PIET MEERTENS ALS SLEUTELFIGUUR
P.B. Schuman
publiceert P.J Meertens 1899-1985, een documentatie over de Zeeuwse
volks- en letterkundige Piet Meertens die zijn naam gaf aan het volkskundebureau
van de KNAW en als Anton Beerta is geportretteerd door J.J. Voskuil (1926-2008)
in zijn 7-delige cultroman Het Bureau (1996-2000). Selectief zijn
brieven van Meertens’ moeder, collega-taalkundige Jo Daan en anderen opgenomen,
maar het dagboek van Meertens, bewaard bij Bijzondere Collecties van de UVA, is
veruit de voornaamste bron. Hierdoor ontstaat vooral een zelfportret dat per
definitie niet helemaal zal lijken.
Meertens
komt als Beerta in Het Bureau over als een slimme, autoritaire,
vergaderzieke, kameleontische en roddelende figuur voor wie het volkskundige werk
deels als rookgordijn fungeert voor andere activiteiten. Het dagboek toont Meertens
vooral in zijn neiging extreem veel over zichzelf vast te leggen. We volgen Meertens
in zijn geboortestad Middelburg, het Utrecht van zijn studie en vervolgens in Amsterdam.
Een bijzonder detail: in het najaar van 1940 zijn de dagboeken in beslag genomen
als bewijs in een strafzaak vanwege ontucht, waarvoor Meertens enige tijd
gevangen zat. Hij kreeg ze pas na de oorlog terug. Meertens, die als Beerta in Het
Bureau de waarheid vooral uit de weg gaat, zal in zijn dagboek ondanks al
zijn dwang tot verslaglegging veel verzwegen hebben, of zoals Schuman het uitdrukt:
‘wat Meertens niet in zijn dagboeken schreef, wilde hij ook niet geopenbaard
zien.’ Tijdens zijn verhoor verklaart hij dat hij ‘bi-sexueel en homo-erotisch’,
maar niet ‘homo-sexueel’ is. De meest intieme passages in het dagboek gaan niettemin
over vluchtige ontmoetingen in de homosfeer (vooral op reis, zoals met een
18-jarige Pool in Hamburg). Binding aan zijn moeder en Middelburg zijn andere hoofdmotieven
in dit dagboek: ‘Ik kom van geen van beiden ooit los. Moeder, ik moest niet
hier geboren zijn in deze stad, vol van melancholie…’
Als
teksteditie is deze uitgave nogal ongewoon. De dagboeknotities zijn gedateerd
op jaren, maar vrijwel niet op maanden en dagen, zodat nauwelijks exact is vast
te stellen wanneer iets gebeurt. Schuman vat de inhoud vaak samen, zonder dat
duidelijk is wat hij weglaat. De dertienhonderd bladzijden zijn op veel
plaatsen ongehoord monotoon. Aldus geeft Schuman een vakantiereisje van de
jonge Meertens naar familie in Rotterdam weer: ‘Vrijdagmorgen maakte Meertens
met zijn familie een fietstocht naar Oud-Beijerland. Vrijdagavond schreef
Meertens een brief aan zijn moeder. Op zondagmiddag bracht hij een bezoek aan
zijn oom Adriaan. Dinsdagmiddag maakte hij een boottocht door de havens.
Woensdagmiddag reed Meertens op de fiets naar Katendrecht om het geboortehuis
van zijn moeder opnieuw te bezoeken. Na de lunch reed hij naar Pernis en
Rhoon.’ Wat is hier de informatie?
Sommige
zaken komen steeds terug: in welke kerk of aula en bij welke dominee Meertens zondagochtend
‘onder het Woord’ is, de veilingen van antiquariaat Burgersdijk & Niermans
in Leiden, de Matthäus Passion in Naarden, Amsterdamse promoties en
inaugurele redes en vergaderingen van ontelbare commissies en redacties. Kleinigheden
krijgen haast iets bijzonders: ‘Na het avondeten sloeg Meertens de NRC
op.’ Zo’n bericht kan een anticlimax als toegift krijgen die hilarisch werkt: ‘Daarna
nam Meertens in de Provinciale Zeeuwse Courant de
overlijdensadvertenties door. Er stonden geen bekenden bij.’ Het kan
alledaagser: ‘Op de laatste dag van het jaar, een donderdag, ging Meertens naar
zijn kapper.’ Na afloop van een vergadering heet het: ‘De notulen van de vorige
vergadering werden goedgekeurd’. Werden ze wel eens afgekeurd?
Honderden
personen voert Meertens op. Veel notities vinden we over dichter en journalist
Leo van Breen (‘Ik had direct zijn anders-zijn door’), de Utrechtse keltoloog
Ton van Hamel (net als Meertens om een zedenmisdrijf in conflict met justitie),
de bizarre Nijmeegse taalkundige pater Jacques van Ginneken en Jef Last. Kees
Lekkerkerker is een jarenlange vriend. Ook duiken Adriaan Morriën, Johan Polak,
Jef Suys, Bert Haanstra, Theun de Vries, Martinus Nijhoff, Jan Romein, Friso
Wiegersma en Geert van Oorschot op. Over Gerrit Achterberg (kandidaat voor een
functie op het Bureau!) en Lucebert (via brieven van Simon Vinkenoog uit
Parijs) bevat het dagboek menig curieus gegeven. In 1952 heeft hij een
‘onderhoud met Raymond Westerling, bij Sam de Wolff aan huis’. Wat is
besproken? Dat staat er dan weer niet bij.
De
oorlogsjaren, waarin Meertens voor de bezetter boeken op ‘Deutschfeindlichkeit’
doorpluist, leveren de interessantste, zij het soms ook ontluisterende lectuur
op. Tegenover zijn dagboek stoomt Meertens zich meteen klaar voor collaboratie,
niet als naïeve jongeman, maar als calculerende veertiger: ‘ik wens niets
vuriger dan dat het Nederlandsche volk in lotsgemeenschap samen optrekt met het
Duitsche, het volk van dichters en denkers, waarvoor ik een grote toekomst zie
weggelegd.’ Hij luistert welwillend naar Seyss-Inquart bij de installatie van
de Kultuurraad en heeft begrip voor de executie van Henk Sneevliet: de Duitsers
kónden niet anders. De jodenster vindt Meertens pijnlijker voor Duitsers dan
voor joden, namelijk ‘een belediging van […] de Germaansche eer.’ Hij draait
later wat bij, maar heeft er na de oorlog geen moeite mee om te gaan met iemand
die, aldus zijn dagboek, joden en Canadezen aan de Duitsers had verraden. Ook
logeert de van zijn leerstoel beroofde pro-Duitse en elders verstoten germanist
Jan de Vries bij hem op de Prinsengracht. Ondertussen heeft Meertens jarenlang veel
contact met een brandschone vaderlander als neerlandicus Klaas Heeroma die hij
kende uit het christelijke literaire circuit dat lange tijd ook zijn eigen uitvalsbasis
was. Talent voor vriendschap heeft Meertens zeker: mensen laten hem niet gauw vallen.
Na de oorlog sluit Meertens zich spoorslags aan bij het linkse blad De Vlam,
mogelijk uit opportunisme. Meertens is ook niet te beroerd om na de bevrijding
bij de minister van justitie op audiëntie te gaan om tegen de invoering van de doodstraf
voor landverraders te pleiten.
Menig biograaf kan moeilijk meer om Meertens
heen, hoe karig de informatie hier soms ook is. Ik voel het, bijvoorbeeld, als
een gemis dat ik niet wist dat Meertens slavist Nicolaas van Wijk in zijn
dagboek noemt. Twee verwijzingen had ik zeker gebruikt in mijn biografie over
Van Wijk. Een daarvan geeft bovendien de bron voor de waardevolle opmerking van
Beerta over Van Wijk in Het Bureau. Zonder Voskuil was deze uitgave er waarschijnlijk
ook niet gekomen. Het boek is duidelijk opgezet als pendant tot Het Bureau:
het eindigt in 1956 omdat in 1957 Voskuil op het Bureau komt. Nog voordat de handeling
in Het Bureau begint, hebben we al Jo Daan (Dé Haan), Dick Blok (Jaap
Balk) en Maartje Draak (Kaatje Kater) meegemaakt. Daan, zo blijkt, was belangrijk
voor Meertens tijdens de oorlog: zij steunde hem onvoorwaardelijk tijdens zijn
gevangenschap en kookte later voor hem. Van honger is geen sprake. Het volgende
deel voert ongetwijfeld naar de bron van veel meer scènes in Het Bureau.
Schuman
levert geen commentaar of voetnoten, maar voegt aan de tekst een uitvoerige literatuurlijst
en register van persoonsnamen toe. Paginaverwijzingen ontbreken. Veel lezers zullen
het boek evenwel niet openslaan voor Meertens, maar voor andere personen. Ik
wil Schuman oproepen dit register in het slotdeel alsnog af te maken. Alleen zo
krijgt zijn boek de status van onmisbaar naslagwerk. Zelfs Het Bureau
heeft registers met paginanummers. Ook een register op commissies, redacties en
verenigingen zou nuttig zijn. Waar anders staat iets over de Wereld
Federalisten Bond, de Pastorale Commissie voor het Werk onder
Buitenkerkelijken, de Commissie van Advies voor de Volksdans of de Commissie
voor Nieuwe Vormen van Geestelijke Weerbaarheid?
Rasopportunist Meertens
was de belichaming van vergaderend en verzuild Nederland, waarin ook een
Rijkscommissie van Advies inzake Subsidies aan Letterkundigen onder
voorzitterschap van Anton van Duinkerken regelmatig bijeenkwam om te beslissen
wie geld kreeg en wie niet. Meertens zat, natuurlijk, ook hier aan en noteerde
de namen van de afgewezenen trouw. Eigenlijk had hij zelf schrijver willen
worden. Maar hij bleef vooral een wetenschapper en publicist, ‘zoals alles wat
ik zo dolgraag wil, nooit gebeurt.’ Dit is het ‘literair tekort’ dat subtiel in
de ondertitel staat. Postuum positioneert Meertens zich als schrijver van een
dagboek dat ondanks monotonie, overbodigheden en weglatingen, veel zegt over ons
letterkundige en intellectuele leven in de vorige eeuw. Meertens is een
sleutelfiguur.
P.B. Schuman, P.J. Meertens 1899-1985.
Een documentatie. 1899-1956. Het literair tekort. Amsterdam: Van Soeren
& Co., 2020. 1308 pp. € 49,50 (info@bataafscheleeuw.nl)
| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks' De Parelduiker 26 (2021), nr. 3, pp. 69-72.