REISBRIEVEN VAN MICHAËL ZEEMAN
Criticus en televisiemaker Michaël Zeeman (1958-2009) had ooit de status van cultuurpaus. Na zijn plotselinge dood moest hij het vooral hebben van vrienden. Maarten Asscher, Maarten Doorman en Willem Otterspeer stelden de recensiesbundel Aan mijn vorige vaderland (2010) samen. Doorman bezorgde met Nog houdt het schip zich recht (2014) de verzamelde gedichten. Asscher, die als Meulenhoff-redacteur ook zakelijk belang bij de chef kunstredactie van De Volkskrant had, bundelt nu vier lange reisbrieven uit de jaren 1997-1999 onder de titel Beelden zoek je nooit, beelden vind je. Uitgeverij Fragment, die eerder boekjes met brieven van August Willemsen uitgaf, komt hiermee met een verrassend egodocument.
Zeeman richt zich niet bijzonder tot Asscher: de brieven zijn vooral autobiografische traktaatjes. Veel draait om boeken die hij massaal inkoopt, ook in Parijs: ‘net als bij mij thuis verrijzen her en der langs de wanden de wankele appartementencomplexen die te beschouwen zijn als de huurkazernes van mijn verbeelding, de mogelijke domeinen van mijn belangstelling.’ Hij strooit met boektitels van Franse intellectuelen, pronkt met hun grootheid en concludeert: ‘Kom er eens om, bij, zeg, Frans Thomése of Leon de Winter.’ Over die boeken lezen we verder weinig. De brieven wijzen vooral op gebrek aan contact. Als een krantenverkoper in Poggio hem koffie aanbiedt, valt hij in zo’n alledaagse situatie volledig uit zijn rol: ‘Ik was er zo complex van dat ik aanvankelijk stotterend probeerde te weigeren’. Twee brieven, uit Parijs en Burgos, zijn rond kerst geschreven en de laatste, uit Santiago de Compostela, op 31 december 1999: dagen die iemand alleen op de vlucht of door gebrek aan gezelschap aan de schrijftafel doorbrengt. Zeeman bouwt een zelfbeeld op van de autodidact die door eruditie en belangstelling Nederland met zijn ‘cultuur van argwaan’ is ontgroeid. Amsterdam noemt hij een ‘achterlijk vissersdorp aan de monding van de Amstel’: geen overtuigende uitspraak van iemand die daarmee nauw verweven was. Het meest geslaagd is zijn schets van het verlaten Institut Néerlandais in Parijs tegen kersttijd, als hij als enige gast over is in het gebouw ‘met een trappenhuis met luie trappen en een trage kooilift’. Tegenover de portier voelt reus Zeeman zich ineens ‘bedremmeld’: ook nu oogt hij weer breekbaar.
Paul Scheffer herdenkt zijn vriend Zeeman tien jaar na zijn dood knuffelend als ‘genereus’ en ‘een beetje aartsengel’, die ‘altijd op weg [was] voordat zijn schaduw te lang werd’(NRC Handelsblad, 3 juni 2019) . Zo bleef zijn nalatenschap van journalistieke aard, hoewel hij de indruk wekte op iets veel hogers te mikken. Zeemans publieke imago werd vooral bepaald door allerlei in de pers breed uitgemeten schandalen waarin hij, ogenschijnlijk uit behoefte, verwikkeld raakte. Asscher bekritiseert domineeszoon Zeeman in zijn nawoord voor beschamende vrijpostigheden tegenover serveersters. Hij hoopt dat ooit een Privédomein-deel met nog meer reisbrieven verschijnt. Ook dan lijkt Zeeman allereerst via schandalen aantrekkelijk: ‘Als eerste zou in een dergelijke uitgave vermoedelijk het namenregister met een zekere ongerustheid worden geraadpleegd.’ Niettemin suggereert dit boekje dat Zeeman wellicht nog een onbekende kant als reisbrievenschrijver in petto heeft.
Michaël Zeeman, Beelden zoek je nooit, beelden
vind je. Reisbrieven uit Capezzana,
Parijs, Burgos en Santiago de Compostela. Leiden: Fragment, 2019. 59 pp.
100 ex. € 37,50 (www.uitgeverijfragment.nl)
| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', in De Parelduiker 24 (2019), nr. 4, pp. 72-73.