woensdag 18 februari 2015

Boudewijn van Houten: Columns (Recensie)

BOUDEWIJN VAN HOUTEN IS MULISCH NOG NIET VERGETEN

De naam Boudewijn van Houten (1939) is onlosmakelijk verbonden met het polemische tijdschrift Tegenstroom (1964-1965) dat hij met Theo Kars uitgaf én met de autobiografische roman Onze hoogmoed (1970) die de postwisselfraude beschrijft die zich rond dit tijdschrift afspeelde. De tirannieke Max in deze roman blijft nog altijd een sterk neergezet romankarakter. Van Houten publiceerde later boeken over excessen bij het studentencorps, erotische escapades en zijn NSB-familie. ‘Het verkeerde pad’ lijkt zijn hoofdthema. Een bestaan als schrijver leverde hem dat niet op, al was hij in zijn onderwerpen vaak een pionier. Van Houten werd actief als vertaler van reisgidsen, levensbeschouwelijke geschriften en romans. Jarenlang ging hij ondergronds als hoofdredacteur van een medische encyclopedie. Eind jaren tachtig kreeg hij met zijn proza nog even onderdak bij uitgeverij Manteau maar gaandeweg leek hij steeds dieper verzeild te raken in de reisgidsensfeer. Na een stilte van meer dan tien jaar kwam een comeback: na de eeuwwisseling  publiceerde hij, deels onder pseudoniem, zes boeken met proza en essays bij de raadselachtig productieve, door de Tweede Wereldoorlog en collaboratie geobsedeerde uitgeverij Aspekt in Soesterberg. Ook is Van Houten, in ‘Exil’ in België woonachtig,  op internet columns gaan schrijven voor De Dagelijkse Standaard. Uitgeverij Flanor, sinds 1987 onverstoorbaar actief met literair-historische en autobiografische uitgaven,  heeft zich ontfermd over zevenenveertig columns die volgens het colofon tussen november 2012 en september 2013 zijn gepubliceerd. Meermaals spuwt Van Houten in Tegengif op De Wereld Draait Door, ‘televisie voor dummies’: een ergernis waar hij kennelijk niet zonder kan.  Het interessants zijn stukken over literatuur, zoals ‘En eeuwig zingen de trilogieën’, over het onderscheid tussen literatuur en lectuur dat in onze tijd is vervaagd. Op Nederlandse schrijvers heeft hij het als vanouds niet begrepen, ook niet op een kersvers lid van onze Akademie van Kunsten: hij vindt het ‘verwonderlijk dat Aron Grunberg als zo’n orakel gezien wordt, maar Nederland houdt van dergelijke zelfbenoemde orakels, zoals je kunt zien aan het aanhoudende succes van Mulisch (ik zie Arnon Grunberg als de nieuwe Mulisch’). Oek de Jongs roman Pier en oceaan (2012) is volgens Van Houten  beter geschreven dan hij zelf zou kunnen maar hij ‘miste gewoon een ziel in dit alles. Schrijven is niet bladzijden zwart maken, maar een karakter, liefst een boeiend karakter, op papier smijten. […] Oek heeft iets van een eunuch voor me. In ieder geval zal hij voor zijn volgende boek zonder enige twijfel weer een subsidie van het Nederlands Letterenfonds krijgen.’ Op subsidies of literaire prijzen, zo hij die ooit incasseerde, zal Van Houten niet meer rekenen. ‘Er hangt een doem over mij’, verklaarde hij vorig jaar tegen HP/De Tijd. In Tegengif toont Van Houten zich een geestige en nieuwsgierige dwarsligger met een hekel aan ‘literaire pubers als Mulisch, Claus, Brouwers en Campert’. Tegenstroom noemde Mulisch al ‘een intellectuele […] uitgave van Lou de palingboer’ en Campert iemand ‘die niets te vertellen heeft’. In zijn afkeren is Van Houten zichzelf ook na een halve eeuw trouw gebleven.  

Jan Paul Hinrichs


Boudewijn van Houten, Tegengif: 1 x daags. Nijmegen: Flanor, 2013. 191 p. € 17,50 (Beijensstraat 30, 6521 EC Nijmegen | uitgeverijflanor@gmail.com).

| Eerder verschenen in De Parelduiker 19 (2014), nr. 2, pp. 67-68 (als onderdeel van de rubriek ‘Schoon & haaks’).