zondag 7 juli 2013

Gabriele D'Annunzio: De spiegel van Narcissus

INLEIDING

            De vrouw is een wetenschap, niet een genot.
            Van alle aardse wezens is zij degene
            die wij het meest diepgaand kunnen begrijpen.

            Gabriele D’Annunzio

[…] Het liefdesleven van D’Annunzio is het onderwerp van tal van slechte romans maar ook van een heel goed boek: Der Granatapfel (1986) van Hermann Peter Piwitt. Hier is de schrijver in de huid gekropen van een soms wat humeurige maar nog vitale zogenaamd tachtigjarige D’Annunzio die vol opschepperij en mijn zwijnenhumor terugkijkt op zijn leven, op zijn veroveringen: ‘Ach, die brave vrouwen, toentertijd! Opeens wilden ze naar buiten uit de kille kooien van hun geruïneerde huwelijken en paleizen […]. Afdalen tot de vrouwen heb ik weliswaar altijd gemoeten, zoals Antaeus naar moeder aarde, maar dat ze zich aan mij vastklampten, en ik hen niet meer kwijtraakte? Mij niet gezien! Ik gaf hen namen. Namen van verlokkende vrouwen die mannen hadden laten lijden. Dalilah, Gorgona, Salome… Ik doopte ze zogezegd als een wezen dat nieuw is geboren. Ik doopte ze allemaal voor de eerste keer. Ze waren al wel ter wereld gebracht; maar pas door mij leefden ze, betekenden ze iets. Amaranta, Nontivoglio, Megliadusa… […] Nooit zal ik begrijpen wat ze zagen in iemand als ik. Een stommeling zonder weerga. En dan de elegantste vrouwen van het tijdperk aan mijn voeten. Godinnen van het toneel die duizenden tot tranen bewogen. Nerveuze dames uit de beste kringen. Elfachtige droomsters. Schilderessen van uitzonderlijk talent. Daar zaten de genieën van de eeuw in gekkenhuizen, dronken zich uit eenzaamheid dood, slopen om bordelen heen of deden hun behoefte boven foto’s. En bij Taumaturga liepen ze de deur plat. Zij kwamen mij tot op mijn tenen staan. Een amoureus briefje! Een kus! Hier een beetje, daar een beetje! Ze stuurden me hun dochters, werkelijk waar, omdat ik ze zonder problemen ontmaagdde.’
     Het  erotische wist D’Annunzio op artistiek niveau tot iets groots te verheffen. Mario Praz, kritisch hoofdconservator van het D’Annunziaanse erfgoed, schrijft in dit verband. ‘[…] bij D’Annunzio moet de hoogste uitdrukking gezocht worden in een buiten de zinnen getrokken sensualiteit die niet langer verlaagd en verstijfd is in stereotiepe beelden […] maar die het ritme en de muziek van de gedachte zijn geworden.’
     Deze ‘hoogste uitdrukking’ vindt men in D’Annunzio’s beste prozawerken en gedichten, evenals in zijn liefdesbrieven. Deze vormen het interessantste deel van de naar schatting honderdduizend brieven die hij heeft geschreven. Van de liefdescorrespondentie is slechts een klein deel uitgegeven. Veel brieven wachten in archieven op onderzoek, andere zijn verdwenen of worden door particuliere bezitters achtergehouden. Maar het weinige dat beschikbaar is, toont ons een intrigerende combinatie van poëtische literatuur, documentatie van het Italiaanse fin de siècle en getuigenis van D’Annunzio’s  eigen onnavolgbare persoonlijkheid. […]

Jan Paul Hinrichs

| Fragment van een inleiding die eerder verscheen in: Gabriele D’Annunzio, Brieven aan Eleonora Duse en andere geliefden (uit het Italiaans en Frans vertaald door Tine Riegen en Anna Maria Domburg; keuze en inleiding van Jan Paul Hinrichs), Leiden: Plantage / G&S, 1992, pp. 7-9. De hele inleiding beslaat pp. 5-31.