HET NOODLOTTIGE TEKEN VAN DE VERWONDERING
-------------------------------------------------------------------------
Een drastisch gewijzigde, nieuwe versie van dit opstel is verschenen in een boek met twaalf stukken over Ivan Boenin: Jan Paul Hinrichs, De laatste landheer (Leiden: Fragment, 2020).
--------------------------------------------------------------------------
Wie nu in Rusland de boekenmarkt verkent, zal de indruk krijgen dat Ivan Boenin (1870-1953) in zijn geboorteland meer aanzien heeft dan ooit: het aantal nieuwe uitgaven van zijn werk is enorm. Zojuist is in Moskou ook het interessantste boek óver Boenin herdukt: Dagboek uit Grasse door Galina Koeznetsova (1900-1976). In dit oorspronkelijk in 1967 in Washington gepubliceerde boek geeft Boenins ‘laatste geliefde’ een heel genuanceerd portret van de ongenaakbare schrijver en aristocraat bij wie ze van 1927 tot 1942 in Grasse, nabij Nice, in huis woonde. Anders dan in het vierdelige ‘verzameld werk’ van Boenin dat nu in de Russische Bibliotheek van Van Oorschot verschijnt, wordt Boenin in Rusland nadrukkelijk ook als dichter gezien. Voordat hij zich na de Russische revolutie in Frankrijk vestigde, was Boenin ook zeker een belangrijker dichter dan verhalenschrijver. Sindsdien schreef hij nauwelijks nog gedichten, en des te meer proza, zij het vaak met een hoog lyrisch gehalte.
Hoewel het definitieve vertrek uit Rusland een onmiskenbare invloed op Boenins werk had, blijken eerdere reizen die hij ondernam voor zijn werk ook tamelijk ingrijpend te zijn geweest. Zo trok hij in 1907 door het Midden-Oosten met zijn levensgezellin Vera Moeromtseva (1881-1961), met wie hij, aangezien de Russische wet een scheiding van zijn eerste vrouw niet toestond, pas in 1920 in Parijs officieel kon trouwen. De reisschetsen over Constantinopel, Egypte, Palestina en Libanon die Boenin in de jaren 1907-1911 publiceerde, werden later gebundeld onder de titel De schaduw van een vogel. In de aan reisliteratuur nogal arme Russische literatuur is dit gepassioneerde, lyrische werk niet minder een hoogtepunt dan in het oeuvre van Boenin zelf. De niet chauvinistische Boenin laat zich hier van zijn beste kant zien: als iemand die openstaat voor de wereld en elk moralisme uit zijn beschouwingen weglaat. Achter deze hymne aan de schoonheid en kleuren van oude beschavingen staat een enorm gevoel van bevrijding bij Boenin zelf, een kennelijk diep persoonlijk geluk en wellicht ook: de opluchting weg te zijn uit Rusland.
Samensteller Tom Eekman van het verzameld werk van Boenin nam De schaduw van een vogel niet op in het vorig jaar verschenen eerste deel met verhalen uit de jaren 1892-1913. Dat is jammer, want het had de wat eentonige indruk die sommige van de wel opgenomen verhalen maken, kunnen doorbreken. Boenins proza beweegt zich hier onveranderlijk op een modderig, mistig, door morsige types bevolkt platteland van Centraal-Rusland. Boenin had wellicht zonder zijn reizen niet zo’n pessimistisch beeld van het Russische platteland kunnen schilderen als hij in verhalen als ‘Het dorp’ en ‘Soechodol’ deed: hij wist inmiddels dat de wereld wijder was.
Hoe belangrijk reizen voor Boenin waren, blijkt des te meer uit het nu verschenen tweede, kwalitatief veel betere deel. Het bevat verhalen uit de jaren 1913-1930 die vaak spelen in het buitenland dat Boenin bezocht. Een beroemd verhaal als ‘De heer van San Francisco’ (1915), een aanklacht tegen de vervreemding van de moderne mens van de natuur en de ‘mechanisering van het wereldbeeld’ speelt op Capri, en is overigens geïnspireerd op Thomas Manns novelle Der Tod in Venedig. Een heel andere, voor een Russisch auteur tamelijk ongebruikelijke reis die vaak op de achtergrond meespeelt, is die naar Ceylon in 1911. Niet alleen situeert Boenin enkele verhalen op Ceylon, maar ook schreef hij een dagboek op de zeereis erheen, ‘De vele wateren’ (1925-1926). Vreemd genoeg is dit dagboek nu binnen de chronologische volgorde van de verhalen opgenomen, terwijl we voor de reisschetsen van De schaduw van een vogel juist op deel vier met de ‘dagboekbladen’ moeten wachten. Waar in het proza over het Midden-Oosten natuur, architectuur en geschiedenis centraal staan, getuigt het dagboek van deze zeereis vooral van Boenins kennismaking met oosterse filosofie, met name het boeddhisme, die nog lang een enorme invloed op hem zou hebben.
Waarschijnlijk trok het geloof in reïncarnatie Boenin bijzonder aan. De dood was voor hem namelijk niet zuiver een literair probleem. ‘Ik behoor tot diegenen die bij het zien van een wieg onwillekeurig aan het graf moeten denken’, zo verklaart hij in ‘De grote wateren’, en er zijn veel getuigenissen dat hij een confrontatie met de dood moeilijk kon verdragen. Als veertigjarige man schijnt Boenin in 1910 niet in staat te zijn geweest de begrafenis van zijn moeder bij te wonen en uit het Dagboek uit Grasse van Galina Koeznetsova, de geliefde die Vera Boenina vijftien jaar in haar huis heeft moeten dulden, weten we bijvoorbeeld dat hij al angst had om langs een kerkhof te lopen. In dit tweede deel is de dood in al zijn gedaanten, van ongemotiveerde moord tot zelfmoord, een overheersend thema. Onvermoeibaar beeldt Boenin het verband tussen dood en liefde uit, zoals in het lange verhaal ‘Mitja’s liefde’ (1924), waarmee hij naar mijn smaak zelfs Toergenjevs liefdesnovellen overtreft. Het gaat hier om de gemoedstoestand van een jongeman die in de afgelegenheid van een landgoed aan een geliefde denkt en die als hij na eindeloos wachten te weten komt dat ze hem veerlaten heeft een einde aan zijn leven maakt: ‘Juist dat ging zijn krachten te boven – het geluk waarmee de wereld hem verstikte en waaraan het allerbelangrijkste ontbrak.’
‘Verleng, God, mijn dagen!’: die Bijbelse oproep uit ‘De grote wateren’ zou Boenin in allerlei varianten herhalen. De dood staat bij Boenin telkens in relatie met de onberekenbaarheid en vluchtigheid van liefde en geluk. Autobiografische achtergronden zijn vaak duidelijk: Boenin komt uit dagboeken en memoires over als een uiterst sensibel persoon die snel enthousiast kon worden en even snel weer in walging kon vervallen. In de aangrijpende filosofische overpeinzing ‘Nacht’ (1925), waarin Boenin debatteert met Prediker, stelt hij zijn probleem heel duidelijk: ‘Waarom heeft God mij zo diep gebrandmerkt met het noodlottige teken van de verwondering?’ Veel dieper gaat Boenins boodschap eigenlijk niet, het gaat hem uiteindelijk om de stilistisch perfecte uitbeelding van emoties en herinneringen.
Na de wat moeizame start met het vroege proza is dit weer fraai vertaalde tweede deel Boenin een genot om te lezen, terwijl het mooiste in de volgende delen nog moet komen: de autobiografische roman Het leven van Arsenjev, De schaduw van een vogel en niet te vergeten: Vervloekte dagen, het unieke dagboek uit Moskou en Odessa tijdens de Russische burgeroorlog op grond waarvan de zo ‘klassiek’ aandoende Boenin ook wel haast de eerste Russische dissident werd.
Jan Paul Hinrichs
Rec. van I.A. Boenin, Verzamelde werken, dl. 2. Verhalen 1913-1930 (vertaling Margriet Berg en Marja Wiebes), Uitg. G.A. van Oorschot, 1996.
| Eerder verschenen in Vrij Nederland, 29 juni 1996, p. 71.