De bundel heet cryptisch Veldwerkers en vrouwen in en om Baskenland. Niet amoureuze
perikelen staan centraal, maar Nederlandse onderzoekers van het Baskisch die
Baskenland met hun echtgenotes bezochten en allerlei publicaties op hun naam
brachten. Het begon in de negentiende eeuw met de bemiddelde jonkheer Willem
Jan van Eys (1825-1914), woonachtig in het Amsterdamse pand Herengracht 450,
later residerend in San Remo. Als taalkundige was hij autodidact. Hij schreef
boeken over het met geen enkele andere taal verwante Baskisch en besloot,
volgens de bijdrage van Jan Noordegraaf, zijn leven met schilderen en het
eigenhandig bouwen van klokken. De mysterieuze Leidse hoogleraar C.C. Uhlenbeck
(1866-1951), die we hier tegenkwamen via veldwerk bij de indianen (De Parelduiker 2016/1), wijdde bijna
honderd publicaties aan het Baskisch.
Hij had als student op Baskisch willen promoveren, maar dat mocht niet ‘daar
eene Baskische dissertatie toch wel wat curieus zoude zijn voor iemand, die in
de Nederl. Letteren promoveerde’. De droom van een Baskische promotie maakte
Uhlenbeck als promotor mee met de Schot William Rollo (1894-1960) die in Leiden
ging studeren en een Nederlandse trouwde. Hij promoveerde in 1925 op een
dialectstudie. Vanaf 1926 werkte hij als classicus in Kaapstad. Uhlenbeck was al
uitgeweken naar Lugano, toen zijn oud-leerling Nicolaas Deen (1897-1977), ook
classicus, in 1937 in het Latijn in Leiden promoveerde op een Baskisch-IJslandse
woordenlijst. Deen was literair actief:
hij publiceerde gedichten en vertaalde Franse romans voor uitgeverij Foreholte
uit Voorhout. Op het Rotterdamse Erasmiaans Gymnasium was hij beroemd door te laat
komen: ‘hij meende dat de aanvangstijdstippen van de lessen niet voor hem waren
bedoeld’.
De verrassende held van dit boek is Rudolf de Rijk
(1937-2003) die in Amsterdam, naast taalkunde, wiskunde studeerde bij L.E.J.
Brouwer. In Baskenland geldt hij als de beroemdste buitenlandse baskoloog: een naar
hem genoemde zaal van het Baskische Instituut in Bilbao bevat zijn bibliotheek.
Een Baskisch eredoctoraat en Festschrift
bereikten hem op zijn ziekbed, maar zijn zonder PC geschreven levenswerk
verscheen postuum, zo’n 1400 pagina’s
dik: Basque, A Progressive Grammar
(2008). De Rijks portret in dit boek
bevat een detail, typerend voor deze onhandige man: ‘De Baskische keuken is vol
knoflook, en Rudolf lustte geen knoflook.’ Het universitaire milieu in Leiden,
waar hij docent Baskisch was, ervoer de bescheiden, perfectionistische, zich
altijd haastende en stotterende De Rijk als asociaal en onvriendelijk: ‘Ook
klassenverschil leek een rol te spelen. Rudolf had geen lange
familiegeschiedenis of stamboom.’ In zijn geboorteplaats Amsterdam tutoyeerden
docenten en studenten elkaar, maar niet in Leiden, ‘waar de meeste taalkundigen
zich nogal isoleerden van elkaar.’ Leiden deed alle moeite het buitenbeentje weg
te werken, wat uiteindelijk deels lukte, ook door salarisverlaging. Nederland kent
nog twee productieve baskologen: Wim Jansen (1948), ruimtevaartdeskundige en oud-hoogleraar Esperanto in Amsterdam, en
Peter Bakker (1959), taalkundige in Aarhus. Zij verdienden ook zelf een
artikel, maar schreven ruimschoots mee aan dit boek.De rijk geïllustreerde bundel is een privé-initiatief van de auteurs, met Mary Eggermont-Molenaar uit Calgary, eerder drijvende kracht achter een Uhlenbeck-bundel (2009), als gangmaakster. Dit rariteitenkabinet rond een uniek Nederlands specialisme biedt veel meer dan de titel aanduidt: biografieën van vijf baskologen, reisdagboeken van hun vrouwen die naar Baskenland meereisden, vertaalde Baskische poëzie van een priester uit 1545 met erotische passages, alsmede een reisgids voor Baskische plekken waar onze helden verbleven: ‘Leioa (Bizkaia). Hier staat een boom die voor Rudolf de Rijk geplant is in het lokale arboretum. Virginia de Rijk heeft nog wat overgebleven as van haar man bij de boom achtergelaten.’ Het resultaat is een monument voor het Baskisch en zijn Nederlandse beoefenaars en hun vrouwen: het postume levenswerk van De Rijk verscheen dankzij inspanningen van zijn weduwe. Wat dreef deze mannen? Koppige nieuwsgierigheid? Ingebakken eigenwijsheid? De romantiek van het onbekende en onverklaarbare? Uhlenbeck, zelf ex-dichter, bedreef taalkunde als letterkundig genre. Over Van Eys schreef hij dat die ‘een straal licht in het mystieke duister geworpen heeft waarmee de Baskische taal omgeven was’. Dit boek doet dat op een nog veel breder vlak. Maar een Rudolf de Rijk-leerstoel zal in Leiden nog wel even op zich laten wachten.
| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 23 (2018), nr. 3, pp. 69-71.