BOELGAKOV IS EIGENLIJK NIET ZO GOED
Het genre van het literaire essay kent in de Russische literatuur weinig beoefenaars van belang. Wanneer klassieken als Gogol, Dostojevski of Tolstoj beschouwend proza schrijven, gedragen ze zich stichtelijk, bezwerend, leggen schuldbekentenissen af of krijgen messianistische trekken. Ook in de twintigste eeuw opereren schrijvers bij voorkeur vanaf kansel of biechtstoel. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, Osip Mandelstam bijvoorbeeld. Maar voor zover ik kan bedenken heeft alleen Vladislav Chodasevitsj over vele jaren de stilistische zelfbeheersing en analytische kracht opgebracht om een belangwekkend essayistisch oeuvre te schrijven. Leent het Russisch zich slecht voor dit genre? In het Engels kunnen Nabokov en Brodsky het wél.
De geringe waardering voor Russische essays is weerspiegeld in het minieme aantal vertalingen op dit gebied. Het mag zonder meer een unicum heten dat er nu van één schrijver een hele bundel verschijnt: Labyrint van de verdoemde vragen door Viktor Jerofejev, wiens roman Een schoonheid uit Moskou onlangs een internationaal succes werd. De essays verschenen in het Russisch eerder dan het proza: Jerofejev is zijn carrière juist als essayist begonnen. De vertaalde essays gaan over Dostojevski, Dobytsjin, Nabokov, Brodsky, Sade, Céline, Gogol, Flaubert, Proust en Tolstoj. Helaas vermeldt het boek niet dat de oorspronkelijke Russische uitgave (Moskou, 1990) bijna de helft omvangrijker is en ook nog stukken over Sjestov, Sologoeb, Rozanov, Sartre, Camus, Vian, Tsjechov en Maupassant bevat. In vertaling ontbreekt ook het voorwoord waarin Jerofejev uitlegt wat ‘verdoemde vragen’ zijn: ‘De zin van het leven en het werk, liefde en geloof, vrijheid en dood.’ Een weinig opzienbarende mening want over dit soort zaken gaat vrijwel alle literatuur. Ook meldt Jerofejev dat hij zich altijd aangetrokken heeft gevoeld tot ‘moeilijke’ schrijvers van wie boeken in Rusland lange tijd moeilijk te krijgen waren, want Brodsky, Nabokov, Sade en Céline waren in het Westen allang mode eer zij in het Rusland van Gorbatsjov gedrukt mochten worden.
Het moet gezegd worden: Jerofejev heeft zijn huiswerk gedaan. Hij heeft zich verdiept in zijn auteurs, secundaire literatuur gelezen en hij grossiert in voetnoten met verwijzingen naar westerse publicaties. Hij houdt ook van moeilijke woorden die behoren tot de bagage van iemand die westerse intellectuele stromingen niet aan zich voorbij heeft laten gaan: ‘utilitaristisch’, ‘tautologisch’, ‘ontologisch’, ‘metaroman’. Aan zijn lectuur ontleent hij waarschijnlijk ook een keur aan diepe inzichten die hij verder niet uitwerkt: ‘In werkelijkheid is het syllogisme logisch onjuist’, ‘de activering van het persoonlijkheidsbeginsel schept de voorwaarden voor schending van de humanistische normen’, en dergelijke.
Waarschijnlijk zal dit boek nuttig zijn geweest voor Russische lezers. Jerofejev informeerde zijn publiek over lange tijd doodgezwegen of binnen de ideologische context op eenzijdige manier benaderde schrijvers, waarbij het onvermijdelijk is dat hij soms koketteert met uit westerse geschriften gehaalde kennis. Maar wat voor een Russisch publiek in de glasnosttijd nieuw als onderwerp was, is in vertaling niet per definitie interessant. Ook stijl en probleemstelling moeten kunnen boeien en daarin slaagt Jerofejev niet altijd.
Breedsprakigheid is Jerofejevs grootste probleem. Zo moet men in het essay over Leonid Dobytsjin alvorens deze onlangs ook in het Nederlands vertaalde auteur ter sprake komt, elf bladzijden over het verschil tussen tijdgebonden en tijdloze literatuur doorworstelen. De conclusie is weinig verrassend: het blijkt moeilijk te voorspellen welk lot een roman in de literatuurgeschiedenis is beschoren.
Het stuk over Céline zal informatief zijn geweest voor een Russische lezer voor wie deze schrijver lange tijd taboe as, maar is toch niet veel meer dan een samenvatting van bestaande kennis. Hetzelfde geldt voor het stuk over Sade, ook zo’n onuitgegeven auteur tijdens het communisme. ‘Sadeaanse motieven klinken ook door in het werk van Masson, Labisse, Man Ray’, bericht Jerofejev. We moeten maar geloven dat hij het allemaal zelf heeft geconstateerd. In zijn essay over Nabokov gewaagt Jerofejev meermalen van Rusland binnengesmokkelde Nabokov-edities, wat iets zegt over de half illegale sfeer waarin deze bundel is ontstaan. De stelling dat Nabokov in zijn romans steeds op zoek gaat naar ‘het verloren paradijs’ van zijn kindertijd wordt overtuigend verdedigd. Maar uiteindelijk verzandt dit essay te veel in navertellen van de inhoud van Nabokovs Russische romans. Aardig vond ik het essay over Brodsky, waarin Jerofejev terecht opmerkt dat zijn arrestatie, proces en verbanning hem in wezen goed uitkwamen: het gaf hem geloof in zijn eigen dichterschap. ‘Proust en Tolstoj’ is daarentegen een potpourri van citaten en doet mij met veertig voetnoten aan een werkstuk denken waarin een student van zijn studievoortgang verslag doet.
De uitgever gewaagt van ‘tegendraadse essays’. Misschien waren ze dat ooit binnen de Russische context, maar dan vooral door de keuze van de onderwerpen waarmee Jerofejev zichzelf een brevet van modegevoeligheid en eigentijdsheid uitreikte. Wat stoort zijn juist Jerofejevs braafheid en het ontbreken van een mening die duidelijk als de zijne herkenbaar is. Er staat eigenkijk zo weinig prikkelends in het boek dat wanneer Jerofejev toch eens een afwijkende mening geeft, bijvoorbeeld dat Boelgakovs De meester en Margarita eigenlijk niet zo’n goed boek is, hij meteen ongeloofwaardig klinkt. Toch kunnen we Jerofejev dankbaar zijn, want zijn bundel leert weer eens dat een goed criticus en essayist iets veel zeldzamers is dan een goed schrijver, en dat geldt niet alleen voor Russische literatuur.
Recensie van Viktor Jerofejev, Labyrint van de verdoemde vragen (vertaling Arie van der Ent), Uitg. Arena, 1993.
Jan Paul Hinrichs
| Eerder verschenen in Vrij Nederland, 19 maart 1994, p. 86.
Trefwoorden: Виктор Ерофеев В лабиринте проклятых вопросов
Trefwoorden: Виктор Ерофеев В лабиринте проклятых вопросов