BUNDEL OVER ALBERT VIGOLEIS THELEN
Albert Vigoleis Thelen (1903-1989) geldt als de meest Nederlandse Duitse
schrijver. Hij komt uit Süchteln, bij Viersen, net over de grens bij Venlo, en
studeerde Nederlands in Münster. Na verblijven in Mallorca en Portugal woonde
Thelen van 1947 tot 1954 in Amsterdam. Op latere leeftijd sprak hij nog
behoorlijk Nederlands. Pas op het einde van zijn leven keerde hij uit
Zwitserland, het land van zijn echtgenote, naar Duitsland terug, waar hij
stierf in een Altersheim in Dülken, weer een dorp bij Viersen. Zijn omvangrijke
cultboek Het eiland van het tweede
gezicht verscheen in 1953 in het Duits bij Van Oorschot. Een halve eeuw
later verscheen het in de Nederlandse vertaling van Wil Bostoen, die onlangs
(Cossee, 2018) ook tekende voor de vertaling van zijn tweede roman De zwarte heer Bazetub uit 1956. In de
Thelen-bundel die bij Aisthesis Verlag verscheen, stellen de redacteuren Moritz
Wagner en Magnus Wieland dat de aandacht voor Thelen na de viering van zijn 100ste
geboortedag in 2003 ‘iets ingeslapen’ is. In de titel wordt Thelen ein moderner Tragelaph genoemd, naar het
fabeldier uit de Griekse mythologie dat half-hert en half-bok is. Thelen noemde
zichzelf zo: als aanduiding van een ondefinieerbaar, hybride type waartoe hij
zich rekende. In het boek komen vooral facetten van Thelens werk onder de loep
die in de schaduw van zijn prozawerk bleven: de briefschrijver, de dichter, de
vertaler van Nederlandse en Portugese literatuur.
Thelen was
bevriend met Marsman en Ter Braak, recenseerde Duitse literatuur voor Het Vaderland en vertaalde Het verboden rijk van Slauerhoff. We lezen
ervan in de bijdrage van Hans Ester, waaruit we al het een en ander wisten via
een eerdere versie in De Parelduiker
(2015/2 ). De meest actuele bijdrage
voor het Nederlandse publiek komt van Carl Niekerk die ingaat op De zwarte heer Bazetub. Deze roman speelt
in Den Haag en Amsterdam, waar de verteller een Braziliaanse jurist, waarvoor
Manuel Francisco Pinto Pereira (1889-1956) model heeft gestaan, als tolk en
privésecretaris begeleidt als deze voor een lezing in het Vredespaleis wordt
verwacht. Niekerk gaat uitvoerig in op de twee Nederlandse professoren die in
de roman onder eigen naam optreden: Izaak Kisch (1905-1980) en Jan Hendrik
Willem Verzijl (1888-1987) . Een zekere hoogmoed tegenover de ‘rare vogel’ uit
Brazilië is hen niet vreemd. Voortdurend is er twijfel aan de competentie van
deze jurist uit het ‘oerwoud’. Bij Kisch en Verzijl speelt een opmerkelijk
gegeven dat Thelen niet wist of bewust negeerde: beiden waren overlevenden van
een Duits concentratiekamp. Hij portretteert ze als typische vertegenwoordigers
van het establishment: mensen op voorgebakken
posities die de buitenstaander Thelen zelf nooit ergens kreeg. Niekerk ziet de
roman als een analyse van een maatschappij: hoe in Nederland van het begin van
de jaren vijftig een zwarte met latent racisme wordt waargenomen. De
Nederlandse psyche lijkt dan nog niet bevrijd van het koloniale verleden:
huidskleur bepaalt het beeld van de gast. Een vraag blijft enigszins onbeantwoord:
hoe verging het Thelen zelf in Nederland? Voelde hij zich als Duitser beter behandeld
dan deze Braziliaan?
Moritz Wagner & Magnus Wieland (red.), Albert Vigoleis Thelen – ein moderner
Tragelaph. Perspektiven
auf ein vielgestaltiges Werk. Bielefeld: Aisthesis Verlag, 2019. 313 pp. € 39,80 (info@aisthesis.de)
| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks' in De Parelduiker 24 (2019), nr. 3, pp. 72-73.