sint-Petersburg als Venetië, 24 maart 1996. Foto © Jan Paul Hinrichs |
Venetië neemt ook een opvallende plaats in in het leven en werk van de Amerikaanse Rus Joseph Brodsky, die tot zijn gedwongen vertrek in 1972 als Iosif Brodski in Leningrad woonde. Hij schreef twee Russische gedichtencycli over Venetië, ‘Lagune’ en ‘Venetiaanse strofen’, beide ook in het Nederlands vertaald. Sinds zijn aankomst in het Westen bezoekt Brodsky elk jaar rond Kerstmis Venetië. De oorsprong van deze passie zoekt hij in de gelijkenis met zijn geboortestad Petersburg en de lectuur van de Venetiaanse romans van Henri de Régnier in de vertaling van de dichter Michail Koezmin (met zo’n twintig gedichten nummer twee in de reeks meest productieve Russische Venetië-dichters; eenzaam koploper, met ruim veertig stuks op zijn naam, is Poesjkins tijdgenoot Pjotr Vjazemski). Ook noemt Brodsky een Leningradse voorstelling van Visconti’s Dood in Venetië. Weliswaar vond hij die film even slecht als Thomas Manns novelle, maar de openingsscène met een fragiele Dirk Bogarde in een dekstoel op een stoomschip bleef hem lang bij: ‘Het speet me dat ik geen dodelijke ziekte had; tot op de dag van vandaag kan ik die spijt navoelen.’ Ook is sprake van een Venetiaanse schone die in Leningrad Russisch studeerde.
Een en ander vernemen we uit Brodsky’s in 1989 geschreven en pas dit jaar in het Engels gepubliceerde boekje Watermark dat de kwintessens van zeventien opeenvolgende in Venetië doorgebrachte winters bevat. Een Italiaanse vertaling verscheen in 1989 onder de titel Fondamenti degli Incurabili. De titel van de Nederlandse vertaling is ‘op verzoek van de auteur’ ontleend aan de Italiaanse vertaling, die ook dienst doet als titel van de Russische editie. Deze is overigens niet door Brodsky zelf vertaald. Of de Amerikaanse literatuur met Watermark nu zoveel rijker is geworden is evenwel de vraag. De nestor van het gilde van Venetië-watchers, de met het meubilair van de London Library vergroeide Lord John Julius Norwich, beklaagde zich in een vernietigende recensie van Watermark in de Literary Review over het volgens hem abominabele Engels van Brodsky en vroeg zich af hoe het mogelijk was dat hij ooit de Nobelprijs had kunnen krijgen. Je hoeft evenwel geen native te zijn om aan te voelen dat dit boek, anders dan menig hoofdstuk in Brodsky’s essaybundel Less Than One (1986) niet loopt. Anders merk je het wel in de vertaling, en daar kan de vertaler weinig aan doen.
Het begin is overigens sterk. De schrijver komt eind 1972
voor het eerst in Venetië aan. De sfeer van een duister vreemd station, de
muffe lucht van een pensione, het
wachten op die Venetiaanse slaviste uit Leningrad, ‘de-enige-die-ik-in-deze-stad-kende’,
is prachtig beschreven. Brodsky en zijn vrienden tilden indertijd in Leningrad
niet te zwaar ‘aan haar lidmaatschap van de Italiaanse CP en haar daarmee
samenhangende voorliefde voor onze avantgardistische naïevelingen’. Ze deden
het maar af als ‘westerse frivoliteiten. Zelfs als ze een verklaarde nazi was
gewest, hadden we ons volgens mij niet minder hevig in haar verlustigd. Ze was
absoluut verpletterend, en toen ze naderhand viel voor de ergst denkbare
onbenul aan de periferie van onze kring, een dikbetaalde druiloor van Armeense
afkomst, was de gezamenlijke reactie verbazing en boosheid in plaats van
jaloezie of mannelijke ontgoocheling’. Zo mag ik Brodsky graag lezen.
Al gauw maakt de licht ironische toon van de memoirist
echter plaats voor topzware dichterlijk-filosofische constructies waarmee hij
Venetië te lijf gaat. Vergeeflijk is nog het grossieren in moeilijke woorden als
‘atavistisch’, ‘anomalie’, ‘causaliteit, ‘tautologie’. Maar eenvoudige woorden
leveren vaak even pretentieuze en duistere redeneringen op. Brodsky’s proza wemelt
dan ook van schijnwijsheden en oplossingen van schijnproblemen. Hoeveel ‘context’
is er wel niet nodig om een dergelijke bewering gewicht te geven: ‘Ik geloof
dat ik tot degenen behoor die keus prefereren boven wisseling, en steen is
altijd een keuze.’ Zo gaat het bladzijden verder: ‘Het oog eigent zich in deze stad
het soort autonomie van een traan toe.’ ‘Misschien is kunst gewoon het protest
van een organisme tegen zijn beperkte bevattingsvermogen.’ ‘Mocht de wereld een
eigen genre toegewezen krijgen, dan zou haar voornaamste stijlmiddel zonder
twijfel het water zijn. Gebeurt dat niet, dan komt het ofwel doordat ook de
Almachtige blijkbaar niet zo ruim in Zijn alternatieven zit, ofwel doordat een
gedachte van zichzelf al een waterpatroon heeft.’Gemakkelijk verzandt Brodsky’s proza, ook al begint het soms veelbelovend, in een causerie vol geheimtaal waarin de hele cultuurgeschiedenis overhoop wordt gehaald: ‘Dus je weet op je tocht door deze labyrinten nooit of je een doel nastreeft of op de loop bent voor jezelf, of je de jager bent of diens prooi. Een heilige zeker niet, maar misschien ook nog geen vuurgevaarlijke draak; een Theseus niet bepaald, maar ook geen maagdbeluste Minotaurus.’ Uiteindelijk komen we buiten adem en niet veel wijzer van onze ‘tautologisch aandoende meandertochten’ uit bij de ‘pasiphaïsche, ariadnische en phaedrische eigenschappen’ van het licht. Brodsky lijkt aan het einde niet meer zo zeker van zichzelf want hij komt in het laatste van zijn eenenvijftig korte hoofdstukken de ontredderde lezer te hulp: ‘Laar me resumeren: water is gelijk aan tijd en verleent aan schoonheid zijn dubbelganger. Omdat we ten dele water zijn, dienen wij de schoonheid op dezelfde wijze. Door een wrijfafdruk van het water te maken verbetert deze stad het aanzien van de tijd, verfraait zij de toekomst.’
Zo gaat het nog even door, maar als filosoof en Venetië-beschouwer is Brodsky al niet meer te redden. Het water is dus de tijd. Maar wat van een dichter bijblijft, zijn niet combinaties van krampachtige metaforen en kromme wijsheden maar directe poëtische beelden. Venetië is een eervolle maar opzichtige plaats voor experimenten. In Kade der ongeneeslijken waagt Brodsky zich aan poëtisch proza maar stapelt roekeloos zoveel op elkaar dat hij zijn eigen beelden weer afbreekt. ‘Uniek’ is het resultaat wel, maar waarmee moet dit prozamozaïek kwalitatief worden vergeleken? Met de klassieke Venetië-literatuur, met Brodsky’s eigen Venetië-gedichten? Met het Engelse proza van een andere Amerikaanse Rus, Vladimir Nabokov? Dergelijke vergelijkingen kunnen niet positief uitvallen. Niettemin laat dit boekje bij vlagen wel degelijk zien waar Brodsky’s kracht ligt: in de directe beschrijving van kou, vochtigheid, mist, duister, watergeur, winterlicht, een sfeer van neerslachtigheid en vervreemding. Hier zien we de weerspiegeling van een andere stad die Brodsky veel beter aankan: Petersburg.
Jan Paul Hinrichs
Rec. van Joseph Brodsky, De kade der ongeneeslijken. Fondamenti degli Incurabili (vertaling
Sjaak Commandeur), Uitg. De Bezige Bij, 1992.
| Eerder verschenen in Vrij Nederland, 12 december 1992, p. 105.
Klik op het label hieronder voor een overzicht van andere berichten over Venetië op deze blog.
Klik op het label hieronder voor een overzicht van andere berichten over Venetië op deze blog.