[…] Een waarschuwing voor het gevaar van
persoonsverwisseling bij biografisch onderzoek geeft de geschiedenis van de
Nederlandse Von Platen-receptie. In mijn nawoord bij Memorandum van mijn leven [Leiden: Plantage-Gerards & Schreurs,
1990] ben ik op die receptie uitvoerig ingegaan, zonder te pretenderen een
volledig beeld te bieden. Geen weet had ik van de Von Platen-vertaling in het
clandestiene Haagse blad Maecenas,
waarvan Klaus Siegel in zijn Maatstaf-essay
[nr. 9-10, 1990] melding maakt. Het zou hier gaan om ‘een zekere John Vermé,
achter welk pseudoniem de Leidse dichter Jan Vermeulen zich verschuilde’.
Van Maecenas (‘Communicatiemiddel onder redactie
van Peter de Raedt’, pseudoniem van Willem Karel van Loon) verschenen in de
jaren 1944-1945 zeven nummers. Het gaat om in een oplage van hooguit honderd
exemplaren gestencilde blaadjes van rond de twintig bladzijden. De bedoelde Von
Platen-vertaling staat in nr. 4 (1944), p. 19-20. Het betreft hier het sonnet ‘Was
kann die Welt für unser Glück empfinden’, geschreven in 1822 en gericht aan Justus
Liebig (1809-1873), de later wereldberoemd geworden chemicus, met wie Von
Platen in Erlangen bevriend raakte:
SONNET (naar von Platen)
De koude wereld met haar valse ziele
Kán ons geluk niet meegevoelen.Zij kan het niet bestend’gen of vernielen,
Kan ons niet scheiden of te zamen voegen.
Rondom ons heen verdwijnen alle dingen
Daar zij de Liefde slechts kunnen omschrijven.Geen derde mag zich bij ons binnendringen;
Verborgen moet de ware liefde blijven.
Wie, tussen and’ren, ons zien gaan,
Mogen niet weten dat, geheim en stil,We in verliefde smarten als vergaan.
Vergeten wil ik ied’re vreemde gril
Als ik om jou mijn blijde arm mag slaanEn als voor jou zich buigt mijn starre wil.
Er staat nóg een Von Platen-vertaling in Maecenas. In het tweede nummer (1944)
vinden we op pagina 19 een vertaling van Von Platens uiterst sombere sonnet uit
1821 ‘Wem Leben Leiden ist und Leiden Leben’:
SONNET (naar von Platen)
Wien leven lijden is, en lijden leven,
Mag zelve, wat ik voelde, ondervinden.Wie elk geluk terstond zag ontbinden,
Zodra het slechts begon er naar te streven,
Wie zich ooit in een doolhof heeft begeven,
Waarvan de uitweg nooit meer was te vinden,Wien slechts de liefde daarom zocht te binden
Om hem daarna de vertwijfeling prijs te geven,
Wie elke bliksem zwoer, hem neer te vellen
En iedre stroom, dat hij hem weg zou spoelenMet alle kwalen die zijn hart doorwoelen,
En wie den dooden zelfs hun harde bedden
Misgunt, waar liefde niet meer kan vervoeren,Kent mij geheel, en voelt wat ik moest voelen.
Ook deze vertaling is ondertekend met John Vermé. In het
laatste nummer van Maecenas (nr. 7,
1945, p. 19) vermeldt een overzicht van pseudoniemen die in het blad zijn
voorgekomen dat achter deze naam Jan Vermeulen schuilgaat. Het ligt voor de
hand dat men hierbij denkt aan de dichter en graficus aan wie Reinold Kuipers
in zijn Gerezen wit (Amsterdam,
Querido, 1990) enkele bladzijden wijdt. Dat was een ‘Leidse dichter’, autreur
van onder meer de bundels De terugtocht
(Leiden, Molenpers, 1944), Het
ontoereikende (Leiden, Molenpers, 1944) en Vergeefse herfst (’s-Gravenhage, A.A.M. Stols, 1946). Hierin vinden
we vertalingen uit het werk van Trakl, Rückert en Von Hofmannsthal. Von Platen
lijkt heel goed binnen zijn brede interesse voor de Duitse dichtkunst te
passen.
Naar Hans
van Straten, die bevriend was met de ‘Leidse’ Jan Vermeulen (1923-1985), mij
meedeelde, was de vertaler van Von Platen een ándere Jan Vermeulen. Willem
Karel van Loon, de redacteur van Maecenas,
bevestigde dit tegenover mij en herinnerde zich dat de tweede Jan Vermeulen,
die een stuk ouder was dan de eerste, als leraar of onderwijzer de kost
verdiende en in Rotterdam woonde. Beide heren konden zich niet herinneren na de
oorlog nog werk van de Rotterdammer gezien te hebben, noch wisten zij wat er
verder van hem was geworden. Wellicht hebben we hier te maken met een
dichterlijke carrière die zich tot de publikatie van twee Von
Platen-vertalingen beperkt. […]
| Deel van een artikel dat eerder verscheen in Het Oog in ’t Zeil 8 (1991), nr. 2, pp. 57-58. Het hele artikel
beslaat pp. 56-59.