maandag 8 juli 2013

Paolo Valesio: Gabriele D'Annunzio (Recensie)

EEN LYRICUS VAN HET GEVAAR EN DE TRIOMF

Decennialang gold Gabriele D’Annunzio (1863-1938) als auteur van een paar gecanoniseerde gedichten die zijn bekendheid toch vooral van biografische details moest hebben: zijn verhouding met de actrice Eleonora Duse, acties tijdens de Eerste Wereldoorlog waarvan zijn propagandavlucht boven Wenen in 1918 de geruchtmakendste maar niet de gevaarlijkste was, zijn ‘gouverneurschap’ van Fiume, het huidige Kroatische Rijeka, dat hij tegen de zin van de grootmachten met een vrijwilligersschaar bezette (1919-1921). Risico inspireerde D’Annunzio. In Notturno (1921) schrijft hij: ‘Het gevaar werkt lyrisch op mij. […] Ik heb me nog nooit zo vol muziek gevoeld als in de pauzes van een gevecht.’ Bertolt Brecht vond dat niet alleen de boeken maar ook de provocaties van D’Annunzio opusnummers verdienen. Daarvoor is wel wat te zeggen: veel van zijn daden baarden opzien maar hadden ook een onmiddellijke weerslag op zijn werk. Tegelijkertijd vindt men in zijn werk alvast de kiem voor latere daden. De miraculeuze vervlechting van leven en werk maakt D’Annunzio voor biografen een heel lastig onderwerp waarbij hoofd- en bijzaken nauwelijks uit elkaar zijn te houden. D’Annunzio’s wereld is een duizelingwekkend spiegelhuis waarin het ene beeld onophoudelijk naar het andere verwijst. Een aardige kijk op het probleem D’Annunzio geeft zijn tot museum verheven villacomplex Il Vittoriale in Gardone aan het Gardmaeer. De bezoeker wordt overdonderd door een fantastische verscheidenheid aan kunstvoorwerpen in ruimten die variëren van bric-à-brac-boudoirs tot strenge kloostergangen, oriëntaalse harems en Romeinse badkamers tot inrichtingen die de voorbode lijken van duistere wierook- en marihuanatenten uit de jaren zestig.
     D’Annunzio’s omvangrijke oeuvre is even druk en ondoorzichtig als zijn villa. Er zijn in de moderne literatuur weinig auteurs die drie genres (poëzie, proza en toneel) zo voortreffelijk beheersten. Niettemin was hij in de eerste plaats dichter, ook als hij proza schreef. Zijn zwoele fin-de-siècle-romans, waarvan L’Innocente (De onschuldige, 1892) momenteel de bekendste is dankzij de verfilming door Visconti (1976), maakten D’Annunzio tot de eerste Italiaanse schrijver uit de moderne tijd die in het buitenland succes had. Na de Eerste Wereldoorlog en het Fiume-avontuur dat Mussolini’s fascistische beweging inspireerde, trekt hij zich terug aan het Gardameer. In het openbaar verschijnt hij nauwelijks meer. Na de Tweede Wereldoorlog zakt zijn reputatie tot die van een taboefiguur, geassocieerd met Mussolini, van wiens partij hij in tegenstelling tot nogal wat van zijn linkse critici nooit lid was. Voegt men daar zijn slechte reputatie als minnaar bij, dan rest het beeld van een immorele held. Hoewel Paolo Valesio in zijn zojuist verschenen D’Annunzio-monografie verzucht dat het klimaat eindelijk rijp is om D’Annunzio in een nieuw licht te bekijken, stelt hij de lezer al op de eerste bladzijde over zijn eigen achtergrond gerust: ‘Het radicale antifascistische karakter van mijn persoonlijke politieke overtuiging heeft me in het verleden een pijnlijke discriminatie opgeleverd, zowel in Italië als in de Verenigde Staten.’ Is hij soms in zijn jonge jaren communist geweest? In ieder geval brengt D’Annunzio zelfs zijn moderne bewonderaars nog in verlegenheid.
     In Italië verschijnt er, naast talloze heruitgaven en concurrerende tekstedities, jaarlijks een tiental boeken over D’Annunzio. Kritische studies ontbraken nog op het internationale vlak. Valesio’s boek is heel actueel, te meer daar vier romans van D’Annunzio onlangs in het Engels verschenen. Overigens is alleen The Flame (bij Quartet) een nieuwe vertaling. The Child of Pleasure, The Victim en The Triumph of Death (alle verschenen bij Dedalus) zijn ongewijzigde herdrukken van de vertalingen van Georgina Harding van zo’n negentig jaar geleden waarin nogal wat erotische passages waren weggelaten. Het gaat hier om een unieke trend: in het Duits verschenen herdrukken van de even oude vertalingen Das Feuer en Vielleicht – vielleicht auch nicht (bij Matthes & Seitz). Gelukkig kwam Suhrkamp zojuist ook met een primeur in vertaling: Der Kamerad mit den wimpernlosen Augen, een aan Duse opgedragen boek met jeugdherinneringen uit 1928.
     Valesio beschouwt D’Annunzio behalve als ‘de creatiefste schrijver van de Italiaanse twintigste eeuw’ ook als ‘de intelligentste en de modernste en de ontwikkeldste schrijver van zijn tijd’. De bijna vijftig jaar van stilzwijgen waaraan D’Annunzio na zijn dood ten prooi viel, karakteriseert hij als ‘een literaire onrechtvaardigheid’, ‘de flagrantste van de twintigste eeuw in Italië en misschien in heel Europa’. Een opgewonden toon klinkt ook door in de chronologie, normaal een lijst waar feitelijkheden in verstopt worden, maar bij Valesio de plaats voor de ontboezeming dat de duizenden bezoekers die ‘dagelijks’ zijn villa bezoeken (wat overdreven, zoveel passen er niet in) ‘van een beter oordeel getuigen dan de critici die de zogenaamde smakeloosheid van Il Vittoriale hebben aangevallen’. De meeste toeristen komen evenwel naar Gardone uit nieuwsgierigheid naar die bizarre villa, of ze die nu kitsch vinden of niet, en weinigen zullen ooit een regel D’Annunzio lezen.
    Valesio wil met kritisch vernuft de ‘diepgaande waardigheid en verdienste’ van D’Annunzio’s werk opnieuw bevestigen. Hij doet dat door exempels van D’Annunzio’s poëzie, proza en toneel typologisch en ‘genealogisch’ in het brede kader van de Italiaanse en internationale literatuur te bekijken. Wat Italië betreft onderzoekt Valesio de echo van Dante in D’Annunzio’s poëzie, de invloed van D’Annunzio op Ungaretti en overeenkomsten tussen D’Annunzio en Pasolini. Deze laatste vergelijking is zo vreemd niet: bij beiden vinden we artistieke veelzijdigheid (D’Annunzio schreef trouwens ook filmscenario’s), een scandaleus leven en oeuvre, preoccupatie met erotiek en dood. De stelling dat Pasolini’s dichtwerk Le ceneri di Gramsci 91957) ‘ondenkbaar’ zou zijn zonder de poëzie van D’Annunzio wordt evenwel op geen enkele manier gestaafd. Het wordt plompverloren beweerd aan het einde van een theoretisch betoog dat verder niet over D’Annunzio gaat maar over de vraag: ‘Is Pasolini een teken of een symptoom?’ Ter informatie: Pasolini is een symptoom. Op het internationale vlak zoekt Valesio aanknopingspunten bij onder meer Kierkegaard, Nietzsche, Walt Whitman, Ezra Pound, Thomas Wolfe en zelfs Allen Ginsberg.
    Valesio, semioticus en hoogleraar Italiaans aan de universiteit van Yale, heeft zijn boek in het Italiaans geschreven en in het Engels laten vertalen. Hij wilde geen ‘retorische competitie’ aangaan met D’Annunzio zelf, maar ‘eenvoudig en bescheiden’ tonen dat hij zich in ieder geval bewust is van D’Annunzio’s hoge stilistische voorbeeld: als Italiaan kon hij dat beter in het Engels niet wagen te evenaren. Elders is hij minder bescheiden als hij zichzelf niet als wetenschapper beschouwt maar als de gelijke van een schrijver. Valesio’s niet geringe vertrouwen in eigen autoriteit blijkt uit zijn gewoonte allerlei ingewikkelde kwesties aan te snijden zonder zijn eigen uitgangspunten te definiëren. Als hij schrijft dat D’Annunzio ‘weinig te maken heeft met decadentie en dandyisme en niets met kitsch’, dan wankelt mijn begrippenwereld en had ik graag willen weten wat deze woorden volgens de auteur betekenen. De enige autoriteit die Valesio, overigens steeds ongemotiveerd, aanhaalt is Carl Gustav Jung. De overeenkomsten en parallellen die Valesio beschrijft, vind ik nogal eens willekeurig. Zijn betoog doet me verlangen naar de kritische D’Annunzio-beschouwingen van Mario Praz (in Lust, dood en duivel in de literatuur van de Romantiek en Het verdrag met de slang) die van kalme eruditie en stijl getuigen waar Valesio vakjargon en beginselloosheid etaleert. Praz schrijft over D’Annunzio vanuit het perspectief van de wereld die D’Annunzio zelf heft gekend. Valesio’s concept van de ‘semiohistory’ kan ik niet anders zien dan als een academisch rookgordijn dat hem onbeperkte vrijheid geeft om los van historische betekenissen uiteenlopende teksten subjectief en op eigentijdse wijze te interpreteren. Zo wil hij dat we Dante’s Inferno lezen als ‘de realistische beschrijving van de onherstelbare ruïne die door de urbanisatie is voortgebracht’. Overigens is het hoofdstuk over Dante wel het best onderbouwde: de filologische traditie neemt een auteur bij zo’n onderwerp in de houdgreep. De bewegingsvrijheid is hier heel wat kleiner dan bij een vergelijking tussen D’Annunzio en de Nicaraguaan Rubén Dario die voornamelijk naar zijn particuliere boekenkast verwijst.
    Behartigenswaardig vond ik Valesio’s opmerkingen over de reikwijdte van D’Annunzio’s dichterschap dat vele eeuwen Italiaanse geschiedenis en literatuur in zich sluit. D’Annunzio was de laatste grote dichter die Italië nog als een harmonieus geheel zag. Erfgenamen van D’Annunzio, Pound en Pasolini, beschrijven de Italiaanse architectuur en natuur niet meer in zijn triomfantelijke termen. De levensvreugde die uit D’Annunzio’s poëzie spreekt en diens grote psychische energie zijn volgens Valesio te vaak bezien binnen de begrensde categorie van sensualiteit. Ook vraagt hij respect voor D’Annunzio’s heroïsme. Tenslotte was er heel wat voor nodig om als tweeënvijftigjarige in 1915 als vrijwilliger de oorlog in te gaan, te dienen in luchtmacht, marine en infanterie en zich zo vermetel te gedragen dat de Oostenrijkers een prijs op zijn hoofd zetten. Waardering voor D’Annunzio’s mannenmoed was nog niet zo lang geleden enigszins verdacht, omdat daarin ook waardering voor zijn rol als inspirator van Mussolini kon worden gezien. Als Valesio met zijn boek oude vooroordelen wilde bestrijden, dan is hij geslaagd, al maskeren onnodige ‘excursies’ en duister taalgebruik ook nogal eens zijn sterke punten. Uiteindelijk zal D’Annunzio’s terugkeer in de literatuur van de hervertaling van zijn werk moeten komen. Gezien de gretigheid waarmee momenteel naar belegen vertalingen wordt gegrepen en de omvang van zijn boeken lijkt hier nog een lange weg te gaan.

Jan Paul Hinrichs


Rec. van Paolo Valesio, Gabriele D’Annunzio: The Dark Flame, Uitg. Yale University Press, 1992.
 

| Eerder verschenen in Vrij Nederland, 5 september 1992, p. 77.