FRANS JOSEPH THEODOOR JOHANNES VAN AGT
Den Haag 3 juli 1921 – Nijmegen 2 november 2010
Op 6 november 2010 werd in zijn woonplaats Nijmegen onder grote belangstelling de oud-diplomaat en vertaler van Russische poëzie Frans van Agt begraven. Het was na een ingetogen eucharistieviering waarin in toespraken en zang de verbondenheid van de overledene met de Russisch-orthodoxe wereld en haar poëzie tot uiting kwam. Uit de literaire wereld leek vrijwel niemand aanwezig: een teken dat zijn vertaalwerk een zijdelingse activiteit was waarmee hij niet te zeer te koop liep. Toch hebben poëzievertalingen uit het Russisch hem in de laatste jaren van zijn diplomatenbestaan en gedurende zijn lange gepensioneerde leven constant beziggehouden. Van Agts vertaalwerk op dit gebied behoort ook tot het omvangrijkste in het Nederlandse taalgebied, waarbij hij het niet schuwde zich juist op de meest prestigieuze klassieke Russische poëzie te storten, waarvoor menig geschoold slavist zou terugschrikken.
Van Agt is in 1921 geboren in Den Haag als zoon van een leraar wis- en natuurkunde en biologie die bij Kamerlingh Onnes in Leiden promoveerde. In het kinderrijke gezin, dat in de Vogelwijk in een kolossaal huis aan de duinen woonde, werd veel gelezen, muziek gemaakt en gezongen. Het was een milieu waarin nieuwsgierigheid en eigen creativiteit werden aangemoedigd. Frans bezocht het gymnasium van de Paters Jezuïeten. Zijn liefde voor de poëzie stamt uit zijn schooltijd, toen hij ook zelf gedichten schreef. Na zijn eindexamen in 1939 studeerde hij in Leiden indologie. ‘Ik genoot van de studie Javaans en Maleis’, zei hij in een interview. ‘Later, in de oorlog, toen de Leidse universiteit werd gesloten, ging ik er voor mijn plezier wat Russisch bijdoen in een werkgroepje onder leiding van een Russische immigrant. Mijn belangstelling voor het Russisch was volkomen apolitiek.’
De laatste oorlogsjaren was Van Agt als gevolg van de Arbeitseinsatz in Berlijn te werk gesteld. Zijn kennis van het Russisch kwam hem hier goed van pas: ‘In contact met Russische krijgsgevangenen bleek dat ik me inmiddels redelijk in hun taal kon redden. Toen de Russische bevrijders oprukten naar de Oder besloot ik hen tegemoet te lopen. Ik was van plan me te melden bij het Nederlandse gezantschap in het bevrijde Warschau. Dat gezantschap bleek nog niet te bestaan en met een aantal lotgenoten belandde ik min of meer in Russische gevangenschap. Ik dacht Nederland nooit meer terug te zien. Maar na allerlei omzwervingen kwam ik uiteindelijk in Odessa aan, van waaruit ik tenslotte werd gerepatrieerd naar Nederland.’
Van Agt maakte zijn studie niet af. Na de oorlog volgde hij een diplomatieke loopbaan waarin hij werkzaam was op Nederlandse vertegenwoordigingen in Berlijn, Bonn, New Delhi, Colombo, Moskou, New York, Athene en Rabat. Hij was vervolgens ambassadeur in Abidjan (1973-1978), Islamabad (1979) en Moskou (1980-1986). In Moskou ontmoette hij in 1954 zijn vrouw Elspeth McGregor die werkzaam was op de Canadese ambassade. Beiden zongen in een Byzantijns koor en speelden ook piano. Uit hun huwelijk werden vier dochters en een zoon geboren.
Van Agt hield zijn Russisch na de oorlog bij. Al in 1946 vertaalde hij Poesjkins gedicht ‘De nachtegaal en de roos’ maar hij deed er vooralsnog niets mee. Ook op zijn werk speelde zijn kennis een geringe rol: ‘Toen ik in 1954 ambassadesecretaris werd in Moskou sprak ik Russisch met het personeel en met de gelovigen in de orthodoxe kerk die ik af en toe bezocht. Buitenlandse zaken en ook ambassadeur Teixeira de Mattos toonden geen interesse in mijn kennis van het Russisch. Mijn belangstelling voor het Russisch was overigens ook puur esthetisch. De klank, de muziek van die taal, daar genoot ik van.’
In 1965 publiceerde Van Agt in de diplomatenbundel Per diplomatieke koerier een vertaling van Poesjkins versdrama De stenen gast. Het voltooien van deze vertaling schreef hij deels aan verveling toe: ‘Ik werkte bij de Verenigde Naties in New York. We waren naar de opera geweest, Don Giovanni, en dat bracht me op het idee om De stenen gast van Poesjkin te vertalen. Dat is namelijk hetzelfde verhaal. Ik zat me daar toch dood te vervelen. Voordeel was wel dat ik er werkte als assistent van Lou Lichtveld, de schrijver Albert Helman. Hij wees me de weg.’ Deze publicatie bleef bijna twintig jaar zonder vervolg.
Toen Van Agt in 1980 in Moskou aankwam, was de Koude Oorlog nog in volle gang. Recepties en diners boeiden hem niet al te zeer. De slavist Kees Verheul portretteert hem in Moskou ‘aan het hoofd van de tafel in grijs pak, serieus, welmenend, charmant. Een enigszins starre lach. Grijze, schichtige, maar onschuldige, licht droeve ogen.’ Over het milieu waarin hij in Moskou ambtshalve verkeerde, verklaarde Van Agt zelf: ‘Ik had in Moskou weinig behoefte aan contacten met mijn Russische collega’s. Daar viel moeilijk mee te praten; ze kraamden vooral propaganda uit. Tenzij ik met een van hun vrouwen over literatuur kon spreken, had ik bij al die diners dus tijd genoeg om aan andere dingen te denken.’ Hij gewaagde van de mogelijkheid om tijdens diners te broeden op ‘creatieve oplossingen van vertaalprobleempjes’.
Van Agt doelde hier op de gedichten van Anna Achmatova die hij was gaan vertalen. Hij had Achmatova’s naam in Moskou voor het eerst gehoord en aangestoken door het enthousiasme waarmee Russische vrouwen over haar poëzie spraken, besloot hij een bundel aan te schaffen. Er was nog een weddenschap voor nodig om zijn vertaalzin definitief aan te wakkeren: ‘Het raakte me inderdaad, maar toch werd ik pas echt door haar poëzie gepakt toen ik ten gevolge van een weddenschap met William Veder besloot Achmatova te gaan vertalen. […] Op een gegeven moment kwamen we te spreken over de – discutabele – kwaliteit van de naar het Russisch vertaalde Nederlandse poëzie. Ik beweerde toen dit – omgekeerd – veel beter te kunnen, waarop Veder mij uitdaagde dat te bewijzen.’
De toenmalige Nijmeegse en later Amsterdamse hoogleraar Slavische talen William Veder stuurde Van Agts vertaalwerk op naar De Lantaarn, het Leidse slavistenuitgeverijtje waarvan ik een van de oprichters was en dat in die tijd zo’n acht geniete cahiers per jaar uitbracht die vaak herdrukt werden. In 1983 kwam bij De Lantaarn een tweetalige keuze uit de poëzie van Achmatova uit, op de elektrische tikmachine met roterende kogelkop gezet en met schaar en plakstift vormgegeven door Veder die in de jaren daarop nog een tweede Achmatova-uitgave en Pasternaks De gedichten van Jurij Živago in Van Agts vertaling in elkaar zette.
Van Agt verliet Moskou, waar hij was toegetreden tot de Russisch-orthodoxe kerk, uiteindelijk met tegenzin. Toen hij in een brief op 9 september 1986, vlak voor zijn vertrek, terugkeek op zijn Moskouse tijd legde hij de nadruk op ervaringen in de niet-officiële sfeer: ‘Wij zullen Moskou met pijn verlaten – de 6½ jaar hier waren voor Elspeth en mij een onvergetelijke tijd, rijk aan creatieve impulsen, bijzonder veel waardevolle, hartverwarmende contacten èn in de diplomatieke èn, en veel meer nog, in de Russische (kerkelijke en litteraire) sfeer.’ Onder zijn literaire contacten waren Olga Romanovna Trifonova, de weduwe van de schrijver Joeri Trifonov, de vertaler van Nederlandse poëzie Jevgeni Vitkovski, de dichteres Anna Achmadoelina en de schrijfster Lidija Tsjoekovskaja.
Later meende Van Agt dat hij wat overmoedig was geweest bij zijn Moskouse vertaalexercities. In een brief van 1 februari 1989 had hij het over een ‘redelijk onbeholpen vertaalpoging’ die niettemin wel zijn ‘dichtadertje tot vloeien bracht’. Hij vond het een soort ereschuld tegenover zichzelf om zijn debuut over te doen. Zo ontstond de bundel Het zevende boek (1988). Na aanvankelijk vooral Achmatova’s poëzie vertaald te hebben, richtte hij zich vanaf eind jaren tachtig op de grote negentiende-eeuwse dichters van Rusland. Hoewel hij voor zijn Poesjkin-vertalingen in 1997 de Aleida Schotprijs voor vertalingen uit de Slavische talen kreeg toegekend, bleek zijn grootste kracht en inventiviteit uit zijn weergave van de poëzie van Fjodor Tjoettsjev en Jevgeni Baratynski. Hij bleef ook tot op het einde van zijn leven hardnekkig reeds gepubliceerde vertalingen bijslijpen, zodat sommige gedichten in de loop der jaren aanzienlijk van gedaante veranderden.
De meeste uitgaven van Van Agt bleven bij De Lantaarn verschijnen, in 2002 voor het laatst. Met uitzondering van zijn vertaling van Poesjkins versroman Jevgeni Onegin die bij uitgeverij Atlas in Amsterdam uitkwam, verschenen Van Agts vertalingen vooral in de periferie, bij uitgevers, behalve in Leiden, in Oosterbeek, Maastricht en Oegstgeest. Het was kenmerkend voor een man die vanaf de zijlijn aan het literaire leven deelnam.
Van Agt was geen vertaler die van alles wilde aanpakken maar zocht naar aanknopingspunten voor zijn eigen inspiratie. Bij de filosofische lyriek van Baratynski en de diplomaat Tjoettsjev, net als hij geen professionele dichter, voelde hij zich het meest thuis. Over Baratynski zei hij: ‘Uit die gedichten spreekt zo’n harmonie; het is echt geniale poëzie. Poesjkin is veel onevenwichtiger. Om dezelfde reden heb ik veel Achmatova vertaald en nauwelijks Tsvetajeva. Achmatova toont zich in haar poëzie beheerst, een grande dame. Tsvetajeva is mij te wild.’ In de Nederlandse poëzie had hij een voorkeur voor Ida Gerhardt en Jacques Bloem.
Vormvastheid was Van Agts credo bij het vertalen. Hij wilde zich inleven in de muziek van het origineel en de tekst zo getrouw mogelijk in het Nederlands weergeven, waarbij hij verklaarde wel eens slapeloze nachten over een regel te hebben: ‘Ik doe het op het gehoor. Ik let er op dat er harmonie zit in de strofe, niet te veel o’s, niet te veel e’s.’ Proza vertalen lag niet op zijn weg: ‘God nee, waarom zou ik, dat kan ik gewoon lezen. Ik zou ook nooit Rilke willen vertalen, omdat ik dat in het Duits kan lezen. Voor mij zit de uitdaging in de vorm van poëzie, het behoud van muziek en ritme. Ik werd indertijd hard uitgelachen omdat ik in mijn onschuld in Moskou begon met vertalen op rijm in een tijd dat ritmische vrijheid hoog werd aangeschreven. Nog steeds concentreert de kritiek op mijn werk zich op mijn vormvastigheid. Maar ik kan en wil niet anders; open poëzie, zonder rijm en ritme, is voor mij juist volledig gesloten.’
Van Agt vond dat door zijn veelvuldige verhuizingen zijn Nederlands onzekerder was geworden. Voor zijn vertaalwerk hield hij graag ruggespraak met anderen. Hij lokte reacties en kritische kanttekeningen uit door zijn vertalingen voor publicatie aan bekenden rond te sturen. Jarenlang kreeg hij uitvoerig commentaar van de Amsterdamse slaviste Jeanne van der Eng-Liedmeier. Hij was uitgesproken stipt, had de neiging zijn postzendingen telefonisch aan te kondigen en om zelf per omgaande te antwoorden. Ook directe samenwerking ging hij niet uit de weg. Zijn Jevgeni Onegin-vertaling en zijn laatste Tjoettsjev-bundel maakte Van Agt samen met andere vertalers, respectievelijk L.H.M. van Stekelenburg (die overleed voor hun beider werkstuk verscheen) en de Nederlandse van Georgisch-Russische komaf Nina Targan Mouravi. Beiden waren net als hij buitenstaanders in de vertaalwereld.
Met aanstekelijk enthousiasme vertaalde hij in opdracht. Tegen een interviewer verklaarde hij zelfs: ‘Ik heb eigenlijk nooit iets gedaan zonder opdracht. Hebt u misschien een verzoek?’ Maar sommige recensenten vonden Van Agts vertalingen te ouderwets en rieken naar domineespoëzie. Op negatieve recensies in de pers reageerde hij gevoelig en jaren later kon hij nog verontwaardigd op ‘onbehoorlijke’ stukken terugkomen.
Van Agt leek er de man niet naar om zijn memoires te publiceren, zoals andere diplomaten met standplaats Moskou dat wel hebben gedaan. Zo weten we ook niets over zijn ongetwijfeld dramatische reis in vele etappes van Duitsland naar Odessa aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Toen hem gevraagd werd een bijdrage aan een bundel over Odessa te leveren, kwam hij met een vertaling van Poesjkins strofen over de stad en liet zijn eigen locale kennis buiten beschouwing. Ook tegenover mensen die hem nabij stonden, moet hij over die cruciale periode hebben gezwegen. Tjoettsjevs befaamde gedicht ‘Silentium!’ was Van Agt wel op het lijf geschreven:
Blijf zwijgen, dek je, houd geheim
Wat jouw gevoel, jouw dromen zijn –
’t Is goed indien dat in je ziel
In stilte rees, in stilte viel,
Zoals een ster ’s nachts rijst en neigt,-
Bewonder dat – als je maar zwijgt.
Hoe uitte ooit het hart zich echt?
Begrijpt een ander wat je zegt?
Waarvoor je leeft, wordt hem dat klaar?
Idee verwoord is reeds onwaar.
Door roeren wordt de bron bedreigd,-
Drink diep eruit – als je maar zwijgt.
Te leven in jezelf, leer dat –
Weet hoe je ziel een rijk bevat
Van droom en tover ongekend;
Die worden buiten overstemd,
Zij vluchten als het zonlicht stijgt,-
Hoor hun gezang – als je maar zwijgt..!
noot
Dank ben ik verschuldigd aan Steven van Agt (Ven-Zelderheide) voor inlichtingen over zijn oudste broer. In dit stuk is ook gebruik gemaakt van drie interviews met Frans van Agt: Maartje Somers, ‘Poesjkin vertalen met niet te veel o’s’, in: Het Parool, 11 april 1997; Hans Gulpen, ‘Slapeloze nachten over een regel’, in: De Gelderlander, 6 december 2005; Cees Willemsen, ‘Vooral Russische vrouwen hebben een mooie, muzikale stem. Gesprek met Frans-Joseph van Agt’, in: Tijdschrift voor Slavische literatuur, nr. 48, 2007, p. 3-5. Het citaat van Kees Verheul komt uit diens Rusland begint bij de IJssel. Dagboek mei-augustus 1984, Amsterdam 1985, p. 28. De vertaling door Frans van Agt van Tjoettsjevs gedicht ‘Silentium!’ is geciteerd naar de bundel Laatste liefde (zie onderstaande lijst), p. 43.
Jan Paul Hinrichs
voornaamste geschriften
‘Bij “De stenen gast” van Alexander Poesjkin’, in: Marnix Gijsen, Albert Helman en Maarten Mourik (red.), Per diplomatieke koerier: proza en poëzie van Nederlandse en Belgische diplomaten. Amsterdam 1965, p. 18-25.
Alexander Poesjkin, ‘De stenen gast’ (vert.), idem, p. 26-49.
Anna Achmatova, Gedichten (vert.). Leiden 1983, 2de druk 1984 (Cahiers van De Lantaarn nr. 24).
Anna Achmatova, Gedicht zonder held (vert.). Leiden 1984, 2de druk 1985 (Cahiers van De Lantaarn nr. 33). Heruitgave [=3de druk] Oosterbeek 1986.
Boris Pasternak, De gedichten van Jurij Živago (vert.). Leiden 1985 (Cahiers van De Lantaarn nr. 38).
Aleksandr Poesjkin, Noordse dageraad. Gedichten (vert.). Maastricht 1987.
F.I. Tjoettsjev, Gedichten (vert.). Leiden 1988, 2de druk 1989 (De Lantaarn; nr. 50).
Anna Achmatova, Het zevende boek (vert.). Oosterbeek 1988.
‘Het mooiste gedicht in de Russische literatuur: “Verlatenheid” van Jevgeni Baratynski’, in: Tijdschrift voor Slavische literatuur, nr. 4, 1989, p. 44-51.
‘De zegepraal van Lidia Tsjoekovskaja en Anna Achmatova over het lot’, in: Tijdschrift voor Slavische literatuur, nr. 6, 1989, p. 12-17.
‘Bij de vertaling van enige gedichten van F.I. Tjoettsjev’, in: Tijdschrift voor Slavische literatuur, nr. 10, 1991, p. 3-6.
Alexander Blok, Gedichten, gevolgd door enkele gedichten van Vladimir Solovjov en A.A. Fet (vert.). Leiden 1991.
‘Fragmenten uit “De reis van Onegin”’, in: Jan Paul Hinrichs en Thijs Wierema (red.), De mythe van Odessa. Amsterdam 1993, p. 18-25.
‘Gavrila Derzjavin’, in: Tijdschrift voor Slavische literatuur, nr. 14, 1993, p. 21-31.
‘Oorlogsgedichten van Anna Achmatova’, in: Tijdschrift voor Slavische literatuur, nr. 17, 1994, p. 48-50.
Alexander Poesjkin, Jevgeni Onegin: een roman in verzen (vert. met L.H.M. van Stekelenburg). Amsterdam 1994.
Alexander Poesjkin, De nachtegaal en de roos (vert.). Leiden 1995 (Cahiers van De Lantaarn nr. 61).
‘De bronzen ruiter van Alexander Poesjkin’, in: Jan Paul Hinrichs (red.), De façades van Sint-Petersburg. Amsterdam 1997, p. 37-58.
‘Afscheid van het Petersburgse tijdperk. Twee gedichten van Anna Achmatova’, idem, p. 144-149.
Alexander Poesjkin, Jevgeni Baratynski, Fjodor Tjoettsjev, Gedichten (vert.). Leiden 1999.
Jevgeni Baratynski, Levensreis (vert.). Oegstgeest 2002 (Kelderkast nr. 1).
‘Paspoort voor Napels. Jevgeni Baratynski en Jacinto Borghese’, in: Jan Paul Hinrichs (red.), Napoli ! Amsterdam 2002, p. 71-82.
Laatste liefde. Tjoettsjev: dichter, denker, minnaar (vert. met Nina Targan Mouravi). Amsterdam 2005.
Vladimir Solovjov, ‘Gedichten’ (vert.), in: Tijdschrift voor Slavische literatuur, nr. 48, 2007, p. 6-21.
| Eerder verschenen in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 2010-2011 (Leiden: Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2012), pp. 33-40. Met wijzigingen herdrukt onder de titel 'Frans van Agt' in: Jan Paul Hinrichs, Brief uit Vidin (Nijmegen: Flanor, 2015), pp. 55-62.
Een verkorte versie van dit stuk, aangevuld met enkele specifiek op Nijmegen betrekking hebbende details, verscheen in Jaarboek Numagia 60 (2013), p. 19:
AGT, FRANS VAN
Van Agt had na de oorlog zijn Russisch steeds bijgehouden. In 1965 publiceerde hij een vertaling van Alexander Poesjkins versdrama De stenen gast. Het voltooien daarvan schreef hij deels aan verveling toe tijdens zijn werk bij de Verenigde Naties in New York. Begin jaren tachtig, tijdens zijn ambassadeurstijd in Moskou, begon hij zich als gevolg van een weddenschap serieus op het vertalen van gedichten van Anna Achmatova toe te leggen. Zijn verbondenheid met de Russische cultuur bleek ook uit zijn toetrede in Moskou tot de Russisch-orthodoxe kerk. Zijn eerste bundel met vertalingen uit Achmatova’s poëzie verscheen in 1983 bij de kleine Leidse uitgeverij De Lantaarn, waar nadien veel van zijn werk zou verschijnen.
Na zijn pensionering in 1986 vestigde Van Agt zich in Nijmegen in een groot huis aan de Berg en Dalseweg 132, dat hij in 1973 had aangekocht. De keuze voor Nijmegen ging terug op goede herinneringen aan familiebezoek in zijn kindertijd. In Nijmegen was hij voorzitter van de Russische Kring totdat deze in 1997 werd opgeheven. Na zijn pensionering zette hij zijn vertaalwerk met aanstekelijk enthousiasme voort. Hij vond achteraf wel dat hij wat overmoedig was geweest bij zijn Moskouse vertaalexercities. Zijn houding werd kritischer: hij bleef tot op het einde van zijn leven hardnekkig reeds gepubliceerde vertalingen bijslijpen. Na aanvankelijk werk van Achmatova en Boris Pasternak vertaald te hebben, richtte hij zich vanaf eind jaren tachtig op de grote negentiende-eeuwse dichters van Rusland. Hoewel hij voor zijn Poesjkin-vertalingen in 1997 de Aleida Schot-prijs voor vertalingen uit de Slavische talen kreeg toegekend, bleek zijn grootste kracht en inventiviteit uit zijn weergave van de filosofische lyriek van Fjodor Tjoettsjev en Jevgeni Baratynski. Hiermee schaarde Van Agt zich bij de beste Nederlandse vertalers van Russische literatuur. Hij overleed in 2010 en werd begraven op de begraafplaats aan de Daalseweg.
Jan Paul Hinrichs
AGT, FRANS VAN
(Den Haag, 3 juli 1921 –
Nijmegen, 2 november 2010), diplomaat, vertaler van Russische poëzie
Frans Joseph Theodoor Johannes (Frans of Frans-Josef) van Agt werd
geboren in het kinderrijke gezin van Franciscus Petrus Gerardus Johannes van Agt (1888-?), leraar wis- en natuurkunde en
biologie, en Jacoba Louise Maria Zwanikken (1894-?). Tijdens zijn schooltijd op het Haagse gymnasium van de paters jezuïeten
deed hij een levenslange liefde op voor de poëzie. In 1939 begon hij in Leiden
aan een studie indologie. Na de sluiting van de universiteit in het begin van
de oorlog leerde hij Russisch bij een Russische emigrant. De laatste oorlogsjaren
was Van Agt in het kader van de Arbeitseinsatz
in Berlijn tewerkgesteld, waar zijn kennis van het Russisch van pas kwam in
contact met Russische krijgsgevangenen. Aan het einde van de oorlog belandde
hij in Sovjetgevangenschap. Na allerlei omzwervingen bereikte hij Odessa, van
waaruit hij in 1945 werd gerepatrieerd naar Nederland. Over deze dramatische
levensperiode heeft hij later vooral gezwegen.
Van Agt maakte zijn
studie niet af. In plaats daarvan begon hij aan een diplomatieke loopbaan
waarin hij werkzaam was op Nederlandse vertegenwoordigingen in Berlijn, Bonn,
New Delhi, Colombo, Moskou, New York, Athene en Rabat. Uiteindelijk werd Van
Agt ambassadeur in Abidjan (1973-1978), Islamabad (1979) en Moskou (1980-1986).
In 1954 had hij in Moskou Elspeth McGregor ontmoet, die werkzaam was op de
Canadese ambassade. Ze zongen beiden in een Byzantijns koor en speelden piano.
Uit hun huwelijk zouden vier dochters en een zoon worden geboren.Van Agt had na de oorlog zijn Russisch steeds bijgehouden. In 1965 publiceerde hij een vertaling van Alexander Poesjkins versdrama De stenen gast. Het voltooien daarvan schreef hij deels aan verveling toe tijdens zijn werk bij de Verenigde Naties in New York. Begin jaren tachtig, tijdens zijn ambassadeurstijd in Moskou, begon hij zich als gevolg van een weddenschap serieus op het vertalen van gedichten van Anna Achmatova toe te leggen. Zijn verbondenheid met de Russische cultuur bleek ook uit zijn toetrede in Moskou tot de Russisch-orthodoxe kerk. Zijn eerste bundel met vertalingen uit Achmatova’s poëzie verscheen in 1983 bij de kleine Leidse uitgeverij De Lantaarn, waar nadien veel van zijn werk zou verschijnen.
Na zijn pensionering in 1986 vestigde Van Agt zich in Nijmegen in een groot huis aan de Berg en Dalseweg 132, dat hij in 1973 had aangekocht. De keuze voor Nijmegen ging terug op goede herinneringen aan familiebezoek in zijn kindertijd. In Nijmegen was hij voorzitter van de Russische Kring totdat deze in 1997 werd opgeheven. Na zijn pensionering zette hij zijn vertaalwerk met aanstekelijk enthousiasme voort. Hij vond achteraf wel dat hij wat overmoedig was geweest bij zijn Moskouse vertaalexercities. Zijn houding werd kritischer: hij bleef tot op het einde van zijn leven hardnekkig reeds gepubliceerde vertalingen bijslijpen. Na aanvankelijk werk van Achmatova en Boris Pasternak vertaald te hebben, richtte hij zich vanaf eind jaren tachtig op de grote negentiende-eeuwse dichters van Rusland. Hoewel hij voor zijn Poesjkin-vertalingen in 1997 de Aleida Schot-prijs voor vertalingen uit de Slavische talen kreeg toegekend, bleek zijn grootste kracht en inventiviteit uit zijn weergave van de filosofische lyriek van Fjodor Tjoettsjev en Jevgeni Baratynski. Hiermee schaarde Van Agt zich bij de beste Nederlandse vertalers van Russische literatuur. Hij overleed in 2010 en werd begraven op de begraafplaats aan de Daalseweg.
Jan Paul Hinrichs