zaterdag 3 november 2018

Een sollicitatie van J. van Oudshoorn

EEN SOLLICITATIE VAN J. VAN OUDSHOORN
 
J. van Oudshoorn (1876-1951) scheidde zijn schrijverschap strikt van zijn privépersoon, de onkreukbare Haagse rijksambtenaar en ridder in de orde van Oranje-Nassau Jan Koos Feijlbrief. Hij deed alsof het twee personen waren en schreef als Feijlbrief over Van Oudshoorn in de derde persoon. Toen hij op 12 februari 1946 wegens vermeende collaboratie als Feijlbrief en niet als Van Oudshoorn, zoals hij gewild had, voor de Ereraad voor Letterkunde verscheen, verklaarde hij volgens het verslag dat hij ‘altijd geweigerd heeft die beide namen met elkaar in verband te brengen. Hij heeft ze altijd streng gescheiden gehouden om zijn totaal onbesmette naam Feijlbrief buiten elk literair geding te houden.’ Hij verklaarde zelfs dat hij zich als Van Oudshoorn voor de Kultuurkamer had willen melden, ‘wat helaas niet ging omdat men voor Van Oudshoorn natuurlijk moeilijk het ariërformulier kon gaan invullen.’ Het is nogal curieus dat de al jaren gepensioneerde Feijlbrief in 1947 als Van Oudshoorn solliciteerde naar een baantje bij de Volkstelling. Vermoedde hij dat de tot een kort publicatieverbod veroordeelde Feijlbrief bij het ministerie van Binnenlandse Zaken op een zwarte lijst stond? In het derde cahier van zijn dagboek, waarin aantekeningen in alfabetische volgorde in de vorm van lemma’s staan, maakte hij van deze sollicitatie het nagekomen lemma ‘Oudshoorn ( J. van –)’. Hierbij staat als enige tekst in potlood: ‘zie bijliggende briefkaart vh Ministerie van Binnenl. Zaken’. De ware tekst zit in een voorgedrukt afwijzingskaartje, gericht aan ‘J. van Oudshoorn, v. Imhoffplein 17’, door Van Oudshoorn zelf gedateerd 13 augustus 1947, dat met een paperclip is bijgevoegd. De personeelsdienst van het Ministerie meldt: ‘Naar aanleiding van Uw sollicitatie naar een functie bij de Volkstelling deel ik U mede, dat U tot mijn spijt hiervoor niet in aanmerking kunt worden gebracht. De Directeur van de Centrale Personeelsdienst, D.W. Walkate’. Van Oudshoorn schreef er met potlood onder, blijkbaar ten gerieve van een latere onderzoeker: ‘van Oudshoorn had om wat gewoon schrijfwerk verzocht’.  Maar klerkenwerk was iets voor oud-kanselier Feijlbrief, niet voor auteur Van Oudshoorn! Het kaartje vol wrange ironie, dat Wam de Moor in bezit had, maar in zijn Van Oudshoorn-biografie (1982) onvermeld laat, is facsimile los bijgevoegd bij Dagboek 1934-1943 (met ook enkele fragmenten van na 1943, vandaar dit kaartje) dat zojuist verscheen bij de Statenhofpers. In de tekst van het boek ontbreekt dit unieke lemma dat hier alsnog verschijnt.

J. van Oudshoorn, Dagboek 1934-1943. ’s-Gravenhage: Statenhofpers, 2017. 132 pp. 75 ex. € 90 (Frederik Hendriklaan 6, 2582 BB Den Haag info@statenhofpers.nl)
 
| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 22 (2017), nr. 5, pp. 72-73.