‘Het is moeilijk iets over Poesjkin te zeggen tegen iemand die niets van hem weet. Poesjkin is een groot dichter. Napoleon is minder groot dan Poesjkin. En Bismarck is niets in vergelijking met Poesjkin. En Alexander I, II en III zijn gewoon kleine jongens in vergelijking met Poesjkin’, aldus de Russische absurdistische schrijver Daniil Charms op 15 december 1936. We zijn dan aan de vooravond van de grote terreur van 1937, het jaar ook waarin de Sovjet-Unie de honderdste sterfdag van Poesjkin herdacht. Charms schreef in het diepste geheim, maar vermeed het een eigentijdse ‘kleine jongen’ als Stalin te noemen. Onder diens regime was Poesjkin tot een revolutionair en tegenstander van het tsarisme gemaakt. Maar nog in 1899, bij de herdenking van Poesjkins honderdste geboortedag onder tsaar Nicolaas II, gold Poesjkin als een steunpilaar van de autocratie.
Een kenmerk van Poesjkins postume roem is dan ook dat Russische machthebbers hem steeds annexeren. De huidige burgemeester van Moskou, Loezjkov, stopte meer dan twee miljoen dollar in de herdenking van Poesjkins tweehonderdste geboortedag. Wellicht is de nieuwe Poesjkin een symbool van het herwonnen vrije ondernemerschap. Zijn portret kom je tegen op boekomslagen, kalenders, posters, tapijtjes, wodkaflessen, chocoladerepen, T-shirts, kruiswoordpuzzels, lucifersdoosjes en zelfs op ketchuplabels. ‘Poesjkin is voor ons Rusland, de Russische taal en cultuur,’ verklaarde de Russische premier Sergej Stepasjin op de dag van de officiële viering, en dat was een adequate formulering van Poesjkins betekenis. Geen enkele hoge Kremlin-baas kon het zich veroorloven om niets over Poesjkin te zeggen. Integendeel, de politici probeerden elkaar te overtreffen in lofuitingen aan het adres van Ruslands nationale dichter, waarbij de minister van Buitenlandse Zaken Igor Ivanov zelfs verklaarde dat het Westen in Kosovo de lessen van Poesjkin had vergeten. Dit soort uitlatingen wortelen diep in de overtuiging van talloze Russen dat Poesjkin een wereldse heilige is, iemand die hen te boven gaat, die hen inderdaad allemaal tot ‘kleine jongens’ maakt. Alles in het leven, in heden en verleden, kan dus met hem in verband worden gebracht en verklaard.Poesjkins grote verdienste is taalkundig van aard. Hij schreef een nieuw, vrij, sprankelend Russisch, waarbij het werk van al zijn voorgangers ineens houterig overkwam. Terwijl Nederlanders de taal van Poesjkins tijdgenoten Bilderdijk en Tollens als ouderwets ervaren, klinkt Poesjkin nog fris in de oren. Zijn taal heeft alle schrijvers na hem beïnvloed en is onderdeel, zo niet hoofdbestanddeel, van de orale cultuur geworden: vrijwel elke Rus kan Poesjkin citeren en citeert hem vaak ook zonder zich er van bewust te zijn. Poesjkins taal is ingebed in vrijwel alle literaire genres van zijn tijd. Of hij nu een versroman, een toneelstuk, lyrisch gedicht, verhaal of reisverslag schreef, steeds excelleerde hij, waarbij hij zonder probleem ernst, religieus gevoel, kolder, revolutionair pathos en monarchistisch sentiment afwisselde. De eenheid van zijn werk schuilt in zijn feilloze vormbesef. Poesjkin zelf bleef daarbij op een ironische afstand tot zijn stof, waardoor een spelelement aan zijn werk zelden vreemd is. En juist aangezien hij zich niet blijvend op een standpunt of overtuiging heeft vastgelegd, hebben mensen van uiteenlopende politieke overtuigingen en gezindten hem door de tijden heen voor eigen doeleinden kunnen gebruiken.
Toch is het niet alleen Poesjkins taal die hem onweerstaanbaar maakt. Zijn bewonderde schrijverschap is onlosmakelijk verbonden met de mythe van zijn wilde en avontuurlijke leven met vrouwen, vrienden, gokken, verbanningen en schandalen, met als slotstuk het duel om een vrouw, waarbij hij stierf. Hij was toen zevenendertig jaar. Deze dood van een ware held heeft Poesjkin blijvende bewondering opgeleverd. Wat de Russen verenigt in Poesjkin, scheidt hen van de buitenwereld. Er is nauwelijks een Rus die gelooft dat Poesjkins poëzie vertaalbaar is; pogingen daartoe kunnen op beleefd begrip rekenen maar helemaal serieus worden ze niet genomen. Deze vermeende onvertaalbaarheid geeft voeding aan het Russische gevoel van trots: Poesjkin is van ons, niet van jullie.
De receptiegeschiedenis van Poesjkin-vertalingen geeft reden om in dit cliché van de onvertaalbaarheid te geloven. In westerse talen zijn nauwelijks vertalingen houdbaar gebleken. Toen Nabokov Poesjkins versroman Jevgeni Ongein vertaalde, vermeed hij elke poging om het rijm en metrum in stand te houden en koos hij voor een Engelse prozavertaling. De Nederlandse vertaler Hans Boland verweert zich tegen het defaitisme dat rond Poesjkin-vertalingen bestaat in zijn Russische zon. Dit boek omvat zowel een biografie, een bloemlezing van Poesjkins lyriek die in de biografische tekst is verwerkt, als een traktaat over vertaling en receptie van Poesjkin. Boland gaat in zijn biografie de ‘schijnlogica van een diachronische levensbeschrijving’ uit de weg. Hij benadert Poesjkin vanuit verschillende thema’s: geboorte, liefde, vriendschap, politiek en dood. Boland schrijft dat Poesjkin uit zijn proza te voorschijn komt als een man met een ‘prettige zedeloosheid’, ‘misschien verdorven, maar tegelijkertijd ook op-en-top gentleman’, een rokkenjager, vrijdenker, conversatietalent en vrijmetselaar van het achttiende-eeuwse type. Door zijn talenten haalde Poesjkin zich moeilijkheden op de hals, dankzij datzelfde talent wist hij moeilijkheden vaak weer te overwinnen. Boland portretteert Poesjkin overtuigend als iemand zonder integraal wereldbeeld, die nooit moralistisch was en in zijn leven als een vlinder rondfladdert: ‘Hij kon niet stilzitten en zijn handen niet thuishouden. Hij huppelde en sprong, op straat, maar ook in het salon (…). Hij zat graag aan zijn vrienden, kroop bij ze op schoot, liet ze niet los. Hij zat nog veel liever aan vrouwen, maar dat stonden de heersende omgangsvormen nauwelijks toe.’
Russische zon bevat zeventig gedichten, waarvan vijfentwintig in hun geheel zijn vertaald, de omvangrijkste Nederlandse bloemlezing van Poesjkins lyriek tot nu toe. Frans-Joseph van Agt houdt het in Gedichten op drieëntwintig vertalingen die allemaal al eerder verschenen. Slechts vijf gedichten komen bij beide vertalers voor. Van Agt presenteert in zijn boek ook de hier niet eerder vertaalde dichter Jevgeni Baratynski (1800-1844), een vriend van Poesjkin. Deze pessimistische, filosofisch georiënteerde ‘poet’s poet’ is internationaal tamelijk onbekend. Van ander vertaalwerk kon Van Agt niet gebruik maken. Toch geldt de in Napels gestorven Baratynski als een groot dichter: Joseph Brodsky vond zijn gedicht ‘Verlatenheid’ zelfs het beste gedicht uit de Russische literatuur. Door zijn Tjoettsjev-vertalingen uit 1988 bij te schaven en bij die van Baratynski en Poesjkin te voegen, heeft Van Agt de hoogtepunten van de klassieke negentiende-eeuwse Russische poëzie in beeld gebracht. Van Agt kreeg voor zijn Poesjkin-vertalingen de Aleida G. Schot-prijs voor vertalingen uit de Slavische talen. Toch is hij bij de bedachtzame Baratynski en de lyrische natuurdichter Tjoettsjev beter in zijn element. In zijn vertalingen komt Poesjkin niet als groter of interessanter naar voren. Dat hij toch als groter geldt, komt door zijn vermogen in allerlei genres te excelleren waaraan Baratynski en Tjoettsjev zich niet waagden. Boland, wiens Poesjkin-vertalingen aanstekelijk en overtuigend zijn, drukt een dergelijk klasseverschil aardig uit: ‘In de liedkunst mag Hugo Wolf heel wat meer te bieden hebben dan Mozart, maar weinigen zullen hem een groter componist noemen.’
Voorlopig is Nederland nog niet van Poesjkin af. Uitgeverij Papieren Tijger begint een spectaculair project: de uitgave van het verzameld werk van Poesjkin in negen delen. Vertaler van alle delen is Hans Boland. Dat betekent dat Nederland een vijfde Jevgeni Ongegin krijgt, terwijl al het overige werk van Poesjkin dat in de Russische Bibliotheek van uitgeverij Van Oorschot staat, nog eens wordt vertaald, ook de Brieven die in 1988 nog onder redactie van Karel van het Reve verschenen. Maar er komt vooral veel nooit eerder vertaald werk: poëzie, drama en proza. Het eerste deel, De novellen in verzen, is nu verschenen. Het is het zoveelste bewijs van Poesjkins magische kracht dat hij tweehonderd jaar na zijn geboorte ook ver van zijn land opnieuw volop aandacht krijgt, alle clichés van onvertaalbaarheid ten spijt.
Rec. van Hans Boland, Russische zon, Bas Lubberhuizen, 1999; Alexander Poesjkin, Jevgeni Baratynski, Fjodor Tjoettsjev, Gedichten (vertaling Frans-Joseph van Agt), Plantage, 1999; Alexander Poesjkin, De novellen in verzen /Verzameld werk, I (vertaling Hans Boland), Papieren Tijger, 1999.
Jan Paul Hinrichs
| Eerder gepubliceerd in Vrij Nederland, 26 juni 1999, p. 53.