Oudgermanist Jan de Vries (1890-1964) staat geboekt als collaborateur
‘op niveau’. Het tribunaal dat hem in 1948 tot internering voor de duur van
zijn voorarrest veroordeelde, trok evenwel zijn persoonlijke integriteit niet
in twijfel. In in eigen beheer uitgegeven geschriften heeft de Groningse
oudgermanist A.D. Kylstra (1920-2009) zich intensief met deze omstreden figuur beziggehouden.
Postuum verschijnt nu van Kylstra een onvoltooide biografie van De Vries in de Cahiers uit het Noorden (zie De Parelduiker 2014/2): een op A-4 formaat
in minieme oplage op het kopieerapparaat geproduceerde reeks bronnenstudies. Ze worden zonder
enige reclame uitgegeven door een collega van Kylstra, de Groningse
oud-hoogleraar geschiedenis A.H. Huussen jr. De ondertitel ‘met een reproductie
van zijn Kampgedichten’ wekt bevreemding. Deze term, door De Vries zelf
gebezigd, lijkt gereserveerd voor gevangenen van de nazi’s. Zelf zat hij in
Duitsland en Vught in kampen, maar na de oorlog en in het gezelschap van andere
collaborateurs. Kylstra slaat een grimmige toon aan tegen vakgenoten die De
Vries onheus zouden hebben behandeld of niet begrepen. In zijn inleiding vereffent
Huussen op zijn beurt een rekening met jonge vakbroeders die Kylstra voor
vermeende pogingen De Vries te rehabiliteren ‘als een kwajongen’ behandelden.
Het voorwoord van Kylstra bevat een dramatische passage: ‘In 1961 ben ik in
Utrecht gepromoveerd […]. Toen na het steekspel de hooggeleerde opponenten zich
terugtrokken om zich te beraden, draaide ik mij om; ik keek naar het publiek en
zag De Vries zitten, uiteraard geïsoleerd, zoals hij ook in de bus werd gemeden.
Naast De Vries kon men niet plaatsnemen. Ik stevende op hem af en zei:
“Professor, wat vind ik dat fijn, dat U bent gekomen”. Dat heeft mijn naam geen
goed gedaan.’ Een schitterende scène: ook de opponenten zullen hebben begrepen
wie in de zaal zat. Maar of zij hem wilden zien? Na zijn ontslag als Leids
hoogleraar en gevangenschap was De Vries in 1948 in Oostburg als leraar aan de
slag gegaan en in totaal isolement beland. Met mannenmoed schreef hij verder
aan een internationaal gezaghebbend oeuvre. In Nederland werd hij geboycot maar
in 1962 gaf hij nog een gastcollege in Oxford. Weinig bekend is dat Propria
Cures in 1913 gedichten van De Vries plaatste. Daarna publiceerde hij schijnbaar
geen poëzie meer. Zijn tot dusverre
onbekende, in gevangenschap geschreven gedichten, die Huussen in 2013 als
manuscript in een antiquariaat kocht, staan als bijlage in Kylstra’s biografie.
Oprecht gemis spreekt uit het gedicht ‘Aan Machteld’, geschreven in 1947 bij
het huwelijk van zijn dochter dat hij als gevangene niet kon bijwonen: ‘De
bruiloftsdisch was toebereid. / De bruid kwam aangeloopen, / Maar aan den
ingang stond zij stil: / Twee plaatsen stonden open. [...] Haar ouderhuis
bestond niet meer: / Daarom die plaatsen open.’ Veel gedichten gaan over
gevangenschap en dingen in de buitenwereld die herinneren aan ‘’t wonder van
het vrije leven’: pinksterklokken die
luiden in de verte, een trein met wuivende mensen die het kamp voorbijrijdt
waarin ‘Als raadloos voor een vreemde poort’ gevangenen staan. Reflecties op
eigen gemis gaan zelden gepaard met politieke inkeer, al roept De Vries eens uit:
‘Wat hebben wij aan dwaasheid fel beleden!’ Als op het sportveld in het kamp
een zelfbewuste jongeman opduikt, kennelijk een Duitser, ontwaakt een Dietse
bard in De Vries: ‘Niets is hem meer gebleven / Dan stoere, ijzren wil in zijn
stoeren kop.’ Er volgt een bezwerend woord aan Duitsland: ‘Vertwijfel niet, o volk!
Te midden van Uw leed / En onderworpenheid aan vreemde wereldmachten / Schrijdt
in het vol besef van mannelijke krachten / Het jong geslacht, met schouders
sterk en breed’ (Recklinghausen, 12 oktober 1947). Of het vers voor publicatie
was bestemd?
A.D. Kylstra, Jan
P.M.L. de Vries (1890-1964): bijdragen tot een biografie met een reproductie
van zijn Kampgedichten. Oegstgeest 2014 (Cahiers uit het Noorden; 29). 222
+ 98 p. € 10 (Rustenborchdreef 108, 2341
AS Oegstgeest).
| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', in De Parelduiker 20 (2015), nr. 4, pp. 187-188.