vrijdag 15 juni 2012

Petra Morsbach: Plotseling is het avond (Recensie)

OP HET HART VAN DE AARDE

Buitenlanders die over Rusland schrijven, komen meestal met een reisverhaal of een dagboek waarin ze zelf de hoofdpersoon zijn. In Rusland gesitueerde fictie blijft buiten de sfeer van detectives en spionagethrillers tamelijk zeldzaam, zeker als ook de personages uitsluitend Russen zijn. De Duitse Petra Morsbach heeft zich in Plotseling is het avond (1995) wel aan een exclusief Russische ambiance gewaagd. Dat het resultaat meer als een Russisch dan als een Duits boek leest, lijkt verklaarbaar uit Morsbachs achtergrond: nadat ze in 1983 in Duitsland promoveerde op een proefschrift over het toneelwerk van Isaak Babel werkte ze in Leningrad als theaterregisseur. Als de flaptekst zegt dat ze ‘vloeiend Russisch’ spreekt, geloof ik dat direct, want haar boek kan eigenlijk alleen zijn geschreven door iemand die Rusland vanonder af heeft leren kennen, door langdurig contact met Russen thuis en op het werk. Veel van Morsbachs subtiele observaties zijn zonder kennis van het Russisch ook niet te maken.
     In de roman draait het om Ljoesja, en dan vooral om haar huwelijken, minnaars, zwangerschappen, kinderen, verhuizingen en baantjes. Het begint met haar jeugd onder Stalin en eindigt in onze tijd als haar woonplaats Leningrad weer Sint-Petersburg heet. Wat dit boek zo uniek maakt, is juist dat perspectief vanonder af: nu eens geen kunstenaar met gewetenswroeging of een halve dissident als held, maar een modale sovjetvrouw, die werkt als fabrieksarbeidster, schoonmaakster, wodkaverkoopster en kantinebeheerder, uiteraard in gespecialiseerd in een dubbele boekhouding: ‘Iedereen die iets met levensmiddelen te maken heeft, verdient weinig omdat ervan wordt uitgegaan dat hij of zij steelt.’ Haar wereld is die van de communale woningen waarin hele families bijeenhokken: ‘Een troosteloze, vernederende alledaagse sleur. Ruimtegebrek, lawaai, de rij voor de wc elke ochtend, het geruzie om het corveerooster; in de rij staan voor halfrotte appels, zure melk en muffe aardappelen; in de keuken steeds de lucht van kool en ranzige boter; pafferige kinderen met gelige gezichten, zuipende en herrieschoppende vaders, inhalige of huilerige moeders, onbeschaamde, corrupte woningbeheerders.’
     Ljoesja’s stellingen – ‘Mannen zijn nu eenmaal aan hun driften overgeleverd’ en: ‘Ze kunnen de waarheid niet recht in de ogen zien’- worden in vele varianten bewezen, waarbij de sovjetman door Morsbach met kennelijk ingehouden plezier als een doldrieste dekhengst in kaart wordt gebracht. Politiek speelt nauwelijks een rol: de strijd om het dagelijkse bestaan neemt ieders leven in beslag, ook al blijkt een van Ljoesja’s echtgenoten, een ziekelijke leugenaar die voortdurend processen tegen haar voert, later een beroemd dissident te zijn. Er zijn ook nauwelijks directe verwijzingen naar literatuur, al laat Morsbach een keer een boek van de in het Westen ooit dodelijk serieus genomen dissident Andrej Amalrik als wc-papier gebruiken. De dissidenten blijken even grote sjoemelaars als de mensen van de partij. De KGB’ers vallen soms mee: Ljoesja krijgt weleens een oproep, maar wordt nooit stevig aangepakt. Zo rijst het beeld op van een samenleving van mensen die elkaar op elke meter bestrijden en bereid zijn voor hun geluk roekeloos te gokken, waarbij iedereen min of meer de gelijke uitgangspositie heeft: ‘Onder dit systeem is iedereen een speculant, de eerste secretaris incluis. […] Revolutie en oorlog hebben de mensen dooreengeschud als speelkaarten. Iedereen is terug bij af.’
     Petra Morsbach toont haar affiniteit met het theater. Ze heeft een enorm gevoel voor scènewisselingen en weet voortreffelijk het tempo erin te houden, zodat dit in honderden kleine hoofdstukjes opgedeelde boek leest als een trein. Opvallend is wel dat de oude tijd, die Morsbach alleen van horen zeggen en uit de literatuur kent, overtuigender, kaler, en strakker beschreven is dan de meest recente periode, die ze wel zelf kent. Het boek had dan ook wel wat korter gekund, omdat tegen het einde de hoeveelheid personages zo onoverzichtelijk groot wordt dat de spanning, die juist rond Ljoesja het sterkst is, vermindert, terwijl niet alle andere karakters voldoende uit de verf komen. Hierdoor neemt ook de vaart af.
     Toch blijft Plotseling is het avond een aanstekelijk boek dat even aanstekelijk is vertaald. Het schetst een uniek beeld van de sleur in een modaal bestaan waar de decors elk ogenblik radicaal kunnen wijzigen. Het groteske wordt door Morsbach niet geschuwd, maar doet geen afbreuk aan de genuanceerdheid van haar blik vanonder af op ‘een in Europa unieke sociale ondergang’. Het motto, een kort gedicht van Salvatore Quasimodo waaraan de roman ook zijn titel ontleent, is haast op elke bladzijde toepasselijk: ‘Ieder staat alleen / op het hart van de aarde, / doordrongen van een straal zon, / en plotseling is het avond.’

Rec. van Petra Morsbach, Plotseling is het avond (vertaling Frans Stapert), M. Bondi, 1997.

Jan Paul Hinrichs

| Eerder verschenen in Vrij Nederland, 28 maart 1998, p. 73.