vrijdag 4 mei 2012

Ivo Andric: De brug over de Drina (Recensie)

EEN ENKEL WOORD KAN EEN STAD VERWOESTEN

In 1961 kreeg de uit Bosnië afkomstige schrijver Ivo Andrić als eerste en tot dusverre enige vertegenwoordiger van de Servo-Kroatische literatuur de Nobelprijs. ‘Een land van angst en haat’, noemt hij zijn geboorteland in een verhaal. Door de oorlog in Bosnië is de internationale aandacht voor zijn werk sterk toegenomen. Andrić komt uit een katholiek gezin en bracht zijn jeugd door in de Bosnische steden Travnik, Sarajevo en Višegrad. Na de Eerste Wereldoorlog trad hij op als diplomaat voor Joegoslavië. Zijn laatste functie was gezant in Berlijn (1939-1941), waar hij zijn geloofsbrieven aanbood aan Adolf Hitler. Tijdens de Duitse bezetting van Joegoslavië woonde Andrić teruggetrokken in Belgrado. In deze oorlogsjaren schreef hij de boeken die hem beroemd zouden maken: De kroniek van Travnik en De brug over de Drina.
     Andrić noemde De brug over de Drina (verschenen in 1945) geen roman maar een kroniek. Het boek beslaat vier eeuwen uit de geschiedenis van Višegrad, een stad op de grens van Bosnië en Servië, waarbij de brug over de rivier de Drina de bindende factor tussen alle gebeurtenissen vormt. De brug werd in de zestiende eeuw gebouw op last van de grootvizier Mehmed Pasha, die als tienjarige jongen door de Turken uit de omgeving van Višegrad was weggevoerd en zich onder dwang tot de islam bekeerde. Aanvankelijk stuitte de bouw op verzet van de lokale bevolking. Als afschrikwekkend voorbeeld wordt een saboteur op een paal gespietst: de beschrijving van deze executie is bijna te gruwelijk om te lezen. Als de brug er eenmaal is, oogst die al snel algemene bewondering en groeit uit tot decor van alle belangrijke gebeurtenissen in het stadsleven. De brug is ontmoetingsplaats, kinderspeelplaats, koffieterras, halte voor begrafenis- en bruiloftsstoeten en onderwerp van talrijke plaatselijke legenden. Onwrikbaar blijft de brug staan bij al het lief en leed in Višegrad, ook als bij de jaarlijkse overstromingen delen van de stad blank staan. Dit natuurgeweld geeft de katholieken, orthodoxen, moslims en joden van de stad het gevoel dat ze, ondanks hun onderlinge wantrouwen en geschillen, iets gemeenschappelijks hebben. De brug is hiervan het concrete bewijs en het symbool tegelijk.
     Het stadse leven wijzigt zich in de kroniek van Andrić door de eeuwen heen nauwelijks. Een radicale verandering vindt pas plaats wanneer in 1878 de Ottomaanse heersers worden afgelost door Oostenrijkers. Dezen brengen een groot bureaucratisch apparaat mee dat van alles oppoetst en reglementeert en de verworvenheden van het Westen op de Balkan introduceert: een spoorlijn, elektrisch licht, een fotograaf, een hotel. Aanvankelijk kijken de meeste bewoners met ongeloof naar de dadendrang van de nieuwe machthebbers, vinden hun nauwgezetheid eigenlijk kinderlijk. Uiteindelijk kan de stad niet aan de veranderingen ontsnappen, ook niet aan een reparatie van de brug zelf, waarbij de Oostenrijkers de fundamenten voor alle zekerheid van mijnen voorzien.
     De brug, die eeuwen dienst deed als symbool van onveranderlijkheid in de menselijke beschaving, is de waren held van Andrić’ boek: ‘Haar leven, hoewel sterfelijk op zich, leek op de eeuwigheid omdat haar einde niet te voorzien was.’ De brug was even vanzelfsprekend als de bergen, als de natuur zelf. Het bouwsel veranderde niet, de mentaliteit van de mensen wel. Daarom zorgde de brug voor ‘de onbewuste filosofie van de stad: dat het leven een onbegrijpelijk wonder is, omdat het onophoudelijk wordt verteerd en verknoeid, maar niettemin gaat het door en staat het vast als de brug aan de Drina.’ Toch wordt de brug in de eerste oorlogsdagen van 1914 deels verwoest. Het is het slot van het boek.
     De brug over de Drina roept bij de lezer talloze associaties op met gebeurtenissen van de laatste jaren in Bosnië, waarvan de verwoesting in 1993 van de brug in Mostar wel de meest voor de hand liggende is. De verleiding is groot om bij Andrić naar de wortels van het huidige conflict te zoeken. Het is maar de vraag of dat kan, ook al omdat Andrić  in ander werk van heel andere gezichtspunten over Bosnié getuigt. Andrić slaagt er juist in zijn kroniek aan de lokale problematiek te laten ontstijgen. Hij kiest geen partij voor een van de bevolkingsgroepen in Višegrad, maar gebruikt Bosnië met zijn talrijke mogelijkheden voor etnische en religieuze conflicten als een beeld van de wereld in het algemeen. Eigenlijk is dit boek een portret van de geschiedenis zelf, niet als een evenwichtig proces met afgeronde conclusies maar als een losse bundel verhalen waarin het lot van individuele mensen niet minder wezenlijk is dan de grote politiek. Tegelijkertijd is al het menselijke vanuit het perspectief van de brug vluchtig en nietig.
     Een bijzonderheid van Andrić’ rustige, ingetogen stijl die sterk bijdraagt aan de oriëntaalse sfeer in zijn boek, is het veelvuldige gebruik van aan het Turks ontleende woorden. Blijkbaar waren veel van deze woorden al bij het verschijnen van het boek in onbruik geraakt, want al in de jaren vijftig bevatten Servo-Kroatische edities een forse verklarende woordenlijst. Andrić heeft de Ottomaanse cultuur van Bosnië achteraf een enorme dienst bewezen: de afgelopen jaren zijn talloze oude moskeeën en andere gebouwen in Bosnië moedwillig vernield, maar deze Turkse woorden blijven getuigen van bouwwerken, gewoonten en voorwerpen die eeuwen hebben bestaan. Andrić laat de moslim en winkelier Alihodzja, die in het boek de statische rust van de Ottomaanse periode symboliseert, zeggen: ‘Wist je niet dat een enkele woord hele steden kan verwoesten […]? Deze hele aarde is gebouwd op een woord.’ En tegelijk bewaren de woorden verwoeste dingen.
     Andrić’ kroniek heeft geen historische pretenties, maar maakt wel duidelijk dat in Višegrad een wereld bestond die alleen door tolerantie onder de verschillende religieuze groepen kon voortbestaan. Het geweld dat zich er zo nu en dan afspeelt, gaat meer uit van buitenstaanders (Turken, Oostenrijkers, Serviërs) dan van de inwoners zelf. Daarom kan het evenwicht, gesymboliseerd door de brug, steeds weer worden hersteld. De kroniek stopt met de verwoestingen van 1914 en maakt geen melding van de wederopbouw van de brug: ook nu schijnt die nog overeind te staan. Van de samenleving eromheen is weinig meer over, zodat de brug haar oude filosofie ook niet meer draagt. Net als in de tijd uit Andrić’ boek, is de afgelopen jaren de stoot tot gewelddadige verandering van buiten gekomen: door extreem Servisch nationalisme vanuit Belgrado, en een onbeholpen reactie vanuit het Westen die dat alleen maar aanwakkerde. Het is een pessimistisch geschiedbeeld dat Andrić met een onweerstaanbare melancholie oproept: dat mensen steeds opnieuw de willekeurige lasten dragen van zaken waar ze eigenlijk niets mee te maken hebben.

Jan Paul Hinrichs

Rec. van Ivo Andrić, The bridge over the Drina (vertaling Lovett F. Edwards), Uitg. Harvill 1994.

| Eerder verschenen in Vrij Nederland, 10 september 1994, p. 79.