DE MEERWAARDE VAN DE OVERDRUK: C.C. UHLENBECK, N. VAN WIJK EN HUN VERLOREN GEWAANDE CORRESPONDENTIE
De taalkundigen C.C. Uhlenbeck (1866-1951) en N. van Wijk (1880-1941) behoren tot de grote geleerden van de Leidse Universiteit. Ze moeten elkaar goed gekend hebben, maar over hun wetenschappelijke en persoonlijke contacten is verder weinig bekend. Recente vondsten in ‘aangeraakte’ overdrukken in de Leidse Universiteitsbibliotheek en een privé-collectie weerleggen evenwel de oude stelling dat hun correspondentie volledig verloren is gegaan.
In 1936 kreeg de Leidse Universiteitsbibliotheek van Uhlenbeck, emeritus-hoogleraar Germaanse talen, enkele planken Baskische boeken ten geschenke. Hierbij bevonden zich ook ongemeen zeldzame boeken die hadden toebehoord aan W.J. van Eys (1825-1914), een van de grondleggers van de Baskische filologie. Na Uhlenbecks dood verwierf de Universiteitsbibliotheek uit zijn nalatenschap nog meer Baskologische literatuur, een partij boeken over Indianentalen én een overdrukkenverzameling met artikelen over taalkunde, etnologie en godsdienstwetenschap. De overdrukken staan thematisch geordend bij elkaar in het gesloten magazijn (sign. 2359 A 4-11). Uhlenbecks nagelaten papieren gelden als verloren.
De slavist Van Wijk legateerde de Universiteitsbibliotheek bij testament een omvangrijke bibliotheek die in het gesloten magazijn grotendeels bij elkaar staat onder de signatuur ' SL.' Een weinig bekend onderdeel van dit legaat vormen de overdrukken uit zijn bezit die, anders dan bij Uhlenbeck, verspreid in de algemene overdrukkencollectie van de Universiteitsbibliotheek zijn opgenomen. Van de artikelen die over slavistiek gaan, bestaat een handgeschreven inventaris (BPL 3172), maar niet bekend is welke andere overdrukken in de Leidse overdrukkencollectie uit Van Wijks bezit stammen. Daarnaast ontving de Universiteitsbibliotheek uit Van Wijks nalatenschap een archief dat grotendeels uit fiches en aantekeningenschriften bestaat. De overgeleverde correspondentie is beperkt in omvang: ongeveer 150 brieven. Een brief van Uhlenbeck is daar niet bij.
Van Wijk leerde Uhlenbeck al jong kennen. Toen hij in 1898 in Amsterdam Nederlandse letteren ging studeren, maakte hij Uhlenbeck nog even als hoogleraar mee, kort voordat deze in 1899 in Leiden werd benoemd. Maar dit betekende niet het einde van hun contacten, want tijdens zijn studietijd ging Van Wijk op zaterdagen vanuit Amsterdam naar Leiden om bij Uhlenbeck Sanskrit te studeren. In 1913 was Uhlenbecks stem beslissend voor de voordracht op grond waarvan Van Wijk de eerste Nederlandse hoogleraar in de Balto-Slavische talen werd. Het was ook Uhlenbeck geweest die Van Wijks interesse voor de slavistiek had gewekt. Tot 1926 waren ze collega's binnen de Leidse letterenfaculteit.
Van Wijk moet altijd huizenhoog tegen zijn oude hoogleraar zijn blijven opkijken. Verder waren Van Wijk en Uhlenbeck heel verschillende figuren. Van Wijk gedroeg zich goedmoedig, ontspannen en buitengewoon behulpzaam tegenover studenten van allerlei pluimage, terwijl Uhlenbeck een romantisch, ongedurig type was die vooral oog had voor briljante studenten. Van Wijk leefde mee met alles op de universiteit, terwijl Uhlenbeck vooral afstand bewaarde: toen hem op zijn zestigste ontslag werd verleend, vertrok hij ook spoorslags uit Leiden naar Nijmegen. Verschillen zien we ook terug in hun omvangrijke oeuvres: Van Wijk bleef werken binnen de hem vanuit zijn studietijd vertrouwde kaders van het Indo-Europees en de Balto-Slavische talen, terwijl de gauw verveelde Uhlenbeck de stap waagde naar het Baskisch, de Eskimotalen en de Indianentalen. Als jongeling liet hij een dichtbundel drukken, en zijn leven lang publiceerde hij over genealogische onderwerpen. Ook hierin verschilt hij van Van Wijk: diens hele oeuvre past binnen academische kaders.
Uhlenbeck en Van Wijk hadden niet de gewoonte in hun boeken aantekeningen te maken of hun naam te schrijven. Uhlenbeck schreef op 6 november 1936 aan zijn neef J.D. Uhlenbeck: ‘[...] ik kenmerk mijn boeken nooit door een ex-libris. Het is niet noodig, dat latere menschen weten, of een boek aan mij heeft toebehoord of aan een ander. Sedert jaren schrijf ik daarom ook hoogst zelden mijn naam in een boek (b.v. in geval van uitleening’ (Den Haag, Nationaal Archief, Collectie Uhlenbeck). Niettemin bevatten boeken uit Uhlenbecks en Van Wijks bezit wel heel wat opdrachten van derden. Die vinden we des te meer in de overdrukken die ze hebben nagelaten: zo krijgt men, bij gebrek aan correspondentie, en passant toch een overzicht van hun netwerk.
De overdrukkencollectie van Uhlenbeck bevat veel artikelen van Van Wijk. Er zit er één bij met een mededeling die het bekende ‘vds’ te boven gaat. Op een overdruk van zijn De nieuwe taalgids-artikel ‘Nieuwe wegen der vergelijkende taalwetenschap’ (1937) schreef Van Wijk: ‘ In aangename herinnering aan 27 VIII. ‘37. N. van Wijk’ (sign. 2359 A 4). Van Wijk had de gewoonte de zomermaanden in het buitenland door te brengen, vooral in Midden- en Oost-Europa. Die zomer zal hij Uhlenbeck hebben bezocht in het Zwitserse Lugano-Ruvigliana, waar deze sinds 1936 met zijn vrouw in een pension leefde. Contact bestond ook nog in het begin van de bezettingstijd, toen de filantropisch ingestelde en vrijgevige Van Wijk Uhlenbeck financieel bijstond, nadat diens Nederlandse pensioen in Zwitserland niet meer doorkwam.
De relatief grote hoeveelheid overdrukken van Uhlenbecks artikelen in de algemene overdrukkencollectie van de Universiteitsbibliotheek is waarschijnlijk te danken aan het Legaat Van Wijk. Zekerheid hierover hebben we niet, want Uhlenbeck schreef nooit een opdracht aan Van Wijk op een overdruk. Maar de overdruk van Uhlenbecks artikel ‘De vormen van het Blackfoot’ (1913) bevat wel iets anders: een briefkaart van Uhlenbeck aan Van Wijk. De naam van de afzender ontbreekt, maar het handschrift is onmiskenbaar dat van Uhlenbeck. De kaart is gericht aan ‘Prof.dr. N. van Wijk / Kon. Bibliotheek / den Haag’. De adressering is opmerkelijk: ‘Prof.’ van Wijk, maar nog wel werkend op de Koninklijke Bibliotheek. De ongedateerde kaart moet dus geschreven zijn tussen juli en oktober 1913, de tijd dat Van Wijk al benoemd was in Leiden, maar in afwachting van zijn aantrede nog werkzaam was als onderbibliothecaris en handschriftenconservator op de Koninklijke Bibliotheek.
De tekst op de keerzijde luidt: ‘Uhlenbeck, De vormen van het Blackfoot, p. 9, r. 10 te schrappen: lichaamsdelen en’. Uhlenbeck vond het dus nodig deze woorden te schrappen in de volgende zin die ingaat op het nomen in het Blackfoot en enkele verwante Indianentalen: ‘Evenals in die talen worden de namen van lichaamsdelen en verwantschapsbetrekkingen, als ook enkele andere woorden, niet zonder bezit-aanduidende affixen gebezigd.’ Er is geen ondertekening: Van Wijk moest wel begrijpen dat deze mededeling alleen kon komen van zijn oude leermeester die hij op 8 oktober 1913 in zijn inaugurele rede met de voor hem karakteristieke openhartigheid bekende: ‘Vanaf de eerste dag, dat ik een Wulfila-kollege hoorde, heb ik onder Uw invloed gewerkt [...].’
De onlangs gevonden kaart van Uhlenbeck aan Van Wijk is overgebracht naar de afdeling Westerse handschriften, waar die in de brievencollectie is opgenomen onder de signatuur BPL 3100. Kort na de vondst van deze kaart bleek dat mevrouw Mariëtte Uhlenbeck-Winkel te Voorhout een brief van Van Wijk bezat die in een overdruk van een recensie van C.C. Uhlenbeck in De nieuwe taalgids zat. Vermoedelijk was de brief ook alleen daarom bewaard gebleven. De brief, gedateerd 3 september 1939, bevat Van Wijks reactie op Uhlenbecks recensie van zijn welbekende boek Phonologie. Ook meldt Van Wijk dat door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog (op 1 september) een bezoek van hem in Zwitserland niet door kon gaan. Ook deze brief, die inmiddels door mevrouw Uhlenbeck-Winkel aan de Leidse Universiteitsbibliotheek is geschonken, is raadpleegbaar onder de signatuur BPL 3100.
De kaart van Uhlenbeck en de brief van Van Wijk vormen de enige correspondentie tussen de twee grote taalgeleerden die boven water is gekomen: luttele regels die voor wetenschapshistorici vondsten vormen waar al niet meer op gehoopt leek te kunnen worden. Ook wijst de kaart andermaal op het belang van de vrijwel nooit geraadpleegde overdrukkencollectie die alleen in de ‘Leidse boekjes’ is ontsloten en geheel buiten het gezichtsveld is gekomen van de gebruikers die gewend zijn de catalogus uitsluitend via de computer te bekijken.
Jan Paul Hinrichs
LITERATUUR
Jan Paul Hinrichs, ‘Legaat Van Wijk revisited’. Omslag, 2005, No. 3, p. 10-11.
--. Nicolaas van Wijk (1880-1941): Slavist, linguist, philanthropist (Amsterdam/New York, 2006).
--. ‘De correspondentie van Nicolaas van Wijk’. In Paul Hoftijzer et al. (eds.), Bronnen van kennis: wetenschap, kunst en cultuur in de collecties van de Leidse Universiteitsbibliotheek (Leiden, 2006), p. 255-262.
C.C. Uhlenbeck, ‘De vormen van het Blackfoot’. Verslagen en mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, Afdeeling Letterkunde, 4e R., 12 (1913), p. 174-220.
--. Rec. van: N. van Wijk, Phonologie: een hoofdstuk uit de structurele taalwetenschap (’s Gravenhage, 1939). De nieuwe taalgids 33 (1939), p. 274-277.
N. van Wijk, Balties-slaviese problemen. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het hoogleraarsambt aan de Rijksuniversiteit te Leiden op 8 oktober 1913 (Groningen, 1913).
--. ‘Nieuwe wegen der vergelijkende taalwetenschap’. De nieuwe taalgids 31 (1937), p. 210-216.
| Eerder verschenen in: Kasper van Ommen, Arnoud Vrolijk, Geert Warnar (eds.), Aangeraakt: boeken in contact met hun lezers: een bundel opstellen voor Wim Gerritsen en Paul Hoftijzer (Leiden: Scaliger Instituut / Universiteitsbibliotheek, 2007), pp. 251-256 (Kleine publicaties van de Leidse Universiteitsbibliotheek; 75).